ECLI:NL:RBNNE:2022:3792

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
18/083197-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en niet strafbaarheid van vervaardigen kinderporno in een affectieve relatie tussen jongeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en het vervaardigen van kinderporno. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was voor dwang of het ontbreken van instemming van het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de seksuele handelingen plaatsvonden binnen een affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij beide partijen eerder seksuele ervaringen hadden gedeeld. De rechtbank concludeerde dat het slachtoffer in staat was haar grenzen aan te geven en dat de verdachte deze grenzen had gerespecteerd.

Met betrekking tot de vervaardiging van kinderporno, erkende de rechtbank dat de verdachte beelden had gemaakt van seksuele handelingen met het slachtoffer, dat ten tijde van de opnames minderjarig was. Echter, de rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte niet als strafbaar kon worden gekwalificeerd onder artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, omdat de omstandigheden van de zaak, waaronder de affectieve relatie en het geringe leeftijdsverschil, meebrachten dat er geen sprake was van seksueel misbruik of exploitatie. De rechtbank ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging voor dit feit.

De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank tot vrijspraak was gekomen voor het feit dat de schade had veroorzaakt. De rechtbank benadrukte dat de vordering enkel bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/083197-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. van ’t Hoff, advocaat te Tilburg. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Meppel, althans in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte
  • zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of zich (vervolgens) latenpijpen door die [slachtoffer] , en/of
  • zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd, en/of
  • zijn vinger en/of penis in de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwden bestaande die andere feitelijkheid hierin dat verdachte die handeling(en)
  • onverhoeds bij die [slachtoffer] heeft verricht en/of
  • bij die [slachtoffer] heeft verricht terwijl zij (zichtbaar) in een staat van verminderd bewustzijn en/oflaveloosheid verkeerde en/of
  • doorging met de penetratie en/of de handelingen, terwijl verdachte (daarbij) meermalen voorbij isgegaan aan het verbale en fysieke verzet van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Meppel, althans in Nederland, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
  • het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of(vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] , en/of
  • het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] , en/of
  • het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, vinger en/of penis in de anus en/of tussen de billenvan die [slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Meppel, althans in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
  • het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of(vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer] , en/of
  • het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] , en/of
  • het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, vinger en/of penis in de anus en/oftussen de billen van die [slachtoffer] .
2.
hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Meppel, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal telkens afbeeldingen, te weten vier video’s (met de bestandsnamen [bestandsnaam] .mp4.mp4-video en/of [bestandsnaam] .mp4 en/of [bestandsnaam] .mp4 en/of [bestandsnaam] .mp4) - en/of een gegevensdrager bevattende afbeeldingen, te weten een mobiele telefoon (Iphone 11), van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft vervaardigd en/of in bezit gehad welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met de penis en/of vinger vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het met de hand(en) en/of vinger(s) betasten en/of aanraken van de billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het masturberen boven/bij en/of ejaculeren op het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (waarbij) de afbeelding(en) (aldus) (telkens) een onmiskenbare seksuele strekking heeft/hebben en/of strek(t)(ken) tot seksuele prikkeling.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het 1, primair en het onder 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe -kort samengevat- aangevoerd dat de aangifte betrouwbaar is en overeenkomt met het informatief gesprek zeden. Verder komen de getuigenverklaringen van [naam 1] , een vriendin van aangeefster, en de moeder van aangeefster overeen met hetgeen aangeefster heeft verklaard. Zij hebben beiden kort na de seksuele handelingen met aangeefster gesproken. Deze verklaringen kunnen worden aangemerkt als steunbewijs. