4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 31 mei 2019 heeft aangeefster [Slachtoffer 2] aangifte gedaan van poging doodslag op haar [Leeftijd slachtoffer 1] zoontje [Slachtoffer 1] , waarbij hij letsel heeft opgelopen, van mishandeling van haarzelf, omdat zij ook door verdachte geslagen is met de hamer, van bedreiging van haarzelf door verdachte met een mes en van mishandeling van haar 3-jarig zoontje [Slachtoffer 3] , die door verdachte in zijn buik is geschopt. Dit alles heeft zich in het park bij haar huis afgespeeld. In haar nadere verhoor op 1 juni 2019 heeft aangeefster nog verklaard dat verdachte gezegd zou hebben “ik maak alle kinderen dood en de vader en moeder ook”. Verder zou verdachte haar door de steekbewegingen met het mes geraakt hebben in haar linker onderarm.
Direct na het incident heeft een groot aantal getuigen bij de politie een verklaring afgelegd. Op verzoek van de verdediging zijn de getuigen ook nog gehoord bij de rechter-commissaris. Bij de rechter-commissaris kon een aantal getuigen, gelet op het tijdsverloop, zich de details niet meer goed herinneren.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster en de getuigen op diverse punten niet geheel overeenkomen, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet ongewoon, gelet op de hectische en chaotische situatie en het korte tijdsbestek waarbinnen het incident zich heeft afgespeeld. De rechtbank constateert voorts dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat de aangifte van [Slachtoffer 2] op meerdere punten niet wordt ondersteund en sluit niet uit dat de aangifte is aangedikt. Gelet hierop zal de rechtbank de gang van zaken zoveel mogelijk reconstrueren aan de hand van de verklaringen die de objectieve getuigen [Naam 4] , [Naam 3] en [Naam 5] direct na het incident bij de politie hebben afgelegd en welke verklaringen in grote lijnen overeenkomen. De rechtbank zal deze verklaringen derhalve voor het bewijs gebruiken.
feit 1 primair en subsidiair
[Slachtoffer 2] heeft op 31 mei 2019 aangifte gedaan van poging doodslag op haar zoontje [Slachtoffer 1] .
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op 31 mei 2019 met een vriendin naar Steenbergen is geweest. Hij werd daar door [Naam 1] aangesproken en uitgescholden, waarna er tussen hen een worsteling ontstond. Hij heeft een hamer uit zijn auto gepakt en is met de hamer achter [Naam 1] aangerend. Het kind liep daar weer achter. Daarna is hij weer teruggelopen.
Getuige [Naam 4] was op 31 mei 2019 met zijn familie uit eten geweest. Daarna liep hij naar het park van Steenbergen. Hij zag toen een dikke donkere man achter een smalle donkere man met een kindje aan rennen. De dikke man had een klauwhamer in zijn hand. De personen stopten met rennen en de dikke man liep naar een vrouw met een donkere huidskleur. Het kind van de smalle man rende naar het groepje waar de dikke man stond. Vervolgens sloeg de dikke man het kind met de klauwhamer op zijn hoofd. De smalle man rende hierop af en toen escaleerde het. De dikke man zwaaide met de hamer rond en raakte hierbij het kind meerdere malen.
Getuige [Naam 3] was eveneens met zijn familie uit eten geweest in Steenbergen. Zij gingen toen naar het park voor een groepsfoto. Hij zag toen een dunne getinte man rennen en daarachter een stevige getinte man met een hamer in zijn hand. Het zoontje van de dunne getinte man liep daar weer achter aan. Toen het jongetje ter hoogte van de stevige man was, sloeg de stevige man het jongetje op zijn hoofd met de hamer. Omdat de dunne man te snel liep, stopte de stevige man met rennen en liep terug in de richting van zijn auto. De dunne man liep toen ook terug, samen met zijn zoontje. De stevige man gaf toen nog een klap met de hamer op het hoofd van het jongetje.
Getuige [Naam 5] zag dat er een worsteling plaatsvond tussen twee mannen en dat er een kind tussen stond. De ene, wat dikkere en forsere man met een donkere huidskleur sloeg met een hamer in de richting van de andere, dunne en lange man. Getuige zag niet dat de man werd geraakt, maar wel het kindje dat ertussen stond. De man sloeg het kind meerdere malen op zijn hoofd. Het kindje werd aan de linkerkant aan de zijkant van zijn hoofd geraakt. Het kindje had een flinke bult op zijn hoofd en meerdere verwondingen aan zijn hoofd. Het kindje werd minimaal drie keer met de hamer op zijn hoofd geslagen.
Door het meermalen slaan met de hamer tegen het hoofd heeft [Slachtoffer 1] letsel opgelopen, zoals blijkt uit de foto’s van het letsel en de geneeskundige verklaring.
Gelet op deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de dikke, dan wel wat stevigere donkere man
verdachtebetreft, de dunne, de lange donkere man
[Naam 1]en het kindje
[Slachtoffer 1], het zoontje van aangeefster en [Naam 1] .
