ECLI:NL:RBNNE:2022:372

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
18-238956-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met rubberen hamer

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1980, heeft op 5 september 2021 in Mûnein, gemeente Tytsjerksteradiel, geprobeerd een slachtoffer met een rubberen bestratingshamer op het hoofd te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met kracht heeft geslagen, maar dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank heeft het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen geacht. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 64 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast moet de verdachte € 15,90 schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft overwogen dat het taakstrafverbod van toepassing is, maar heeft de strafmodaliteit bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen hamer verbeurd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18-238956-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , wonende [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 januari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.P. Senior.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 28 januari 2022, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 september 2021 te Mûnein, in de gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (met kracht) met een rubberen bestratingshamer, althans met een hard en/of stevig voorwerp, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2021 te Mûnein, in de gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] (met kracht) met een rubberen bestratingshamer, althans met een hard en/of stevig voorwerp, op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2021 te Mûnein, in de gemeente Tytsjerksteradiel, [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) met een rubberen bestratingshamer, althans met een hard en/of stevig voorwerp op het hoofd te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitiePrimair.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet.
Subsidiair.
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer] , het bij hem geconstateerde letsel, de getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdedigingPrimair.
De raadsman heeft bepleit te komen tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. De raadsman heeft daartoe gewezen op een tweetal uitspraken: ECLI:NL:RBZWB:2019:5688 en ECLI:NL:RBROT:2021:2864.
Subsidiair.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het subsidiaire feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank 1 Primair.

