In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 23 september 2022, wordt het beroep van eisers tegen de beoordeling van hun aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) behandeld. Eisers zijn het niet eens met de toekenning van een schadevergoeding van € 794,53 voor schade aan hun woning, zoals vastgesteld in het besluit van 27 juli 2020 en bevestigd in het bestreden besluit van 26 november 2021. De rechtbank heeft op 7 september 2022 de zaak behandeld, waarbij eisers en vertegenwoordigers van het IMG aanwezig waren, evenals deskundige C. Dobbe.
De rechtbank beoordeelt of het IMG terecht geen vergoeding heeft toegekend voor de schade aan de voorgevel van de woning, zoals beschreven in de adviesrapporten van deskundigen. De rechtbank stelt vast dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen, die hebben vastgesteld dat de schade niet het gevolg is van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. De rechtbank verwijst naar het bewijsvermoeden in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek, dat een omkering van de bewijslast met zich meebrengt. Het IMG heeft dit bewijsvermoeden met succes weerlegd door aan te tonen dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar niet gerelateerd is aan mijnbouw.
De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoende concrete aanknopingspunten hebben aangedragen om de adviezen van de deskundigen te betwisten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.