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het berichtenverkeer tussen verdachte en aangeefster blijkt dat verdachte op 9 mei 2021 berichten heeft verstuurd als ‘ik had het niet mogen doen’ en ‘ik zat fout’. Deze berichten zijn verzonden, kort nadat aangeefster de woning van verdachte had verlaten en nadat de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster hadden plaatsgevonden. De berichten waren reacties op de opmerking van aangeefster dat zij geen seks had gewild en daartegen van te voren nee tegen heeft gezegd. Ook is al eerder sprake geweest van het overschrijden van de seksuele grenzen van aangeefster door verdachte, waardoor de relatie tijdelijk verbroken is geweest. Daarnaast zijn er door verdachte ook video’s gemaakt van de seksuele handelingen. Meerdere verbalisanten hebben deze video’s beschreven in het procesdossier. Op een van deze video’s is te zien dat aangeefster op het bed ligt met haar ogen dicht, haar armen langs haar lichaam en dat ze haar lichaam niet beweegt. Ook heeft zij met haar hand een veegbeweging naar achteren gemaakt in de richting van verdachte in een poging verdachte te doen stoppen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte de seksuele handelingen tussen hem en aangeefster heeft gefilmd en dat daarmee vaststaat dat verdachte kinderporno heeft vervaardigd en in zijn bezit heeft gehad, nu aangeefster ten tijde van het filmen minderjarig was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe -kort samengevat- aangevoerd dat een zeer enge interpretatie van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in onderhavige zaak tot een bewezenverklaring kan leiden, maar dat dit niet de interpretatie is geweest die de wetgever voor ogen stond. Voor een bewezenverklaring van verkrachting moet het voor verdachte voldoende duidelijk zijn geweest dat aangeefster ook echt niet instemde of moet er sprake zijn van een andere feitelijkheid waardoor verdachte had moeten weten dat aangeefster eigenlijk tegen haar wil seks met verdachte had. Uit onder andere de video’s blijkt dat aangeefster op dat moment voldoende in staat was om haar grenzen te stellen. Daarnaast blijkt dat verdachte de door aangeefster gestelde grenzen heeft gerespecteerd. Hij heeft immers gevraagd ‘of hij het mocht proberen’, doelend op anale seks, en toen aangeefster in woord en later met haar arm duidelijk heeft gemaakt dat zij dit niet wilde, is verdachte niet doorgegaan.
Met betrekking tot het onder 1, subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman verwezen naar jurisprudentie waaruit volgt dat aan het bewijs van het bestanddeel ‘onvoldoende in staat zijn om de wil te bepalen’ niet snel wordt voldaan. De raadsman heeft onder meer naar voren gebracht dat aangeefster niet dusdanig onder invloed van alcohol was dat zij geen weerstand kon bieden tegen verdachte toen hij seks met haar had. Tevens was het voor verdachte niet kenbaar dat hij de grens van aangeefster overschreed.
Tot slot is er volgens de raadsman sprake geweest van seksueel contact binnen het kader van een affectieve relatie tussen twee jeugdigen met een gering leeftijdsverschil. Gelet daarop is er ook geen sprake van een overtreding van artikel 245 Sr, het meer subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens betoogd dat er strikt genomen sprake is geweest een overtreding van artikel 240b Sr, maar dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat een leeftijdsgenoot wordt bestraft omdat hij de seks met een ander heeft gefilmd. De Hoge Raad in zijn uitspraak van 9 februari 2016 (ELCLI:NL:HR:2016:213) heeft bepaald dat artikel 240b Sr in dat opzicht te ruim is geredigeerd. De raadsman heeft gelet op vorenstaande het verzoek gedaan om verdachte terzake van het onder 2 ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit -in alle modaliteiten- niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de verklaringen van aangeefster en verdachte kan worden vastgesteld dat er op 9 mei 2021 in de woning van verdachte verschillende seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster, waaronder vaginale penetratie. Zij hadden op dat moment een affectieve relatie waarin zij seksueel actief waren. Op 12 mei 2021 heeft aangeefster een zogenaamd “informatief gesprek zeden” gevoerd met zedenrechercheurs van de Politie Noord-Nederland. Vervolgens heeft zij op 26 mei 2022 aangifte gedaan, waarin zij heeft verklaard dat de seksuele handelingen die tussen haar en verdachte hebben plaatsgevonden op 9 mei 2021, tegen haar wil waren en dat zij bepaalde seksuele handelingen heeft ondergaan omdat zij zich niet kon verzetten.
Verdachte heeft verklaard dat de seksuele handelingen naar zijn overtuiging met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden, dat hij aangeefster nergens toe heeft gedwongen en dat aangeefster op geen enkel moment kenbaar heeft gemaakt dat er iets tegen haar wil gebeurde.