De rechtbank is, evenals de officier van justitie en verdediging, van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en zal ten aanzien van het bewezen verklaarde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Uit de aangifte van [slachtoffer]
2, het proces-verbaal van aanhouding
3, de getuigenverklaringen van [naam 1]
4, [naam 2]
5en [naam 3]
6en de bekennende verklaring van verdachte
7blijkt genoegzaam dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze zoals hierna is bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 5 september 2021 te Mûnein, in de gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met kracht met een rubberen bestratingshamer op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Subsidiair. Poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en een alcoholverbod.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk is. Daarbij komt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit en hij geen rol heeft gehad in het ontstaan van de onenigheid met het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbankAlgemeen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte is, onder invloed van alcohol, naar een jongerenkeet nabij zijn woning gegaan. Daar krijgt hij een woordenwisseling met het slachtoffer. Verdachte is vervolgens weggelopen naar zijn woning en heeft daar een hamer met een rubberen kop gepakt. Hij is daarop teruggegaan naar de keet en heeft het slachtoffer onverhoeds eenmaal achter op het hoofd geslagen met die hamer. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De aanleiding van het incident is een woordenwisseling tussen verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer heeft herhaaldelijk zeer vervelende opmerkingen gemaakt over de moeder van verdachte. Dat verdachte zich hierdoor geraakt voelde is voorstelbaar, maar vormt geen rechtvaardiging voor zijn geweldshandeling.
Documentatie.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 14 december 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een (gewelds)delict is veroordeeld.
Persoon van de dader.
Uit het reclasseringsadvies van 15 november 2021, opgesteld door A. Feenstra, reclasseringswerker van Verslavingszorg Noord Nederland (verder: VNN), blijkt onder meer het volgende.
Geconcludeerd is dat verdachte tijdens het delict onder invloed was van alcohol, hetgeen een luxerende werking heeft gehad op zijn agressieve gedrag. Naast alcoholgebruik is het psychosociaal functioneren als delictgerelateerd aangemerkt. Verdachte was onvoldoende in staat om op adequate wijze met zijn emoties om te gaan.
Verder zijn er geen problemen gesignaleerd; verdachte heeft een structurele dagbesteding in de vorm van werk en hij woont op zichzelf. Er zijn geen financiële problemen.
Verdachte heeft contact met VNN en houdt zich aan de afspraken in het kader van de schorsing van de bewaring. Sinds 5 september 2021 is verdachte abstinent van alcohol.
De reclassering heeft de kans op recidive ingeschat als laag, gelet op de ontvankelijke houding van verdachte ten opzichte van hulpverlening en de aanwezige beschermende factoren. Geadviseerd wordt daarom een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden (o.a. een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een alcoholverbod). Een gevangenisstraf wordt vanuit reclasseringsperspectief niet wenselijk geacht, want dat zal een stagnerende werking hebben op de reeds ingezette positieve lijn.
Op te leggen straf.
Voor het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank acht geslagen op het taakstrafverbod, zoals bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
Op grond van artikel 22b, lid 1 onderdeel a Sr kan een taakstraf niet worden opgelegd in geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf kan worden opgelegd van maximaal zes jaar of meer (formeel criterium). Daarbij geldt tevens de eis dat het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gemaakt (materieel criterium).
Het formele criterium gaat om het wettelijke maximum zoals in de delictsomschrijving is opgenomen, te weten (gelet op artikel 302 Sr) een gevangenisstraf van maximaal acht jaren. Dat het een poging betreft doet aan voorgaande niets af, omdat het wettelijke maximum moet worden geabstraheerd van strafmaximumverlagende of -verhogende omstandigheden.
Het materiële criterium staat in het teken van de gevolgen die het gepleegde misdrijf heeft gehad. De ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit is uiteindelijk bepalend voor de mogelijkheid een taakstaf op te leggen. In dit geval is het lichamelijke letsel vastgesteld op een wijkende hoofdwond van 4 centimeter. De wond is gehecht met drie hechtingen en lijm. Nadien is middels een CT scan geconcludeerd dat sprake is van licht traumatisch schedelhersenletsel na high impact trauma. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit, zodat ook aan het materiële criterium is voldaan.
De rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte van de straf, in strafmatigende zin, rekening houden met het voornoemd (eigen) aandeel van het slachtoffer.
De rechtbank is (ook overigens) van oordeel dat een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf miskend zouden worden. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 64 dagen passend en geboden is. Hiervan zal de rechtbank een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk opleggen. De rechtbank vindt het, nu verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een geweldsmisdrijf en de positieve ontwikkeling van verdachte zoals blijkt uit het reclasseringsrapport, van belang dat wordt voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
Om de ernst van het bewezen verklaarde te benadrukken zal de rechtbank voorts een taakstraf voor de duur van 120 uren opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen hamer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de hamer (goednummer: 1417102) moet worden verbeurdverklaard, omdat met behulp van dit aan verdachte toebehorende voorwerp het bewezen verklaarde is begaan.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 311,80 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd tot een bedrag van
€ 15,80 met de wettelijke rente. Ten aanzien van de overige schade heeft de officier van justitie gevorderd deze niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de kosten voor het eigen risico zorgverzekering niet zijn onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de materiële schade ten aanzien van het eigen risico zorgverzekering af te wijzen, omdat deze schade niet is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de gestelde schade ten aanzien van de post ‘benzinekosten en parkeerkosten ziekenhuis’ (ad € 15,80) heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 september 2021.
Ten aanzien van de post ‘eigen risico zorgverzekering’ beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Dit deel van de vordering is immers niet onderbouwd met enig stuk. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal overeenkomstig artikel 36f Sr de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij. De rechtbank overweegt dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet enkel is bedoeld om betalingsonwillige daders te dwingen om te betalen, maar ook om te voorkomen dat slachtoffers civielrechtelijke procedures moeten doorlopen om de toegewezen bedragen te kunnen ontvangen van de dader. Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 1 dag.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 64 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt op verzoek van de reclassering bij Verslavingszorg Noord Nederland(VNN) op het adres [straatnaam] , [plaats] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht.
dat de veroordeelde zich – indien de reclassering het wenselijk acht – ambulant laat behandelendoor de Forensische Polikliniek van VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat veroordeelde geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek(blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Dit zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen hamer (goednummer 1417102).

Ten aanzien van [slachtoffer] , subsidiair:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen: - het bedrag van € 15,80 (zegge: vijftien euro en tachtig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 september 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen:
  • een bedrag van € 15,80 (zegge: vijftien euro en tachtig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 september 2021 tot de dag van algehele voldoening;- dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toepast op 1 dag. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2022.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL01002021241894, doorgenummerd 1 tot en met 51.
Pagina 36.
Pagina 5.
Pagina 14.
Pagina 21. 6 Pagina 47.
7 Pagina 34 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2022.