ECLI:NL:RBZWB:2019:5688

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
02-132604-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P. Pellikaan
  • M. Veldhuizen
  • A. Speekenbrink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes in Steenbergen

Op 17 december 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 31 mei 2019 in Steenbergen, waarbij de verdachte een 9-jarig jongetje, [Slachtoffer 1], meermalen met een hamer op het hoofd heeft geslagen. Dit leidde tot letsel bij het kind, waaronder een zwelling en een snijwond. Daarnaast heeft de verdachte de moeder van het jongetje, [Slachtoffer 2], bedreigd door een mes te tonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor het kind heeft aanvaard, maar heeft niet bewezen geacht dat hij opzet had op de dood van het kind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 172 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met het gezin van de aangeefster. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de mishandeling is vrijgesproken. De rechtbank heeft de in beslag genomen hamer verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/132604-19
vonnis van de meervoudige kamer van 17 december 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1974 te [Geboorteplaats- en Land]
wonende te [Adres]
raadsvrouw mr. S.A.A.P. van Hees, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 december 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
feit 1
primair
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Steenbergen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [Slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een hamer op of tegen het hoofd heeft geslagen, althans met een hamer op armlengte dan wel op korte afstand van die [Slachtoffer 1] in de richting van het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Steenbergen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [Slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een hamer op of tegen het hoofd heeft geslagen, althans met een hamer op armlengte dan wel op korte afstand van die [Slachtoffer 1] in de richting van het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
primair
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Steenbergen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [Slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een hamer op of tegen het hoofd heeft geslagen, althans met een hamer op armlengte dan wel op korte afstand van die [Slachtoffer 2] in de richting van het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Steenbergen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [Slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een hamer op of tegen het hoofd heeft geslagen, althans met een hamer op armlengte dan wel op korte afstand van die [Slachtoffer 2] in de richting van het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Steenbergen [Slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een hamer op of tegen het hoofd te slaan, ten
gevolge waarvan die [Slachtoffer 2] pijn en/of letsel heeft ondervonden;
feit 3hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Steenbergen [Slachtoffer 2] en/of 1 of meer van haar kind(eren) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [Slachtoffer 2] en/of 1 of meer van haar kind(eren) dreigend de woorden toe te voegen (in de Somalische taal) "Ik maak alle kinderen dood en de vader en moeder ook", en/of die [Slachtoffer 2] een mes te tonen en/of met dat mes in de richting van
die [Slachtoffer 2] te steken, althans woorden en/of (een) da(a)d(en) van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 4hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Steenbergen [Slachtoffer 3] ( [Leeftijd slachtoffer 3] ) heeft mishandeld door die [Slachtoffer 3] in de buik, althans tegen het lichaam te schoppen/trappen ten gevolge waarvan die [Slachtoffer 3] pijn en/of letsel heeft ondervonden;
en/of
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Steenbergen [Slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [Slachtoffer 2] met een mes in de linkerarm, althans enig lichaamsdeel, te steken/snijden ten gevolge waarvan die [Slachtoffer 2] pijn en/of letsel heeft ondervonden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten begaan heeft, met dien verstande dat bij feit 1 het primair ten laste gelegde bewezen kan worden, bij feit 2 het subsidiair ten laste gelegde en bij feit 4 de mishandeling van [Slachtoffer 2] .
De officier van justitie acht de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging doodslag van [Slachtoffer 2] , alsmede de onder feit 4 ten laste gelegde mishandeling van de [Leeftijd slachtoffer 3]
[Slachtoffer 3] niet bewezen en verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
De officier van justitie baseert zich ten aanzien van de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 primair
De aangifte en het aanvullende verhoor van aangeefster bij de politie en haar verhoor bij de rechter-commissaris, het verhoor bij de politie van [Naam 1] , de bevindingen over de hamer, de bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse komen, het verhoor bij de politie en de rechter-commissaris van de getuigen [Naam 2] , [Naam 3] , [Naam 4] , [Naam 5] , [Naam 6] , [Naam 7] en [Naam 8] , de geneeskundige verklaring en de foto’s van het letsel.
Er is gebruik gemaakt van een stalen klauwhamer en er is meermalen door verdachte met de hamer op het hoofd van [Slachtoffer 1] geslagen. Na het slaan met de hamer wordt direct letsel bij het kind waargenomen. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de officier van justitie voldoende om te komen tot het voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer. Het hoofd vormt immers een vitaal deel van het lichaam en de kans dat een slachtoffer komt te overlijden als deze met een dergelijk zwaar voorwerp op het hoofd wordt geslagen, kan naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk worden geacht. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte op zijn minst het voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer gehad.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
De aangifte en het aanvullende verhoor van aangeefster bij de politie en haar verhoor bij de rechter-commissaris, de bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse komen, het verhoor bij de politie van [Naam 1] , van de getuigen [Naam 4] , [Naam 2] [Naam 5] en [Naam 8] en de geneeskundige verklaring.