Feit 1 – primair

De vraag die de rechtbank in het kader van het bewijs voor verkrachting moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat ten aanzien van de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster sprake is geweest van dwang (door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid) in de zin van artikel 242 Sr. De rechtbank stelt voorop dat de dwang van dien aard moet zijn dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten (ECLI:NL:HR:2013:494). In het onderhavige geval heeft de dwang volgens de tenlastelegging bestaan uit het ”onverhoeds” handelen van verdachte, het door verdachte verrichten van seksuele handelingen terwijl aangeefster in staat van verminderd bewustzijn en/of laveloosheid verkeerde en het door verdachte doorgaan met de seksuele handelingen terwijl hij daarbij meermalen is voorbij gegaan aan het verbale en fysieke verzet van aangeefster.
Ook als de rechtbank uitgaat van de verklaring van aangeefster omtrent de aard van de verrichte seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat aangeefster zich niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat uit de door de rechtbank bekeken videobeelden van de seksuele handelingen (in totaal 4 filmpjes) blijkt dat aangeefster op drie van de vier filmpjes voorovergebogen op haar knieën zit, steunend op haar armen en op dat moment in staat is geweest om haar evenwicht te bewaren en niet valt ondanks dat verdachte telkens stotende bewegingen maakte met zijn heupen tegen haar billen. Ook is op één van de filmpjes te zien dat aangeefster een “veegbeweging” met haar hand richting de buik van verdachte maakt en op die manier duidelijk probeert te maken dat zij niet wilde dat verdachte haar anaal zou penetreren. Aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij dacht dat verdachte zijn penis in haar anus probeerde te duwen. Hieruit leidt de rechtbank af dat aangeefster zich voldoende bewust was van hetgeen zich voltrok en dat zij bovendien op dat moment in staat was om haar grenzen te stellen.
Voor het overige blijkt uit de verklaring van aangeefster en andere bewijsmiddelen niet dat van verdachte enige vorm van dwang is uitgegaan in de richting van aangeefster om haar ertoe te bewegen seksuele handelingen te ondergaan. Er is niet gebleken van handelingen waaruit door verdachte uitgeoefende druk, onverhoeds handelen, of enige vorm van dwang kan worden afgeleid. Uit het bestanddeel ‘dwingen’ volgt het vereiste dat het (voorwaardelijke) opzet mede omvat het tegen de wil van het slachtoffer doen ondergaan van de seksuele handelingen. Dit vereiste brengt mee dat waar niet blijkt van enige voor de verdachte kenbare vorm van verzet of onvrijwilligheid van de kant van het slachtoffer, in de regel geen sprake is van dwang als bedoeld in artikel 242 Sr. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat gebleken is dat aangeefster zich redelijkerwijs heeft kunnen verzetten, althans in elk geval redelijkerwijs kenbaar heeft kunnen maken dat zij de seksuele handelingen niet wilde, hetgeen zij ten aanzien van de vermeende anale penetratie door verdachte middels de veegbeweging met haar arm ook daadwerkelijk deed. Voor zover er sprake is geweest van onvrijwilligheid was deze in de gegeven omstandigheden niet kenbaar voor verdachte.
Verdachte en aangeefster hadden vaker seks en verdachte heeft gevraagd aan aangeefster of ‘hij het mocht proberen’, doelend op anale seks. Aangeefster heeft (in woord en later met haar arm) duidelijk gemaakt dat zij dat niet wilde. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte rekening hield met de grenzen van aangeefster door vooraf toestemming te vragen en hij de aangegeven grenzen in de uitvoering respecteerde. Ook blijkt hieruit dat verdachte in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat de overige seksuele handelingen wel met consensus plaatsvonden. Zowel het pijpen als het vaginaal penetreren betreffen handelingen die verdachte en aangeefster al vaker in hun seksuele relatie hebben verricht.
Daar waar de officier van justitie heeft gewezen naar de whatsapp-gesprekken gevoerd op 9 mei 2021 tussen verdachte en aangeefster na de bewuste nacht overweegt de rechtbank dat die verwijzing een eenzijdig beeld geeft van de conversatie tussen aangever en verdachte. Uit de whatsapp gesprekken blijkt namelijk ook dat verdachte aangeefster graag terug wil, niet weet waarom ze de relatie heeft verbroken en tevens aangeeft dat aangeefster heeft gevraagd om seks toen ze thuis kwamen. Verder blijkt uit het gesprek dat verdachte tegen aangeefster zegt dat hij haar geen ‘nee’ heeft horen zeggen. Dat hij in het whatsapp-gesprek zijn spijt betuigt, ziet de rechtbank dan ook als voortvloeiend uit zijn wens om de relatie te redden en kan gelet op de overige appjes van verdachte niet als ondersteunend voor het bewijs van verkrachting worden gezien.
Tot slot acht de rechtbank relevant dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat aangeefster op het moment dat ze de woning van verdachte verliet in de veronderstelling verkeerde dat verdachte haar met zijn penis anaal gepenetreerd had. Dit blijkt ook uit hetgeen aangeefster aan haar vriendin [naam 1] vertelt. Aangeefster heeft deze vriendin na het ontwaken en bekijken van de verwijderde filmpjes in de vroege ochtend van 9 mei 2021 meteen gebeld. Aan haar vertelt aangeefster dat ‘ [verdachte] het anaal bij haar had gedaan’. Later is echter gebleken dat op de beelden waarop aangeefster dacht dat verdachte haar anaal penetreerde, dit feitelijk een vaginale penetratie betrof. Zoals hiervoor al overwogen, heeft verdachte haar juist om toestemming gevraagd om anaal te penetreren en heeft hij haar grenzen daarin gerespecteerd.
Gelet op al deze overwegingen is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Derhalve is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.

