ECLI:NL:RBNNE:2022:3744

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
18/290045-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan poging tot moord en diefstal in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan poging tot moord en diefstal in vereniging. De verdachte heeft op 3 december 2019 samen met een ander een diefstal gepleegd in Gorredijk, waarbij zij vlees en babyvoeding heeft weggenomen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot moord op 11 mei 2020 in Drachten, waar zij het slachtoffer naar haar woning heeft gelokt, waar een medeverdachte hem met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de poging tot moord, omdat zij bewust de kans heeft aanvaard dat de medeverdachte geweld zou gebruiken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 226 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en verslavingsproblematiek. De vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 2.500,00 voor immateriële schade toekende.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/290045-19 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/216260-20 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/720032-18 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/720036-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 september 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/290045-19 dat:
zij op of omstreeks 3 december 2019, te Gorredijk, althans in de gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een winkel aan het Hofland (1), een hoeveelheid vlees en/of vijf, althans een aantal, blikken babyvoeding, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en in de zaak met parketnummer 18/216260-20 dat:
zij op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [nummer], aldaar, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer], met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer], met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 11 mei 2020, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
  • ( in opdracht van die [medeverdachte]) die [slachtoffer] te bellen en te vragen of hij even langswilde komen in de woning van verdachte, gelegen aan of bij de [nummer], aldaar en/of
  • haar woning, gelegen aan de [nummer], aldaar, aan die [medeverdachte] beschikbaar te stellen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [nummer], aldaar, [slachtoffer], opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [nummer], aldaar, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 11 mei 2020, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
  • ( in opdracht van die [medeverdachte]) die [slachtoffer] te bellen en te vragen of hij even langswilde komen in de woning van verdachte, gelegen aan of bij de [nummer], aldaar en/of
  • haar woning, gelegen aan de [nummer], aldaar, aan die [medeverdachte] beschikbaar te stellen;althans indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
zij op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [nummer], aldaar, aan [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, (te weten een klaplong, waarvoor een geneeskundige behandeling noodzakelijk was) heeft toegebracht door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, te steken en/of te snijden; althans indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
[medeverdachte] op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [nummer], aldaar, aan [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, (te weten een klaplong, waarvoor een geneeskundige behandeling noodzakelijk was) heeft toegebracht door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, te steken en/of te snijden, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 11 mei 2020, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
  • ( in opdracht van die [medeverdachte]) die [slachtoffer] te bellen en te vragen of hij even langswilde komen in de woning van verdachte, gelegen aan of bij de [nummer], aldaar en/of
  • haar woning, gelegen aan de [nummer], aldaar, aan die [medeverdachte] beschikbaar te stellen;althans indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
zij op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [nummer], aldaar, aan [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, (te weten een klaplong, waarvoor een geneeskundige behandeling noodzakelijk was) toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
[medeverdachte] op of omstreeks 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in/bij een woning gelegen aan of bij de [nummer], aldaar, aan
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, (te weten een klaplong, waarvoor een geneeskundige behandeling noodzakelijk was) toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 11 mei 2020, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
  • ( in opdracht van die [medeverdachte]) die [slachtoffer] te bellen en te vragen of hij even langswilde komen in de woning van verdachte, gelegen aan of bij de [nummer], aldaar en/of
  • haar woning, gelegen aan de [nummer], aldaar, aan die [medeverdachte] beschikbaar te stellen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/290045-19 en het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/216260-20.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/216260-20 en dat een veroordeling kan volgen voor het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/290045-19.
Zij heeft ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/216260-20 onder meer het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Uit de tapgesprekken blijkt dat er na het incident is gespeculeerd en de moeder van verdachte heeft dingen achteraf ingevuld. Verdachte heeft verklaard dat haar moeder met haar telefoon naar aangever heeft gebeld. Er blijkt dan ook niet van enige betrokkenheid van verdachte, ook niet in een bepaalde deelnemingsvorm.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van parketnummer 18/216260-20, primair
De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de raadsvrouw het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/216260-20 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen Ten aanzien van parketnummer 18/290045-19
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 december 2019,opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019321187 van 5 december 2019, inhoudend de verklaring van [naam 1] namens [benadeelde partij] Gorredijk;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 december 2019,opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.
