Overwegingen
1. Eiser is vanaf 1 juli 2018 aangesteld in tijdelijke dienst bij de [PI 2] als medior medewerker arbeid. Eiser woont sinds september 2018 op hetzelfde adres als [persoon 1] , medior medewerker arbeid bij de [PI 1] . Vanaf 1 januari 2019 is eiser op zijn verzoek gedetacheerd bij de [PI 1] in dezelfde functie.
2. Bij besluit van 8 april 2019 heeft verweerder eiser de toegang tot de [PI 1] ontzegd in verband met het vermoeden dat hij niet naar waarheid heeft verklaard over het bestaan van een relatie met zijn collega medior medewerker arbeid [persoon 1] .
3. Vervolgens is onderzoek verricht door het Bureau Integriteit (BI) van de DJI. In het onderzoeksrapport van 8 juli 2019 heeft het BI geconcludeerd dat duidelijk is geworden dat er sprake is van een intensieve privérelatie tussen eiser en zijn collega [persoon 1] .
De bestreden beëindiging van het dienstverband
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de tijdelijke aanstelling van eiser met ingang van 5 september 2019 beëindigd op grond van artikel 95, tweede lid, van het ARAR. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij zijn privérelatie met zijn collega medior medewerker arbeid [persoon 1] niet heeft gemeld, dat hij bij herhaling onjuiste informatie heeft verstrekt over deze relatie en dat hij informatie over het invoeren van contrabande door collega’s niet tijdig en niet met de juiste personen heeft gedeeld. Daarnaast heeft eiser een eigenzinnige manier van werken laten zien die niet aansluit bij de algemene werkwijze van de afdeling arbeid van de [PI 1] . Eiser heeft geen zelfinzicht getoond en liet zich niet aanspreken op zijn werkwijze. Als gevolg daarvan voldoet eiser volgens verweerder niet aan de redelijkerwijs te stellen eisen ten aanzien van de uitoefening van de functie van medior medewerker arbeid. Gezien de ernst van de vertrouwensbreuk acht verweerder het uitgesloten dat eiser daaraan alsnog gaat voldoen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser met overneming van en verwijzing naar het advies van 20 januari 2020 van de Adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden Ministerie van Justitie en Veiligheid (commissie) ongegrond verklaard. Volgens het advies heeft verweerder het tijdelijk dienstverband met eiser tussentijds kunnen beëindigen omdat hij niet voldoet aan de redelijke eisen die aan hem in zijn functie worden gesteld. Eiser geeft er door zijn handelwijze blijk van dat hij hieraan niet voldoet. Hierbij is gewezen op de Gedragscode DJI en de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan een DJI-medewerker mogen worden gesteld. Eiser heeft hierop inbreuk gemaakt door de privérelatie met [persoon 1] niet te melden, door over deze relatie bij herhaling niet naar waarheid te verklaren en informatie over de invoer van contrabande niet tijdig bij de juiste personen te melden. Door een dergelijke integriteitsbreuk ontstaat het risico dat eiser en zijn collega’s in onwenselijke of gevaarlijke situaties raken. Meegewogen is dat eiser nog steeds meent juist te hebben gehandeld en dat hij de risico’s en gevolgen van zijn handelen zelf niet voldoende inziet.
6. Eiser voert in beroep aan dat het onderzoek is gebaseerd op aannames en vermoedens en dat het niet volledig is uitgevoerd. Eiser geeft aan dat hij niet beter wist dan dat het gemeld moest worden als er sprake was van een liefdesrelatie. Eiser ontkent dat hij en [persoon 1] een liefdesrelatie hebben. Eiser brengt naar voren dat hij, al voordat hij in [plaats] kwam werken, heeft aangegeven dat hij uit financiële overwegingen een woning deelt met een collega. Eiser stelt dat er misstanden hebben plaatsgevonden, maar verweerder gaat daar niet op in. Eiser is van mening dat hij door aantijgingen van derden die niet op feiten berusten nu in deze situatie verkeert. Verweerder heeft er zaken bijgehaald die in deze procedure niet zijn besproken, bijvoorbeeld over eisers vorige dienstverband bij Justitie, terwijl eiser altijd open is geweest over de reden waarom dit is geëindigd. Eiser geeft aan dat op het moment dat hij in de gelegenheid was gesteld om een zienswijze in te dienen, het team waarin hij werkte al te horen had gekregen dat hij en [persoon 1] onherroepelijk niet meer zouden terugkeren. Om die reden zou eiser de rekening van zijn toenmalige gemachtigde die de zienswijze heeft opgesteld vergoed wensen te zien.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Overgangsrecht
8. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
9. Verweerder heeft het onderzoeksrapport van het BI van 8 juli 2019 integraal overgelegd met mededeling dat uitsluitend de rechtbank hiervan kennis mag nemen – kort gezegd – ter bescherming van eisers collega’s die als getuigen verklaringen hebben afgelegd. Verweerder heeft tevens een beperkte versie van het rapport overgelegd waaruit onderdelen en bijlagen zijn verwijderd met de mededeling dat deze versie aan eiser kan worden doorgestuurd.