Feit 1 – subsidiair

In de wetsgeschiedenis van artikel 243 Sr is ten aanzien van de staat van verminderd bewustzijn beschreven dat bij de invulling van dit begrip onder meer gedacht kan worden aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Niet vereist is dat iemand geheel van de wereld is. Het gaat, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, om situaties waarin de betrokkene zich bevindt in de staat tussen waakzaamheid en volledig van de wereld zijn, waarbij van de desbetreffende persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander, in het geval de persoon daarmee niet zou instemmen. Het gaat dus om gevallen waarin een persoon in onvoldoende mate zijn of haar wil kan bepalen en kenbaar kan maken ten aanzien van instemming of afwijzing van seks met een ander. Daarbij kan worden gedacht aan een verminderd bewustzijn in een sluimering of halfslaap dan wel als gevolg van dronkenschap of drugsintoxicatie.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster volgens haar verklaring bij de rechter-commissaris een standaard bidon met 1/3 tequila en 2/3 cola bij zich had en heeft gedronken op het feest van 8 mei 2021. Ook heeft zij twee flesjes Desperado’s (bier) gedronken. Onduidelijk is evenwel hoeveel alcohol zij genuttigd heeft. Objectief bewijs in de vorm van uitslagen van een adem- of bloedonderzoek over het alcoholgehalte ontbreekt. Over de staat waarin aangeefster verkeerde, is daarnaast wisselend verklaard. [naam 2] , een vriend van aangeefster, heeft verklaard dat aangeefster zich op de avond van 8 mei 2021 normaal gedroeg, misschien iets meer actief dan normaal. De zus van verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het niet leek alsof aangeefster had gedronken toen zij bij verdachte thuis was na het feest op 9 mei 2021. Aangeefster stond, volgens de zus van verdachte, gewoon op haar benen en reageerde helder. Verder is er geen zicht op het tijdvak waarbinnen aangeefster de alcohol genuttigd heeft en hoeveel tijd was verstreken tussen de laatste maal dat aangeefster alcohol heeft gebruikt en de seksuele handelingen. De onder feit 1, primair besproken omstandigheden (onder meer het op de knieën voorovergebogen zitten en evenwicht bewaren, de “veegbeweging” en het kunnen aangeven van bepaalde grenzen) geven in zoverre ook geen aanleiding te veronderstellen dat op die momenten sprake was van een toestand van verminderd bewustzijn. Het enkele feit dat aangeefster op één van de vier filmpjes haar ogen dicht heeft en zij met haar hoofd opzij gedraaid ligt, hoeft, gelet op de korte duur van het filmpje en de overige verrichte seksuele handelingen niet te wijzen op een toestand van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht als bedoeld in dit artikel. Ander concreet, ondersteunend bewijs voor het bestaan van een dergelijke toestand ontbreekt.
Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster, die weliswaar onder invloed van alcohol verkeerde, in een zodanige staat van verminderd bewustzijn verkeerde dat zij in onvoldoende mate haar wil kon bepalen en kenbaar kon maken omtrent het verrichten en dulden van seksuele handelingen of dat zij geen weerstand kon bieden aan de seksuele verlangens van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder 1, subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.