Ten aanzien van parketnummer 18/216260-20, subsidiair
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
1die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 11 mei 2020 kregen verbalisanten opdracht om te gaan naar de [nummer] te Drachten, gemeente Smallingerland. Aldaar zou een steekpartij hebben plaatsgevonden. Omstreeks 17:50 uur kwamen verbalisanten ter plaatse. Verbalisanten herkenden [verdachte] (verdachte), de bewoner van perceel [nummer]. Verdachte vertelde aan verbalisant dat het slachtoffer had verteld dat hij was gestoken met een mes. Verdachte was met haar moeder in de woonkamer en er was nog een persoon aanwezig geweest die zij ‘[naam 2]’ noemde.
2Bij het door verbalisanten ingestelde buurtonderzoek heeft verdachte aangegeven dat [naam 2] ten tijde van het incident bij haar was.
3
Aangever [slachtoffer] heeft op 30 september 2020 verklaard dat hij op 11 mei 2020 bij de woning aan de [nummer] te Drachten aanbelde. Hij zag dat de deur werd open gedaan door een man die hij kent als [naam 2].
4Hij heeft verklaard dat hij was gebeld door [verdachte], de bewoonster van de woning, die vroeg of hij even langs wilde komen. [slachtoffer] heeft verklaard dat mensen hem [slachtoffer] noemen.
5Hij heeft verklaard dat hij toen hij in de woonkamer was van achteren in zijn rug werd gestoken. Hij keek om en zag [naam 2] met een mes staan. [naam 4] en [verdachte] zaten op de bank. Hij is de woning uit gevlucht en terwijl hij bij de overbuurvrouw stond, zag hij [naam 2] de deur uitlopen.
6
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer] een wond had van ongeveer 3 centimeter met inwendig een kleine scheur in de rechter onderkwab. Ook was er sprake van een klaplong.
7
Getuige [naam 3] heeft verklaard dat er op 11 mei 2020 omstreeks 17:45 uur op haar voordeur werd geklopt. Er stond een man voor de deur die vroeg of zij een ambulance kon bellen omdat hij was neergestoken. De man liet zijn verwondingen zien. Net boven zijn rug zag [naam 3] een open wond van ongeveer 2 à 3 centimeter lang. Zijn rug en handen zaten onder het bloed.
8Toen zij sirenes hoorde zag zij dat een jongen die bijna dagelijks aanwezig is in de woning [nummer] uit de woning liep.
9
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat zij naar [verdachte] ging. Zij hoorde dat [naam 2] tegen
[verdachte] riep: ‘wanneer komt die jongen?’. Zij zag dat [naam 2] heen en weer liep door de woning. Getuige [naam 4] verklaart dat zij wist dat er iets ging gebeuren. Zij zag dat [naam 2] een groot mes in zijn handen had. Zij hoorde dat [naam 2] zei dat hij de jongen wilde djoeken, hetgeen Surinaams voor steken is. Zij wist van [verdachte] dat er al enige tijd over deze actie was gesproken. Zij zag dat [naam 2] met het mes gebaren en bewegingen maakte alsof hij de jongen zou gaan steken.
10Met de jongen doelt de getuige op [slachtoffer], zij noemt hem tuinkabouter. [naam 2] liep volgens de getuige op en neer door de woning, hij was nerveus en gespannen. Toen de bel ging zag zij dat [naam 2] naar de voordeur ging. Toen zij [slachtoffer] de woning zag binnenkomen riep hij direct dat hij was neergestoken. [naam 2] liep volgens de getuige al twee weken met het plan om hem een lesje te leren. [naam 2] had al met een mes gedreigd en gezegd dat hij zou steken.
11
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] ‘tuinkabouter’ is. Zij heeft [naam 2] leren kennen via haar stiefbroer. De voornaam van [naam 2] is [medeverdachte].
12Verbalisant heeft verdachte een foto van [medeverdachte] getoond, waarop zij aangaf aan dat dit [naam 2] is. [naam 4] is haar moeder.
13Haar telefoonnummer is [telefoonnummer].
14
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [naam 2] de grootste hekel had aan [slachtoffer]. Volgens haar riep [naam 2] steeds dat [slachtoffer] geen respect voor hem had. Hij was geobsedeerd door [slachtoffer] en kon vanuit het niets flippen om [slachtoffer]. Zij heeft verklaard dat [naam 2] haar in de twee weken voor het incident meerdere keren heeft gevraagd om [slachtoffer] te bellen, zodat hem een lesje kon worden geleerd. [medeverdachte] wilde aangever ‘legen’ omdat aangever goede coke had en [medeverdachte] dat van hem wilde afnemen om zelf te verkopen.
15
Op 27 augustus 2020 werd de GSM van verdachte in beslag genomen.
16Uit de historische verkeersgegevens is volgens verbalisant te herleiden dat ongeveer 30 minuten voordat het incident plaatsvond door het nummer van verdachte is gebeld met het nummer van ‘[slachtoffer]’.