10. De rechtbank heeft bij beslissing van 4 mei 2021 bepaald dat de door verweerder verzochte beperking van de kennisneming van de stukken (het integrale onderzoeksrapport) met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft eiser bij brief van 8 mei 2021 verzocht of hij toestemming wil geven om de stukken te gebruiken bij de beoordeling van het beroep. Eiser heeft de rechtbank hiervoor geen toestemming gegeven. Dit betekent dat de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb niet mede op de grondslag van het integrale BI-rapport uitspraak kan doen. De rechtbank heeft dan ook geen kennis genomen van de inhoud van dit integrale rapport.
11. Ingevolge artikel 95, tweede lid, van het ARAR kan aan de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst ontslag worden verleend.
Emailbericht van 26 juli 2019
12. De [productie coördinator] heeft in een emailbericht van 26 juli 2019 aangegeven dat de [directeur] tijdens het overleg die dag met de medewerkers arbeid heeft meegedeeld dat eiser en [persoon 1] onherroepelijk niet meer binnen de [PI 1] en de [PI 2] terugkeren. Voor zover eiser op basis van de inhoud van dit emailbericht het standpunt inneemt dat op dat moment al definitief beslist was om hem ontslag te verlenen, en dat verweerder daarom de kosten moet vergoeden voor het indienen van de zienswijze door zijn toenmalige gemachtigde, onderschrijft de rechtbank dit niet. De rechtbank betrekt hierbij dat verweerder heeft aangegeven dat deze coördinator in deze email de woorden van de directeur verkeerd heeft geïnterpreteerd. Bovendien is het niet de bevoegdheid van de productiecoördinator arbeid maar de bevoegdheid van verweerder om een besluit te nemen over eventueel ontslag van eiser. In ieder geval blijkt uit de brief van 25 juli 2019, waarbij verweerder eiser op de hoogte heeft gesteld van het voornemen om hem te ontslaan en hem in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze hierop te geven, dat verweerder op dat moment nog geen definitief ontslagbesluit had genomen. Het besluit daartoe is genomen op 4 september 2019. In dit besluit heeft verweerder gereageerd op de zienswijze die eiser op 6 augustus 2019 (schriftelijk) en 15 augustus 2019 (mondeling) op het ontslagvoornemen heeft gegeven.
13. Verweerder heeft desgevraagd bevestigd dat het aan eiser in 2008 verleende strafontslag en het hem verweten gedrag dat daaraan ten grondslag lag, geen rol heeft gespeeld bij de thans bestreden beëindiging van eisers dienstverband per 5 september 2019. Bij de beoordeling van het onderhavige beroep laat de rechtbank het eerdere strafontslag en het onderliggende gedrag van eiser eveneens buiten beschouwing.
14. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan de ambtenaar die in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld op elke redelijke grond ontslag worden verleend. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat het bestuursorgaan daarmee niet in strijd komt met geschreven of ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen. De toetsing van een besluit als dit is terughoudend. Deze toetsing is in beginsel beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel is gekomen dat de betrokken ambtenaar niet aan de door het bestuursorgaan redelijkerwijs te stellen eisen en verwachtingen heeft voldaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2882. Wel dient sprake te zijn van een voldoende feitelijke grondslag. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 november 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN8809. 15. Zoals verweerder heeft aangegeven mogen aan medewerkers van de DJI hoge eisen worden gesteld qua betrouwbaarheid en integriteit. Deze eisen zien ook op de naleving van de meldplicht die in de Gedragscode DJI is opgenomen indien een medewerker een privérelatie met een collega aangaat of heeft. Volgens de Gedragscode DJI is dit in beginsel niet verboden maar kan het wel risico’s opleveren, een goede uitvoering van de werkzaamheden belemmeren en onderlinge verhoudingen verstoren. Zoals in het primaire besluit is aangegeven, is het melden van een privérelatie van belang om een juiste inschatting te kunnen maken van de risico’s voor het werk en de onderlinge verhoudingen binnen het team, zodat de leidinggevende hierop kan sturen.
16. Vorenbedoelde meldplicht in de Gedragscode DJI ziet uitdrukkelijk op het bestaan van een ‘privérelatie’. Het had eiser naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hieronder niet alleen een liefdesrelatie valt maar bijvoorbeeld ook een vriendschapsrelatie. Dit staat ook uitdrukkelijk in de Gedragscode Integriteit Rijk, waarvan de Gedragscode DJI een verbijzondering is. Het betoog van eiser dat hij geen melding heeft gemaakt van zijn relatie met [persoon 1] omdat geen sprake is van een liefdesrelatie en dat op dit punt alleen maar sprake is van onbewezen aannames, vermoedens en aantijgingen, slaagt dan ook niet. Verweerder betwist overigens ook niet dat het bestaan van een liefdesrelatie tussen eiser en [persoon 1] niet kan worden bewezen.