Feit 1 – meer subsidiair

Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Sr tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. Zoals uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis met betrekking tot de totstandkoming van artikel 245 Sr blijkt, heeft de wetgever in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de betreffende seksuele handelingen algemeen als sociaal-ethisch zijn aanvaard. Daaruit vloeit voort dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dergelijke omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, aankomt op de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval geen sprake is van handelingen van verdachte die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, maar van gedragingen die moeten worden gekenmerkt als seksuele gemeenschap tussen twee jongeren die in geringe mate in leeftijd verschilden en die bovendien plaatsvond binnen een, al wat langer durende, affectieve en seksuele relatie. Er was binnen die relatie regelmatig seksueel contact tussen aangeefster en verdachte, ook bestaande uit vaginale penetratie en pijpen.
Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank het ontuchtig karakter aan de door verdachte gepleegde handelingen komen te ontvallen. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens van het onder 1, meer subsidiair, ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde feit minderjarig was. Daarnaast is op alle vier de video’s waarop de tenlastelegging betrekking heeft, te zien dat verdachte aangeefster vaginaal penetreert. Hiermee staat vast dat het om kinderpornografisch materiaal gaat waarvan het bezit en
het vervaardigen strafbaar is gesteld in artikel 240b Sr. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 september 2022;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 mei 2021, opgenomenop pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021122872 d.d. 25 december 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2021,opgenomen op pagina 178 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 9 mei 2021 te Meppel, meermalen, telkens afbeeldingen, te weten vier video’s (met de bestandsnamen [bestandsnaam] .mp4.mp4-video en/of [bestandsnaam] .mp4 en/of [bestandsnaam] .mp4 en/of [bestandsnaam] .mp4) - en een gegevensdrager bevattende afbeeldingen, te weten een mobiele telefoon (Iphone 11), van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met de penis vaginaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en het met de handen betasten en aanraken van de billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en het masturberen boven en ejaculeren op het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt waarbij de afbeeldingen, aldus, telkens een onmiskenbare seksuele strekking hebben en strekken tot seksuele prikkeling.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde gedraging niet kan worden gekwalificeerd als het in artikel 240b Sr strafbaar gestelde misdrijf. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 februari 2016 overwogen dat moet worden aangenomen dat artikel 240b Sr te ruim is geredigeerd en dat strafrechtelijke aansprakelijkstelling in sommige gevallen achterwege kan of dient te blijven (ECLI:NL:HR:2016:213). Factoren die daarbij van belang kunnen zijn, zijn de concrete gedragingen van verdachte, de leeftijd van de betrokkenen, de instemming van de betrokkenen en het ontbreken van enige aanwijzing voor een risico van verspreiding van de afbeelding(en) onder anderen dan de betrokkenen. Indien, zo vervolgt de Hoge Raad zijn overweging, is voldaan aan alle bestanddelen van artikel 240b Sr kan aan de hand van deze factoren de vraag worden gesteld of het gedrag van de verdachte, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van dien aard is dat het moet worden gekwalificeerd als het in die bepaling als misdrijf tegen de zeden strafbaar gestelde feit. Ingeval die vraag ontkennend wordt beantwoord, dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert.
Verdachte en aangeefster hadden een affectieve en seksuele relatie en verschillen in geringe mate van leeftijd (verdachte was 16 jaar, aangeefster 15 jaar). Verdachte heeft de seks met aangeefster gefilmd. Dit is gebeurd binnen een gelijkwaardige relatie en vastgesteld kan worden dat de video’s zijn gemaakt in de privésfeer. Verdachte heeft verklaard zich na het filmen te hebben gerealiseerd dat hij een fout had gemaakt omdat het filmen niet was besproken en dat hij daarom vrijwel direct na het filmen de filmpjes heeft verwijderd. Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door aangeefster die heeft verklaard dat zij de video’s op de telefoon van verdachte heeft aangetroffen in de map ‘recent verwijderde items’. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de video’s nog in een map ‘recent verwijderd items’ op zijn telefoon zouden staan, geloofwaardig. De video’s waren gelet op verdachtes verklaring en handelen niet bestemd voor gebruik, verspreiding of om te tonen aan derden. Verdachte heeft ontkend de filmpjes voor eigen gebruik te hebben gemaakt. Deze ontkenning past bij het verwijderen van de beelden door verdachte. Ook is uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkele aanwijzing gebleken voor een risico van verspreiding van de video’s.
Het beschermd belang en de strekking van artikel 240b Sr zijn gelegen in het tegengaan van seksueel misbruik van jongeren en de exploitatie van dit misbruik. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in de context als hiervoor geschetst geen sprake is geweest. Het bewezenverklaarde levert daarom naar het oordeel van de rechtbank geen misdrijf op als bedoeld in artikel 240b Sr. De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit.

Benadeelde partij

mr. R.G. van der Laan heeft zich namens [slachtoffer] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 62,28,- ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De schade van de benadeelde partij zou gelet op de onderbouwing hiervan vooral zijn ontstaan uit het onder 1 tenlastegelegde. Omdat de rechtbank daar tot een vrijspraak komt, zal de rechtbank de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk verklaren. Voor zover de schade wordt gesteld te zijn ontstaan uit het filmen van de seksuele gedragingen als onder 2 tenlastegelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel het handelen van verdachte valt onder de delictsomschrijving van artikel 240b Sr, kan dit handelen niet worden aangemerkt als een strafbaar feit en kan het daarmee niet leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat de vordering, voor zover gestoeld op feit 2 evenmin voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook in haar geheel niet ontvankelijk verklaren.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de vordering van
[slachtoffer]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Bepaalt dat [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.A.M. Wolters en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2022.
Mrs. Baluah en Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.