17
Door verbalisant is er onderzoek gedaan om de identiteit van de persoon ‘[naam 2]’ te achterhalen.
Verbalisant heeft vastgesteld dat mede gelet op getuigenverklaringen tijdens de tapgesprekken telkens de persoon ‘[naam 2]’ naar voren kwam als zijnde de dader van het misdrijf. Verbalisant deed gedurende het onderzoek stemherkenning op van '[naam 2]’. Op 2 juni 2020 kwam uit een tapgesprek het nieuwe telefoonnummer van [naam 2] naar voren. Dit telefoonnummer werd vervolgens getapt. Op 16 juni 2020 werd [naam 2] in een telefoongesprek [medeverdachte] genoemd.
18Op 22 juni 2020 werden er twee sms-berichten naar het getapte telefoonnummer van [naam 2] verzonden, met de tekst: [medeverdachte] ([geboortedatum]-1998). Vervolgens heeft verbalisant met de totaal verkregen gegevens over [naam 2] in de politiesystemen gezocht en een registratie van een straatroof aangetroffen. Daaruit bleek dat dit feit werd gepleegd met [naam 2]. De man die [naam 2] werd genoemd en toen is aangehouden betreft [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1998.
19
Bewijsoverwegingen rechtbank ten aanzien van parketnummer 18/216260-20, subsidiair
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat zij geen deel heeft gehad aan de in haar woning plaatsgevonden steekpartij. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd en heeft ter terechtzitting verklaard dat niet zij, maar haar moeder naar aangever zou hebben gebeld. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever heeft gebeld om hem naar haar huis te lokken, terwijl [medeverdachte], die hem een lesje wilde leren, daar ook aanwezig was.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte] degene is geweest die aangever in de woning van verdachte in zijn rug heeft gestoken. Zowel aangever als verdachte hebben bij het tonen van een foto van verdachte [medeverdachte] verklaard dat dit ‘[naam 2]’ betreft, hetgeen wordt bevestigd door het proces-verbaal van herkenning. Verdachte [medeverdachte] voldoet tevens aan het signalement dat door getuige [naam 3] is gegeven over de man die, kort nadat aangever bij haar aanbelde, bij de woning van verdachte weg liep.
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op haar handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Wetboek van Strafrecht (Sr), maar ook dat haar opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader zelf verrichtte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige alleen gericht was op een deel daarvan.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van zo’n verband sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In de meeste gevallen kan worden aangenomen dat dit verband bestaat als het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
20
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn en het bieden van gelegenheid door aangever te bellen en hem zodoende naar haar woning te lokken. Vervolgens moet worden beoordeeld of haar (voorwaardelijk) opzet ook was gericht op het gronddelict (de poging tot moord) of op een delict dat daarmee voldoende verband houdt.
Voor de beoordeling van die vraag zijn de navolgende feiten en omstandigheden relevant:
  • [medeverdachte] had verdachte al een aantal weken voor 11 mei 2020 gevraagd om aangever te bellen zodat hem een lesje geleerd kon worden en om hem zijn coke afhandig te maken;
  • Verdachte wist dat [medeverdachte] geobsedeerd was door aangever; dat aangever respect voor hem moest hebben en dat [medeverdachte] vanuit het niets kon flippen om aangever; - Korte tijd nadat verdachte aangever gebeld had, was [medeverdachte] onrustig en vroeg hij wanneer aangever zou komen;
  • [medeverdachte] had op dat moment een mes in zijn handen en zei dat hij de jongen wilde steken;
  • Daarbij maakte hij gebaren en bewegingen met het mes alsof hij stak;
  • Op aandringen van [naam 4] heeft [medeverdachte] het mes weer weggelegd;
  • Toen aangever bij de deur kwam, heeft [medeverdachte] hem binnengelaten en hem in de woning van verdachte van achteren in de rug gestoken met een mes.
Verdachte heeft geen inzicht gegeven in haar beweegredenen om aangever te bellen en naar haar woning te lokken. Dat maakt dat de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm moet afleiden waarop haar opzet gericht is geweest. Uit het voorgaande volgt dat het verdachte duidelijk was dat [medeverdachte] boos was op aangever, dat hij hem een lesje wilde leren en dat hij hem zijn coke afhandig wilde maken omdat hij [medeverdachte] concurrent was in de drugshandel in Drachten. Ondanks dat [medeverdachte] kort voordat aangever bij de woning aankwam zei dat hij hem wilde steken, een mes in handen had en daarmee stekende bewegingen maakte, komt de rechtbank niet tot het oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] aangever van het leven zou beroven. Op het moment dat zij aangever belde had deze situatie zich immers nog niet voorgedaan. Daarna heeft [medeverdachte] het mes weggelegd. Toen aangever bij de deur van verdachte aanbelde is [medeverdachte] naar de deur gelopen, aangever tegemoet.