17. Eiser erkent dat tussen hem en [persoon 1] sprake is van een (intensieve) vriendschappelijke privérelatie en dat hun levens sterk met elkaar verweven zijn. Gelet op de in de Gedragscode DJI opgenomen uitdrukkelijke meldplicht op dit punt, de achtergrond hiervan en de hoge eisen van betrouwbaarheid en integriteit die aan een DJI-medewerker zijn te stellen, had van eiser mogen worden verwacht dat hij over zijn relatie met [persoon 1] van meet af aan, gevraagd en ongevraagd, volledig openheid van zaken had gegeven richting zijn leidinggevende. De rechtbank onderschrijft op basis van de beschikbare gegevens het standpunt van verweerder dat eiser hierin te kort is geschoten. Eiser heeft in de gesprekken op 16 oktober 2018, 9 november 2018, 20 december 2018 en 7 maart 2019 met zijn leidinggevende [hoofd arbeid] immers ontkend dat hij en [persoon 1] een relatie hebben en meegedeeld dat zij enkel om praktische/financiële redenen op hetzelfde adres wonen. Eiser heeft zijn leidinggevende ook niet buiten deze gesprekken om geïnformeerd over zijn privérelatie met [persoon 1] .
18. Doordat eiser geen melding heeft gemaakt van zijn relatie met [persoon 1] , heeft hij zijn leidinggevende de gelegenheid onthouden om een inschatting te maken van de risico’s daarvan voor het werk en de onderlinge verhoudingen binnen het team en om daarop te kunnen sturen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat in het feit dat meerdere collega’s hebben verklaard dat eiser en [persoon 1] samen een eilandje vormden en buiten het team kwamen te staan en dat eiser ook zelf heeft aangegeven eilandjes te ervaren en de saamhorigheid tussen collega’s te missen, een bevestiging kan worden gezien voor de conclusie dat deze risico’s reëel zijn. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat verweerder er ter zitting op heeft gewezen dat bij het werken met gedetineerden gevaar en dreiging altijd op de loer liggen en dat medewerkers dan ook volledig op elkaar moeten kunnen vertrouwen.
19. In de Gedragscode DJI is ook in algemene zin het belang van open kaart spelen benadrukt. Informatie die voor de DJI van belang is, moet worden gedeeld met de leidinggevende. Het opzettelijk verstrekken van onjuiste of gemanipuleerde informatie wordt niet getolereerd, evenmin als het opzettelijk verzwijgen van informatie waarvan je redelijkerwijs kunt aannemen dat die voor een collega of de dienst belangrijk is.
20. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser ook op dit punt te kort is geschoten, doordat hij informatie die hij had verkregen van gedetineerden over collega’s die contrabande binnen de inrichting zouden brengen voor zich heeft gehouden. Mede gelet op de aan eiser als DJI-medewerker te stellen hoge eisen op het gebied van betrouwbaarheid en integriteit had van hem verwacht mogen worden dat hij de betreffende collega’s met deze informatie had geconfronteerd en dat hij zijn leidinggevende/het hoofd Veiligheid op de hoogte had gesteld. Eiser heeft de betreffende collega’s echter niet geconfronteerd met de op hen betrekking hebbende informatie over het naar binnen brengen van contrabande. Eiser heeft deze informatie pas met zijn leidinggevende/het hoofd Veiligheid gedeeld tijdens de gesprekken op 7 maart 2019, de dag van de spitactie (van de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid), nadat hij zelf op de aanwezigheid van contrabande (drugs) was gecontroleerd.
Bevoegdheid tot beëindiging dienstverband
21. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het standpunt inneemt dat eiser niet voldoet aan redelijkerwijs in zijn functie te stellen eisen. Verweerder heeft zich dan ook terecht bevoegd geacht tot beëindiging van de tijdelijke aanstelling van eiser.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het geval van eiser in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het vertrouwen van verweerder in eiser onherstelbaar is beschadigd omdat hij nog steeds meent dat hij niet onjuist heeft gehandeld en hij de risico’s van zijn handelen niet afdoende inziet. De rechtbank kan dit volgen.
23. De mededeling van de leidinggevende tijdens het gesprek op 7 maart 2019 met eiser, dat de kwestie wordt afgesloten en dat er geen vervolg aan wordt gegeven, staat evenmin in de weg aan gebruikmaking van de ontslagbevoegdheid door verweerder. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat deze mededeling blijkbaar zag op het niet opvolgen door eiser van de instructie om tijdens de spitactie niet naar de afdeling arbeid te gaan en op het verrichte onderzoek naar drugs. Verweerder heeft een en ander ook niet mede aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
Conclusie
24. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en dat het beroep dus ongegrond is.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.