Verdachte heeft met enige kracht éénmaal met een hamer in de richting van het hoofd van [Slachtoffer 2] geslagen. Het handelen van verdachte is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook bewust heeft aanvaard. Immers, naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand als gevolg van dergelijk geweld tegen het hoofd, zijnde een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale levensfuncties waaronder het brein, zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Ten aanzien van feit 3
De aangifte en het aanvullende verhoor van aangeefster bij de politie, het verhoor bij de politie van [Naam 1] , het verhoor van getuige [Naam 2] bij de politie en haar verhoor bij de rechter-commissaris en het verhoor van de getuigen [Naam 4] en [Naam 3] bij de politie.
Aangeefster en getuige [Naam 2] verklaren over het bedreigen met de dood door verdachte en het mes is door meerdere getuigen gezien.
Ten aanzien van feit 4
De aangifte en het aanvullende verhoor van aangeefster bij de politie en haar verhoor bij de rechter-commissaris, het verhoor bij de politie van [Naam 1] en van de getuigen [Naam 2] , [Naam 4] en [Naam 3] en de foto van het letsel.
Meerdere getuigen hebben de stekende bewegingen waargenomen, dan wel hebben het mes gezien en aangeefster heeft een wondje op haar arm.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. Naar het oordeel van de verdediging kan de aangifte niet als bewijs dienen, omdat deze onbetrouwbaar is. Aangeefster heeft het incident erger doen lijken dan het was.
Er is ook ondersteuning voor de verklaring van verdachte. De verdediging wijst op het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft verklaard dat de vader van het jongetje begon door hem uit te schelden, waarna er een worsteling ontstond. Verdachte heeft toen een hamer gepakt, waarmee hij probeerde de vader van het jongetje van zich af te houden. Het jongetje sprong daartussen en is waarschijnlijk geraakt met de hamer. Die verklaring wordt door een aantal getuigen ondersteund. Daarmee is geen sprake van voorwaardelijk opzet ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging doodslag.
Daar komt bij dat het slaan met een hamer niet zonder meer een poging doodslag oplevert. De gebruikte kracht kan een rol spelen. Getuigen hebben daarover verklaard, maar het is niet eenvoudig vast te stellen of getuigen hebben waargenomen dat verdachte met kracht heeft geslagen. Gelet op het letsel bij het slachtoffer is niet aannemelijk dat verdachte het slachtoffer met kracht heeft geslagen.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling geldt eveneens dat verdachte niet het opzet had om het jongetje te raken, waarmee eveneens geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster stelt dat zij geraakt is door de hamer, maar door de arts wordt geen zichtbaar letsel waargenomen. Wel beschrijft de arts pijnlijke plekken, maar dit heeft aangeefster zelf verklaard. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat aangeefster geraakt is met de hamer. Verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 3
Er waren twee andere Somalisch sprekende getuigen aanwezig, maar zij verklaren niet over de woordelijke bedreiging.
Ten aanzien van het mes heeft een aantal getuigen verklaard dat zij een mes gezien hebben, maar juist de groep getuigen die heeft ingegrepen verklaart daar niet over. Zo er al sprake zou zijn van een mes, zijn er geen aanwijzingen dat er stekende bewegingen met het mes gemaakt zijn. Het enkele tonen van een mes, levert geen bedreiging op. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
Gelet op het feit dat voor feit 3 vrijspraak is bepleit, kan eveneens niet bewezen worden dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar te steken of te snijden met het mes.
Eveneens kan niet bewezen worden dat verdachte het [Leeftijd slachtoffer 3] zoontje van aangeefster heeft mishandeld door hem in de buik te trappen, nu, buiten aangeefster, niemand daarover verklaard heeft. Verdachte dient van de ten laste gelegde mishandelingen te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 31 mei 2019 heeft aangeefster [Slachtoffer 2] aangifte gedaan van poging doodslag op haar [Leeftijd slachtoffer 1] zoontje [Slachtoffer 1] , waarbij hij letsel heeft opgelopen, van mishandeling van haarzelf, omdat zij ook door verdachte geslagen is met de hamer, van bedreiging van haarzelf door verdachte met een mes en van mishandeling van haar 3-jarig zoontje [Slachtoffer 3] , die door verdachte in zijn buik is geschopt. Dit alles heeft zich in het park bij haar huis afgespeeld. In haar nadere verhoor op 1 juni 2019 heeft aangeefster nog verklaard dat verdachte gezegd zou hebben “ik maak alle kinderen dood en de vader en moeder ook”. Verder zou verdachte haar door de steekbewegingen met het mes geraakt hebben in haar linker onderarm.