Achteraf moet worden vastgesteld dat [medeverdachte] kennelijk nog een ander mes bij zich droeg en dat hij aangever daarmee van achteren in de rug heeft gestoken, waardoor aan aangever potentieel dodelijk letsel is toegebracht.
De rechtbank kan zoals hiervoor overwogen, niet tot het oordeel komen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] aangever van het leven zou (proberen te) beroven door hem te steken met een mes. Wat de rechtbank wel bewezen acht, is dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] met (mogelijk fors) geweld goederen van aangever zou afnemen, met alle risico’s van dien.
Tussen een diefstal met geweld en een poging moord bestaat voldoende verband, omdat moord een levensdelict is en diefstal met geweld een geweldscomponent in zich draagt. Beide strafbaarstellingen beschermen de integriteit van het menselijk lichaam.
21
Omdat bij de bewezenverklaring en de kwalificatie van het feit de medeplichtige het opzet van de dader volgt, acht te rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan poging tot moord, en kwalificeert zij het feit aldus.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/290045-19 en het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/216260-20 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/290045-19
zij op 3 december 2019, te Gorredijk, tezamen en in vereniging met een ander, uit een winkel aan het Hofland 1, een hoeveelheid vlees en vijf blikken babyvoeding, die geheel aan een ander dan aan verdachte en haar mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van parketnummer 18/216260-20subsidiair
[medeverdachte] op 11 mei 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg [slachtoffer], met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 11 mei 2020, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door
  • in opdracht van die [medeverdachte] die [slachtoffer] te bellen en te vragen of hij langs wildekomen in de woning van verdachte, gelegen aan de [nummer], aldaar en
  • haar woning, gelegen aan de [nummer], aan die [medeverdachte] beschikbaar te stellen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van parketnummer 18/290045-19
Diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van parketnummer 18/216260-20
Subsidiair Medeplichtigheid aan poging tot moord.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/290045-19 en het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/216260-20 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarden begeleid wonen, een ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer, met reclasseringstoezicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarbij een voorwaardelijke straf met de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van drs. N. Marker, GZ-psycholoog en het rapport van de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland van 21 april 2021 en de ter zitting door mevrouw Woudstra gegeven nadere toelichting daarop, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank stelt het volgende voorop. In geval van medeplichtigheid aan een misdrijf komen bij het bepalen van de straf alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk mogelijk heeft gemaakt en de gevolgen daarvan. Daarbij moet worden opgemerkt dat uit de artikelen 47, 48 en 49 Sr, gelezen in onderling verband en samenhang, volgt dat het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf die is gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond. Anders gezegd, bij de straftoemeting moet – voor wat het strafmaximum betreft – worden uitgegaan van het misdrijf waarop het opzet van de verdachte was gericht. Dat misdrijf kan, maar hoeft niet het gronddelict te zijn dat is bewezen verklaard.
22
De rechtbank stelt vast dat verdachte geen opzet heeft gehad op het nemen van het leven van aangever, maar op een diefstal met geweld. De rechtbank zal daarom het toepasselijk strafmaximum bepalen op grond van medeplichtigheid bij een diefstal met geweld.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het slachtoffer gebeld en hem gevraagd naar haar woning te komen en vervolgens haar woning aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld. Zij heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] het slachtoffer zou beroven met gebruikmaking van geweld. Daarvoor is de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk. Mede door haar handelen is op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft bij gelegenheid van zijn spreekrecht duidelijk gemaakt dat het feit een grote impact op hem heeft gehad en nog steeds heeft.
Dergelijke feiten veroorzaken daarnaast ook gevoelens van angst en onzekerheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich op 3 december 2019 schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van ernstige somatische problematiek. Het is volgens de psycholoog zeer goed mogelijk dat verdachte de feiten heeft gepleegd onder invloed van haar cognitieve beperkingen, persoonlijkheidsen verslavingsproblematiek. De psycholoog adviseert om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Het risico op recidive wordt zonder passende hulpverlening ingeschat als verhoogd.
De rechtbank houdt evenwel rekening met de omstandigheid dat verdachte beïnvloedbaar is. Daarnaast neemt de rechtbank het advies van de psycholoog over en stelt vast dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was.
