ECLI:NL:RBNNE:2022:3467

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
LEE 22/78
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en de toepassing van bewijsvermoeden in schadevergoeding aanvragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 23 september 2022, wordt het beroep van eisers tegen de beoordeling van hun aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) behandeld. Eisers zijn het niet eens met de toekenning van een schadevergoeding van € 794,53 voor schade aan hun woning, zoals vastgesteld in het besluit van 27 juli 2020 en bevestigd in het bestreden besluit van 26 november 2021. De rechtbank heeft op 7 september 2022 de zaak behandeld, waarbij eisers en vertegenwoordigers van het IMG aanwezig waren, evenals deskundige C. Dobbe.

De rechtbank beoordeelt of het IMG terecht geen vergoeding heeft toegekend voor de schade aan de voorgevel van de woning, zoals beschreven in de adviesrapporten van deskundigen. De rechtbank stelt vast dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen, die hebben vastgesteld dat de schade niet het gevolg is van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. De rechtbank verwijst naar het bewijsvermoeden in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek, dat een omkering van de bewijslast met zich meebrengt. Het IMG heeft dit bewijsvermoeden met succes weerlegd door aan te tonen dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar niet gerelateerd is aan mijnbouw.

De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoende concrete aanknopingspunten hebben aangedragen om de adviezen van de deskundigen te betwisten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/78

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats 1], eisers

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG)