Direct na het incident heeft een groot aantal getuigen bij de politie een verklaring afgelegd. Op verzoek van de verdediging zijn de getuigen ook nog gehoord bij de rechter-commissaris. Bij de rechter-commissaris kon een aantal getuigen, gelet op het tijdsverloop, zich de details niet meer goed herinneren.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster en de getuigen op diverse punten niet geheel overeenkomen, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet ongewoon, gelet op de hectische en chaotische situatie en het korte tijdsbestek waarbinnen het incident zich heeft afgespeeld. De rechtbank constateert voorts dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat de aangifte van [Slachtoffer 2] op meerdere punten niet wordt ondersteund en sluit niet uit dat de aangifte is aangedikt. Gelet hierop zal de rechtbank de gang van zaken zoveel mogelijk reconstrueren aan de hand van de verklaringen die de objectieve getuigen [Naam 4] , [Naam 3] en [Naam 5] direct na het incident bij de politie hebben afgelegd en welke verklaringen in grote lijnen overeenkomen. De rechtbank zal deze verklaringen derhalve voor het bewijs gebruiken.
feit 1 primair en subsidiair
[Slachtoffer 2] heeft op 31 mei 2019 aangifte gedaan van poging doodslag op haar zoontje [Slachtoffer 1] . [1]
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op 31 mei 2019 met een vriendin naar Steenbergen is geweest. Hij werd daar door [Naam 1] aangesproken en uitgescholden, waarna er tussen hen een worsteling ontstond. Hij heeft een hamer uit zijn auto gepakt en is met de hamer achter [Naam 1] aangerend. Het kind liep daar weer achter. Daarna is hij weer teruggelopen. [2]
Getuige [Naam 4] was op 31 mei 2019 met zijn familie uit eten geweest. Daarna liep hij naar het park van Steenbergen. Hij zag toen een dikke donkere man achter een smalle donkere man met een kindje aan rennen. De dikke man had een klauwhamer in zijn hand. De personen stopten met rennen en de dikke man liep naar een vrouw met een donkere huidskleur. Het kind van de smalle man rende naar het groepje waar de dikke man stond. Vervolgens sloeg de dikke man het kind met de klauwhamer op zijn hoofd. De smalle man rende hierop af en toen escaleerde het. De dikke man zwaaide met de hamer rond en raakte hierbij het kind meerdere malen. [3]
Getuige [Naam 3] was eveneens met zijn familie uit eten geweest in Steenbergen. Zij gingen toen naar het park voor een groepsfoto. Hij zag toen een dunne getinte man rennen en daarachter een stevige getinte man met een hamer in zijn hand. Het zoontje van de dunne getinte man liep daar weer achter aan. Toen het jongetje ter hoogte van de stevige man was, sloeg de stevige man het jongetje op zijn hoofd met de hamer. Omdat de dunne man te snel liep, stopte de stevige man met rennen en liep terug in de richting van zijn auto. De dunne man liep toen ook terug, samen met zijn zoontje. De stevige man gaf toen nog een klap met de hamer op het hoofd van het jongetje. [4]
Getuige [Naam 5] zag dat er een worsteling plaatsvond tussen twee mannen en dat er een kind tussen stond. De ene, wat dikkere en forsere man met een donkere huidskleur sloeg met een hamer in de richting van de andere, dunne en lange man. Getuige zag niet dat de man werd geraakt, maar wel het kindje dat ertussen stond. De man sloeg het kind meerdere malen op zijn hoofd. Het kindje werd aan de linkerkant aan de zijkant van zijn hoofd geraakt. Het kindje had een flinke bult op zijn hoofd en meerdere verwondingen aan zijn hoofd. Het kindje werd minimaal drie keer met de hamer op zijn hoofd geslagen. [5]
Door het meermalen slaan met de hamer tegen het hoofd heeft [Slachtoffer 1] letsel opgelopen, zoals blijkt uit de foto’s van het letsel en de geneeskundige verklaring. [6] [7]
Gelet op deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de dikke, dan wel wat stevigere donkere man
verdachtebetreft, de dunne, de lange donkere man
[Naam 1]en het kindje
[Slachtoffer 1], het zoontje van aangeefster en [Naam 1] .