Ter zitting heeft de reclassering gesteld dat verdachte goed meewerkt met de hulpverleners van de begeleide woonvorm waar zij nu woont. Ook werkt verdachte goed mee aan de contacten met de hulpverleners van For-fact. Omdat verdachte de genoemde hulp accepteert, is er geen actieve rol voor de reclassering en daarom verplicht toezicht niet nodig. Uit hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de fysieke toestand van verdachte de afgelopen jaren is verslechterd. Verdachte kan een werkstraf uitvoeren, maar is daartoe niet alle dagen en bovendien maar enkele uren per dag in staat.
De rechtbank weegt ook mee dat verdachte al op 19 december 2019 is geschorst onder bijzondere voorwaarden in de strafzaak betreffende de winkeldiefstal en dat het ruim twee jaar lang heeft geduurd voordat de strafzaak betreffende de (medeplichtigheid aan) poging tot moord werd behandeld. Verdachte is na 11 mei 2020 niet meer in contact gekomen met politie en justitie.
Namens de benadeelde partij is een contactverbod met het slachtoffer verzocht. De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod op te leggen, nu in de afgelopen periode niet is gebleken van enig contact tussen de benadeelde partij en verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 226 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante begeleiding en beschermd wonen, en daarnaast een taakstraf voor de duur van 120 uren, passend en oplegging daarvan geboden. De rechtbank zal het reclasseringstoezicht opleggen omdat uit de rapportages blijkt dat verdachte een zorgmijder is en dat het recidiverisico hoog is als verdachte niet op de juiste manier wordt begeleid.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18/216260-20, subsidiair
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 385,00 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze schade niet is onderbouwd. De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schade hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank, mede gelet op de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, van oordeel dat een bedrag van
€ 2.500,00 passend is en recht doet aan de schade die de benadeelde partij heeft opgelopen. Voor het overige wordt dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien de medeaansprakelijke deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/720032-18

Bij onherroepelijk vonnis van 7 februari 2018 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 45 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 22 februari 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 11 december 2019 en ter terechtzitting de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering af te wijzen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het gelet op de persoonlijke omstandigheden en de gezondheidssituatie van verdachte niet opportuun is om de vordering toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het tijdsverloop en de straf die de rechtbank in onderhavig vonnis aan verdachte oplegt, acht de rechtbank het niet opportuun om de tenuitvoerlegging te gelasten van deze voorwaardelijke straf. De rechtbank wijst de vordering na voorwaardelijke veroordeling daarom af.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/720036-19

Bij onherroepelijk vonnis van 18 oktober 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 138 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 november 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 11 december 2019 en ter terechtzitting de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering af te wijzen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het gelet op de persoonlijke omstandigheden en de gezondheidssituatie van verdachte niet opportuun is om de vordering toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het tijdsverloop en de straf die de rechtbank in onderhavig vonnis aan verdachte oplegt, acht de rechtbank het niet opportuun om de tenuitvoerlegging te gelasten van deze voorwaardelijke straf. De rechtbank wijst de vordering na voorwaardelijke veroordeling daarom af.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 48, 49, 57, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/216260-20 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/290045-10 en het in de zaak met parketnummer 18/216260-20 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 226 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van ditvonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland, op het adres Oostergoweg 6 te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op door de reclassering te bepalen plaatsen en tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, voor zolang als de reclassering dat nodig acht, zalmeewerken aan begeleiding door ForFact van GGZ Friesland, of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die zij in het kader van die begeleiding zal krijgen;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, voor zolang als de reclassering dat nodig acht, zalverblijven bij Stichting de Bijzondere Onderneming, of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Een taakstraf, voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18/216269-20, subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een medeaansprakelijke betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een medeaansprakelijke betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een medeaansprakelijke voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.720032-18:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 7 februari 2018.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.720036-19:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 18 oktober 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2022.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina’s bevinden zich in het proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2020122739, gesloten op 16 december 2020.
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 18;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 26;
Proces-verbaal van aangifte, pagina 109;
Proces-verbaal van aangifte, pagina 110;
Proces-verbaal van aangifte, pagina 111;
Een schriftelijk stuk, inhoudende een geneeskundige verklaring, pagina 135;
Proces-verbaal van getuigenverhoor, pagina 124;
Proces-verbaal van getuigenverhoor, pagina 125;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 174;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 175;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 203;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 204;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 205;
Proces-verbaal van verhoor, pagina 218;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 44;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 46;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 32;
Proces-verbaal van bevindingen, pagina 33;.
HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471 en HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1158.
HR 6 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:304.
HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5554.