ECLI:NL:HR:2017:1033

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
16/01651
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en verbeurdverklaring van wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïneverkoop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek een geldbedrag van € 2.290,60 dat door de verdachte was verkregen uit de verkoop van cocaïne. Het Hof had verzuimd dit verbeurdverklaarde bedrag in mindering te brengen op de aan de verdachte opgelegde betalingsverplichting, zoals voorgeschreven in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en herstel van het verzuim. De Hoge Raad oordeelde dat het middel terecht was voorgesteld en besloot om de zaak zelf af te doen uit doelmatigheidsoverwegingen. De Hoge Raad verminderde de betalingsverplichting van de verdachte tot € 12.515,68, rekening houdend met het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 15.465,-. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat ook leidde tot een aanpassing van de betalingsverplichting. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

30 mei 2017
Strafkamer
nr. S 16/01651 P
DAZ/AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 juni 2015, nummer 20/000282-14, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het Hof daarbij heeft verzuimd het verbeurdverklaarde geldbedrag van € 2.290,60 in mindering te brengen op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting, tot herstel van dit verzuim en tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, tot vermindering van de hoogte daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het inbeslaggenomen en verbeurdverklaarde geldbedrag van € 2.290,60 niet in mindering heeft gebracht op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 6 is het middel terecht voorgesteld (vgl. HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:874, NJ 2016/283, rov. 2.4).
2.3.
De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid zelf de zaak afdoen door de door het Hof vastgestelde betalingsverplichting te verminderen met het verbeurdverklaarde geldbedrag van € 2.290,60. Uitgaande van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 15.465,- zal worden bepaald dat de aan de betrokkene opgelegde verplichting tot betaling aan de staat een bedrag van € 13.174,40 bedraagt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond
.Dit moet leiden tot vermindering van de hiervoor onder 2.3 vermelde aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 12.515,68 bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 mei 2017.