De getuigen [Naam 4] en [Naam 3] hebben gezien dat verdachte achter [Naam 1] aan liep met een hamer. Getuige Van Dijn zag dat [Slachtoffer 1] daar weer achteraan liep. Verdachte heeft volgens deze beide getuigen [Slachtoffer 1] toen al met de hamer op het hoofd geslagen. Toen verdachte terugliep in de richting van een vrouw met een donkere huidskleur, rende [Slachtoffer 1] erheen en rende [Naam 1] er ook op af en toen escaleerde het. Getuige [Naam 4] en getuige [Naam 5] hebben gezien dat verdachte [Slachtoffer 1] meerdere malen raakte. Getuige [Naam 5] heeft meer specifiek verklaard dat [Slachtoffer 1] aan de linkerkant van zijn gezicht werd geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [Slachtoffer 1] meermalen met een hamer tegen het hoofd geslagen heeft.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of verdachte daarmee het (voorwaardelijk) opzet had om [Slachtoffer 1] om het leven te brengen of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte opzet had op de dood van [Slachtoffer 1] . Ook geven de bewijsmiddelen geen blijk van uiterlijke verschijningsvormen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om [Slachtoffer 1] te doden. Een slag met een hamer zal in het algemeen slechts de dood ten gevolge hebben indien deze klap met behoorlijke kracht is uitgevoerd. Hiervan is echter, met name in aanmerking nemende het letsel van het slachtoffer, niet gebleken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Slachtoffer 1] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. [Slachtoffer 1] heeft door het meermalen slaan met de hamer tegen zijn hoofd letsel opgelopen. Door aldus een kind, met een ijzeren hamer in de hand, meermalen tegen het hoofd te slaan, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair
[Slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling, omdat zij door verdachte met een hamer op haar hoofd is geslagen.
Getuige [Naam 4] heeft gezien dat de vrouw geraakt werd met de hamer, maar hij heeft niet verklaard
waarde vrouw werd geraakt.
Getuige [Naam 3] heeft gezien dat de vrouw van de dunne man door de dikke man op de grond werd gegooid en dat de dikke man haar
probeerdete slaan met de hamer.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er bij aangeefster
niets te zienis en dat alleen sprake is van een pijnlijke plek op de behaarde hoofdhuid.
De rechtbank overweegt dat hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen over de dikke, dan wel stevigere donkere man en de dunne, lange donkere man eveneens geldt ten aanzien van dit feit.
De rechtbank is van oordeel dat deze getuigenverklaringen weinig specifiek zijn en dat het letsel ook geen uitsluitsel geeft over het slaan met een hamer op het hoofd van aangeefster.
De rechtbank achter derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
feit 3
[Slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van bedreiging met een mes.1
Getuige [Naam 4] heeft gezien dat de dikke man een soort stanleymes pakte, maar verder niets met het mes deed.
Getuige [Naam 3] heeft gezien dat de stevige man een stanleymes uit zijn binnenzak pakte, maar niet de kans kreeg om daar iets mee te doen.
De rechtbank overweegt dat hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen over de dikke, dan wel stevigere donkere man, eveneens geldt ten aanzien van dit feit en dat dit verdachte betreft.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft bedreigd door het tonen van een mes. Immers, het tonen van een mes onder die omstandigheden, gelet op hetgeen daaraan is voorafgegaan, kan zeker als bedreigend worden ervaren. Gelet op verklaringen van de getuigen [Naam 4] en [Naam 3] acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met dat mes in de richting van aangeefster heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
[Slachtoffer 2] heeft in haar aanvullende verklaring aangifte gedaan van het feit dat verdachte heeft verklaard “ik maak alle kinderen dood en de vader en de moeder ook”.
De getuigen [Naam 4] en [Naam 3] hebben weliswaar gehoord dat er in een vreemde taal werd geroepen dan wel geschreeuwd, maar hebben dit niet kunnen verstaan. De andere getuigen, die wel de Somalische taal spreken, hebben hier niet over verklaard.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze bedreiging heeft geuit, nu de aangifte niet door andere getuigenverklaringen wordt ondersteund, en zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
feit 4
[Slachtoffer 2] heeft tevens aangifte gedaan van mishandeling van haar [Leeftijd slachtoffer 3] zoontje [Slachtoffer 3] , die door verdachte in zijn buik zou zijn geschopt en van mishandeling van haarzelf omdat verdachte met het mes in haar arm zou hebben gestoken.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar met een mes heeft gestoken.
De rechtbank heeft onder feit 3 bewezen verklaard dat de bedreiging heeft plaatsgevonden door het tonen van een mes. Verdachte is bij dat feit vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat verdachte in de richting van aangeefster heeft gestoken. Verdachte kan aangeefster derhalve ook niet geraakt hebben met het mes.
Gelet daarop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft gestoken en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van de mishandeling van het 3-jarig zoontje van aangeefster constateert de rechtbank dat uit de stukken blijkt dat geen enkele getuige bij de politie of bij de rechter-commissaris heeft verklaard over de mishandeling van het [Leeftijd slachtoffer 3] zoontje van aangeefster.
De rechtbank achter derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Slachtoffer 3] heeft mishandeld en zal hem van dat onderdeel van de tenlastelegging eveneens vrijspreken.