(gemachtigden: mr. T.W. Franssen en mr. R.L. Langeveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de beoordeling van de aanvraag voor schadevergoeding.
1.1.
Het IMG heeft met het besluit van 27 juli 2020 een bedrag van in totaal € 794,53 aan schadevergoeding toegekend. Met het bestreden besluit van 26 november 2021 op het bezwaar van eisers is het IMG bij deze toekenning gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser] en namens het IMG mr. K. Winterink en mr. R.L. Langeveld. Ook verschenen is deskundige C. Dobbe van deskundigenbureau CED.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers hebben op 2 december 2020 een aanvraag voor schadevergoeding gedaan voor schade aan de woning aan [adres], [postcode], te [woonplaats 2].
2.1.
Op 21 december 2020 heeft een aannemer de schade aan de woning opgenomen. Deskundige D. Beijersbergen van Henegouwen van deskundigenbureau NIVRE heeft de schade aan de hand van de foto’s van de aannemer beoordeeld. Op 3 februari 2021 heeft de deskundige een adviesrapport uitgebracht waarin hij 11 schades heeft beschreven.
2.2.
Eisers hebben op 26 februari 2021 een zienswijze ingediend op het adviesrapport.
2.3.
Naar aanleiding van de zienwijze is op 12 juli 2021 een herzien adviesrapport uitgebracht door deskundige Beijersbergen van Henegouwen waarin aanvullend 3 schades zijn beschreven. In totaal heeft hij in dit rapport 14 schades beoordeeld.
2.4.
Het IMG heeft op 27 juli 2021 een besluit genomen waarin de conclusies uit het herziene adviesrapport zijn overgenomen en een vergoeding is toegekend voor schade 9 van in totaal (inclusief bijkomende kosten en rente) € 794,53.
2.5.
Eisers hebben op 4 september 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.6.
Eisers hebben hun bezwaren toegelicht tijdens de hoorzitting op 22 september 2021. Bij de hoorzitting was deskundige Kroes van deskundigenbureau CED aanwezig.
2.7.
In het bestreden besluit heeft het IMG het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het IMG met het bestreden besluit terecht geen vergoeding heeft toegekend voor de schade aan de voorgevel (schade 1 t/m 3 in het herziene adviesrapport). Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Ten aanzien van schade 1 en 2 heeft het IMG het bewijsvermoeden toegepast dat is neergelegd in artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit bewijsvermoeden brengt een omkering van de bewijslast mee en dus een verlichting van de bewijslast van de aanvrager. De aanvrager wordt tegemoetgekomen in de op hem rustende bewijslast in die zin dat hij in eerste instantie kan volstaan met het stellen van schade, waarna het IMG na inschakeling van een deskundige een gemotiveerd besluit neemt.
4.1.
Het IMG heeft het bewijsvermoeden met succes weerlegd als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Het gaat hierbij om een hoge mate van zekerheid, niet om 100% of natuurwetenschappelijke zekerheid. De rechtbank verwijst hier verder naar het toetsingskader zoals dat is uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). [1]
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt daarnaast dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Het ligt daarbij op de weg van eisers om deze aanknopingspunten naar voren te brengen.
5. Eisers zijn het niet eens met de beoordeling door het IMG van de schades 1 t/m 3 zoals die zijn beschreven in het herziene adviesrapport. In dit verband hebben zij onder meer aangevoerd dat op de foto’s niet duidelijk te zien is hoe bol de gevel staat (schade 1), dat de conclusie dat de spouwankers een oorzaak zouden zijn van de schade niet te volgen is (schade 2) en dat er wel degelijk sprake is van gescheurde bakstenen (schade 3). Eisers hebben ook aangevoerd dat de expert bij de opname uitspraken deed die afwijken van het rapport. Ook hebben eisers erop gewezen dat bij de buurvrouw wel schade aan de voorgevel is vergoed.
5.1.
Het IMG verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de adviezen die door de deskundigen zijn uitgebracht.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het IMG drie verschillende deskundigen van twee verschillende deskundigenbureaus heeft gevraagd de schades te beoordelen. Deze deskundigen hebben allen geconcludeerd dat de oorzaak van schade 1 en 2 evident en aantoonbaar een andere is dan bodembeweging als bedoeld in artikel 6:177a, eerste lid, van het BW. De door de deskundigen aan het IMG uitgebrachte adviezen zijn concludent en navolgbaar. Eisers zijn het niet eens met het in de adviesrapporten gegeven advies, maar dat geeft onvoldoende reden om te twijfelen aan de beoordeling van de deskundigen. Er is geen onderbouwing gegeven van het standpunt met, bijvoorbeeld, een contra-expertise. Eisers baseren zich op hun eigen kennis en waarnemingen, maar dat is niet genoeg.
5.3.
Het IMG heeft het bewijsvermoeden niet toegepast bij schade 3, omdat de schade volgens het IMG naar zijn aard niet door mijnbouwactiviteiten kan zijn ontstaan. Ook dit oordeel is onderbouwd met de rapporten van de deskundigen, die allen tot deze conclusie komen. Eisers hebben ook hun standpunt hierover niet voldoende onderbouwd.
5.4.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers onvoldoende concrete aanknopingspunten hebben aangereikt om aan de adviezen van de deskundigen te twijfelen. De rechtbank is dan ook met het IMG van oordeel dat het bewijsvermoeden ten aanzien van schades 1 en 2 is weerlegd en dat mag worden aangenomen dat schade 3 naar zijn aard geen mijnbouwschade kan zijn.
5.5.
De stelling dat tijdens de schadeopname uitspraken zijn gedaan die niet herkenbaar zijn in het deskundigenrapport, maakt, wat er ook precies van zij, de procedure niet onzorgvuldig. De uitspraken zijn gedaan door de aannemer, die enkel was ingeschakeld voor de beoordeling van de schade, de beoordeling vond plaats door een deskundige.
5.6.
Wat eisers hebben aangevoerd over de schade in de woning van de buren kan ook niet tot een gegrond beroep leiden. Op de zitting bij de rechtbank is door het IMG toegelicht dat slechts voor drie van de 47 in die woning geconstateerde schades een vergoeding is toegekend. Ten aanzien van die drie schades kon, aldus het IMG, niet met voldoende zekerheid een andere uitsluitende oorzaak worden vastgesteld. Hiermee is afdoende weersproken dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
5.7.
De schade die het IMG in het bestreden besluit niet heeft beoordeeld kan in deze procedure niet meegenomen worden. Het IMG heeft aangegeven dat voor deze schade een nieuwe aanvraag gedaan kan worden en dat de schade in dat kader zal worden beoordeeld.

Conclusies en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit, waarin het besluit waarin een vergoeding is toegekend voor herstel van schade 9 in stand is gelaten, in stand blijft.
7. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374 en de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631.
2.Waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250.