ECLI:NL:RBNNE:2022:3674

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
18/173429-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten. De officier van justitie had op 10 augustus 2022 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en dat de veroordeelde de verplichting krijgt opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 7.626,63. Tijdens de zitting op 9 september 2022 heeft de veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat, verklaard dat hij niet over alle bedragen die bij de slachtoffers zijn weggenomen de beschikking had. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verschillende aangiftes van slachtoffers en heeft vastgesteld dat de veroordeelde € 8.142,95 voordeel heeft genoten. Na inbeslagname van enkele voorwerpen, die als opbrengst van de strafbare feiten zijn aangemerkt, heeft de rechtbank de betalingsverplichting van de veroordeelde verminderd met € 800,00. Uiteindelijk is de betalingsverplichting vastgesteld op € 7.342,95. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 146 dagen bepaald. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De rechtbank heeft artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/173429-20
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 30 september 2022 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

veroordeelde, geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], thans gedetineerd te [instelling].

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 10 augustus 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 7.626,63 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/173429-20 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 9 september 2022.
Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de rechtbank het ontnemingsbedrag overeenkomstig de schriftelijke vordering van 10 augustus 2022 vaststelt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit het wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen, omdat veroordeelde heeft verklaard dat hij niet over alle bedragen die bij de slachtoffers zijn weggenomen de beschikking had.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
de verklaring van veroordeelde afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juni 2019, opgenomenop pagina 135 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRAA1 9011 d.d. 27 november 2019, inhoudend de verklaring [benadeelde partij 1];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2019, opgenomenop pagina 138 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 april 2019,opgenomen op pagina 180 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 3];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 april 2019,opgenomen op pagina 187 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van I. [benadeelde partij 4];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2019, opgenomenop pagina 190 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 5];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juli 2019, opgenomenop pagina 211 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 6];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 mei 2019, opgenomenop pagina 262 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 7]; 9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juni 2019, opgenomen op pagina 264 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 8];
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juni 2019,opgenomen op pagina 269 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 9];
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juni 2019,opgenomen op pagina 272 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 10];
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 april 2019,
opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 11];
13. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 april 2019,
opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 12];
14. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 mei 2019, opgenomenop pagina 135 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 13];
14. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 april 2019,opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 14].

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 30 september 2022 in de zaak met parketnummer 18/173429-20 veroordeeld voor de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 die worden gekwalificeerd als:
De voortgezette handeling, meermalen gepleegd, van:
oplichting;
computervredebreuk;
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft doormiddel van een valse sleutel.
Op grond van de de genoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de baten van de door hem gepleegde strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier en wat er is besproken op de zitting niet worden afgeleid dat veroordeelde samen met een ander de beschikking heeft gehad over de opbrengst van de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat veroordeelde het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen en dat hij daar alleen de beschikking over had. De rechtbank verwerpt het gevoerde verweer dan ook.
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het bedrag dat bestaat uit de totaalsom van de bedragen die blijkens de aangiftes van de slachtoffers zijn weggenomen.
Dit levert de volgende berekening op:
  • [benadeelde partij 1] € 100,79
  • [benadeelde partij 2] € 2.196,89
  • [benadeelde partij 3] € 659,00
  • [benadeelde partij 4] € 90,00
  • [benadeelde partij 5] € 1.331,60
  • [benadeelde partij 6] € 192,37
  • [benadeelde partij 7] € 995,99
  • [benadeelde partij 8] € 87,84
  • [benadeelde partij 9] € 950,47
  • [benadeelde partij 10] € 82,47
  • [benadeelde partij 11] € 12,49
  • [benadeelde partij 12] € 350,75
  • [benadeelde partij 13] € 270,00
- [benadeelde partij 14] € 822,29 +
€ 8.142,95
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 8.142,95 voordeel heeft genoten en schat het voordeel op dat bedrag.
Betalingsverplichting
In het vonnis in de strafzaak heeft de rechtbank verbeurd verklaard een telefoontoestel (merk: Huawei P20 Lite), een telefoontoestel (merk: IPhone 6 Plus), een computer Notebook (merk: HP) en een telefoontoestel (merk: Samsung). De rechtbank heeft deze voorwerpen vatbaar geacht voor verbeurdverklaring, omdat de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan en deze voorwerpen uit de baten van de bewezenverklaarde feiten zijn verkregen.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de arresten van de Hoge Raad van 17 mei 2016 (ECLI:NL:HR:2016:874) en 30 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1033).
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen telefoontoestellen en computer kunnen worden aangemerkt als opbrengst van de door veroordeelde gepleegde strafbare feiten. De waarde van elk telefoontoestel wordt door de rechtbank geschat op € 100,00. De waarde van de computer wordt door de rechtbank geschat op € 500,00. De rechtbank is van oordeel dat door de verbeurdverklaring van deze voorwerpen, dit voordeel feitelijk reeds aan veroordeelde is ontnomen en dat de rechtmatige toestand in financiële zin, voor zover het dit deel van het voordeel betreft, reeds is hersteld.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de aan veroordeelde op te leggen betalingsverplichting verminderen met (€ 100,00 + € 100,00 + € 100,00 + € 500,00 =) € 800,00. Hierdoor resteert een betalingsverplichting van (€ 8.142,95 - € 800,00 =) € 7.342,95
Toepassing van de wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 8.142,95.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 7.342,95 (zegge: zevenduizend driehonderdtweeënveertig euro en vijfennegentig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 146 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 september 2022.
mr. H. Brouwer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.