De getuigen [Naam 4] en [Naam 3] hebben gezien dat verdachte achter [Naam 1] aan liep met een hamer. Getuige Van Dijn zag dat [Slachtoffer 1] daar weer achteraan liep. Verdachte heeft volgens deze beide getuigen [Slachtoffer 1] toen al met de hamer op het hoofd geslagen. Toen verdachte terugliep in de richting van een vrouw met een donkere huidskleur, rende [Slachtoffer 1] erheen en rende [Naam 1] er ook op af en toen escaleerde het. Getuige [Naam 4] en getuige [Naam 5] hebben gezien dat verdachte [Slachtoffer 1] meerdere malen raakte. Getuige [Naam 5] heeft meer specifiek verklaard dat [Slachtoffer 1] aan de linkerkant van zijn gezicht werd geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [Slachtoffer 1] meermalen met een hamer tegen het hoofd geslagen heeft.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of verdachte daarmee het (voorwaardelijk) opzet had om [Slachtoffer 1] om het leven te brengen of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte opzet had op de dood van [Slachtoffer 1] . Ook geven de bewijsmiddelen geen blijk van uiterlijke verschijningsvormen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om [Slachtoffer 1] te doden. Een slag met een hamer zal in het algemeen slechts de dood ten gevolge hebben indien deze klap met behoorlijke kracht is uitgevoerd. Hiervan is echter, met name in aanmerking nemende het letsel van het slachtoffer, niet gebleken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Slachtoffer 1] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. [Slachtoffer 1] heeft door het meermalen slaan met de hamer tegen zijn hoofd letsel opgelopen. Door aldus een kind, met een ijzeren hamer in de hand, meermalen tegen het hoofd te slaan, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair
[Slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling, omdat zij door verdachte met een hamer op haar hoofd is geslagen.
Getuige [Naam 4] heeft gezien dat de vrouw geraakt werd met de hamer, maar hij heeft niet verklaard
waarde vrouw werd geraakt.
Getuige [Naam 3] heeft gezien dat de vrouw van de dunne man door de dikke man op de grond werd gegooid en dat de dikke man haar
probeerdete slaan met de hamer.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er bij aangeefster
niets te zienis en dat alleen sprake is van een pijnlijke plek op de behaarde hoofdhuid.
De rechtbank overweegt dat hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen over de dikke, dan wel stevigere donkere man en de dunne, lange donkere man eveneens geldt ten aanzien van dit feit.
De rechtbank is van oordeel dat deze getuigenverklaringen weinig specifiek zijn en dat het letsel ook geen uitsluitsel geeft over het slaan met een hamer op het hoofd van aangeefster.
De rechtbank achter derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
feit 3
[Slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van bedreiging met een mes.1
Getuige [Naam 4] heeft gezien dat de dikke man een soort stanleymes pakte, maar verder niets met het mes deed. [8]
Getuige [Naam 3] heeft gezien dat de stevige man een stanleymes uit zijn binnenzak pakte, maar niet de kans kreeg om daar iets mee te doen. [9]
De rechtbank overweegt dat hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen over de dikke, dan wel stevigere donkere man, eveneens geldt ten aanzien van dit feit en dat dit verdachte betreft.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft bedreigd door het tonen van een mes. Immers, het tonen van een mes onder die omstandigheden, gelet op hetgeen daaraan is voorafgegaan, kan zeker als bedreigend worden ervaren. Gelet op verklaringen van de getuigen [Naam 4] en [Naam 3] acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met dat mes in de richting van aangeefster heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
[Slachtoffer 2] heeft in haar aanvullende verklaring aangifte gedaan van het feit dat verdachte heeft verklaard “ik maak alle kinderen dood en de vader en de moeder ook”.
De getuigen [Naam 4] en [Naam 3] hebben weliswaar gehoord dat er in een vreemde taal werd geroepen dan wel geschreeuwd, maar hebben dit niet kunnen verstaan. De andere getuigen, die wel de Somalische taal spreken, hebben hier niet over verklaard.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze bedreiging heeft geuit, nu de aangifte niet door andere getuigenverklaringen wordt ondersteund, en zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
feit 4
[Slachtoffer 2] heeft tevens aangifte gedaan van mishandeling van haar [Leeftijd slachtoffer 3] zoontje [Slachtoffer 3] , die door verdachte in zijn buik zou zijn geschopt en van mishandeling van haarzelf omdat verdachte met het mes in haar arm zou hebben gestoken.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar met een mes heeft gestoken.
De rechtbank heeft onder feit 3 bewezen verklaard dat de bedreiging heeft plaatsgevonden door het tonen van een mes. Verdachte is bij dat feit vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat verdachte in de richting van aangeefster heeft gestoken. Verdachte kan aangeefster derhalve ook niet geraakt hebben met het mes.
Gelet daarop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft gestoken en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van de mishandeling van het 3-jarig zoontje van aangeefster constateert de rechtbank dat uit de stukken blijkt dat geen enkele getuige bij de politie of bij de rechter-commissaris heeft verklaard over de mishandeling van het [Leeftijd slachtoffer 3] zoontje van aangeefster.
De rechtbank achter derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Slachtoffer 3] heeft mishandeld en zal hem van dat onderdeel van de tenlastelegging eveneens vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
subsidiair
op 31 mei 2019 te Steenbergen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [Slachtoffer 1] meermalen met een hamer tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3op 31 mei 2019 te Steenbergen [Slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [Slachtoffer 2] een mes te tonen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van het voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is vader van een groot gezin en heeft inmiddels werk. De verdediging heeft een gevangenisstraf, gelijk aan het voorarrest bepleit, met eventueel oplegging van een voorwaardelijk deel, waarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod opgelegd zou kunnen worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [Slachtoffer 1] , een jongetje van [Leeftijd slachtoffer 1] , meermalen met een hamer tegen het hoofd te slaan en het bedreigen van de moeder van [Slachtoffer 1] door het tonen van een mes. [Slachtoffer 1] heeft door het slaan met de hamer letsel opgelopen en was erg overstuur door dit gebeuren. Hij had nachtmerries, die weken geduurd hebben. Dergelijk geweld, waarbij de moeder van het slachtoffertje ook nog werd bedreigd door het tonen van een mes, terwijl zij niets met het onderliggende conflict te maken hadden en waarvan meerdere personen op straat getuige waren, draagt bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest, met de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken en zoals blijkt uit het over verdachte uitgebrachte rapport van de reclassering.
Uit het rapport van de reclassering van 14 november 2019 blijkt dat er geen directe zorgen zijn op de diverse leefgebieden en dat er geen sprake is van achterliggende problematiek in de zin van psychiatrische, dan wel persoonlijkheidsproblematiek. De reclassering ziet wel een emotionele belasting ten aanzien van een eerdere gebeurtenis met verdachtes dochter, die mogelijk aanleiding is geweest tot het incident op 31 mei 2019. Deze emotionele belasting leidt ertoe dat de reclassering recidive niet kan uitsluiten. De reclassering acht echter interventies of toezicht niet nodig. Wel zou gedacht kunnen worden aan een contactverbod.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de feiten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen. Naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die de duur van het voorarrest niet zal overstijgen, acht de rechtbank een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf van ruim vijf maanden op zijn plaats, met oplegging van een contactverbod met het gezin van aangeefster.
Vordering gevangenneming
Verdachte heeft reeds 98 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. De voorlopige hechtenis is door de rechtbank op 6 september 2019 opgeheven. Gelet op de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest, dient de vordering tot gevangenneming te worden afgewezen.

7.De benadeelde partij

[Slachtoffer 2] heeft zich in het geding gevoegd en vordert een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 euro voor de door haar geleden schade ten gevolge van de mishandeling, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu er primair vrijspraak bepleit is. Subsidiair dient een eventueel toe te kennen vergoeding aanzienlijk te worden gematigd, nu er door de arts geen objectief zichtbaar letsel is waargenomen en de benadeelde partij alleen pijnlijke plekken had.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij vordert uitsluitend een schadevergoeding voor de door haar ten gevolge van de beweerde mishandeling geleden schade. Zij vordert geen schade als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoontje. Nu verdachte van de ten laste gelegde mishandeling van de benadeelde partij wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen hamer is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoorde en dat met behulp van dat voorwerp het misdrijf is begaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde onder
feit 1 primair, feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair en feit 4;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:poging tot zware mishandeling
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 172 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [Slachtoffer 2] , haar ex-man [Naam 1] [Slachtoffer 3] en hun drie kinderen [Slachtoffer 1] [Naam 9] en [Slachtoffer 3] , waarbij de politie toeziet op handhaving van dit contactverbod;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen hamer met goednummer G2042337;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Vordering gevangenneming
- wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 december 2019.
Mr. Pellikaan is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met onderzoeksnummer ZB2R019053 van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 96
2.verklaring van verdachte tijdens de zitting van 3 december 2019
3.proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 4] op p. 36
4.proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 3] op p. 41
5.proces-verbaal verhoor van getuige [Naam 5] op p. 43 t/m p. 45
6.de foto’s van het letsel op p. 20 t/m p. 25
7.de geneeskundige verklaring op p. 60
8.proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 4] op p. 37
9.proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 3] op p. 42