ECLI:NL:RBNNE:2022:3347

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
LEE 21/3456
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen na mijnbouwschade aan woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 13 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eiser had een schademelding gedaan voor schade aan zijn woning als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Het IMG had eerder een schadevergoeding toegekend, maar eiser was het niet eens met de hoogte van de vergoeding en had bezwaar aangetekend. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser en de reactie van het IMG. De rechtbank concludeert dat het IMG bij de beoordeling van de schadevergoeding niet voldoende heeft gemotiveerd waarom slechts een percentage van de herstelkosten is vergoed. De rechtbank oordeelt dat het IMG de schadevergoeding voor schades 6, 9 en aanvullende schades 10 en 11 opnieuw moet vaststellen, waarbij het volledige bedrag voor herstel moet worden vergoed. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het IMG op om een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt het IMG veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. de Boer),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)

(gemachtigden: mr. K. Winterink en mr. M. Feenstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op de aanvraag vergoeding schade door mijnbouw van eiser.
1.1.
Het IMG heeft met het besluit van 20 september 2019 een bedrag toegekend. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2021 op het bezwaar van eiser heeft het IMG het bezwaar deels gegrond verklaard en nog een bedrag toegekend.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner, de gemachtigde van eiser, de deskundige van eiser
P.J. Vrieling,de gemachtigden van het IMG, waarbij mr. Visch mr. Feenstra heeft vervangen, en de door het IMG ingeschakelde deskundige N. Handgraaf van deskundigenbureau 10BE.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 23 juni 2017 een schademelding gedaan bij het Centrum Veilig Wonen voor schade aan de woning aan [adres] , [postcode] , te [woonplaats] . Het IMG, toen nog de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen, heeft op 20 september 2019 een besluit genomen waarmee een bedrag aan schadevergoeding, rente en bijkomende kosten van in totaal € 11.161,66 is toegekend.
2.1.
Het IMG heeft zich bij het nemen van het besluit gebaseerd op het advies, in de vorm van een adviesrapport en drie addenda, van deskundigen Croes en Schellevis van deskundigenbureau 10BE. In deze rapporten zijn in totaal 23 schades opgenomen. Schade 1 tot en met 9 en aanvullende schade 1 tot en met 14.
2.2.
In bezwaar heeft eiser een rapport van Vergnes Expertise B.V. (Vergnes) overgelegd. Het IMG heeft de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de bezwaaradviescommissie) om advies gevraagd.
2.3.
De bezwaaradviescommissie heeft deskundigen Schutten en Lubbers van 10BE om nader advies gevraagd. Beiden hebben nadere rapporten opgemaakt. Deskundige Schutten heeft daarbij betrokken een nader advies van ingenieursbureau Archipunt over onder andere de bodemsamenstelling en de opbouw van de fundering. Vergnes heeft vervolgens op de adviezen een reactie gegeven.
2.4.
Onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie heeft het IMG op 4 oktober 2021 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en in aanvulling op het eerder toegekende bedrag nog een bedrag van in totaal € 4.615,90 toegekend. Daarbij is voor de schades 4, 6, 9 en aanvullende schades 10 en 11 een percentage van het bedrag voor herstel van de schade toegekend.
2.5.
Voor schade 4 is 20% van de totale herstelkosten vergoed, omdat de schade volgens verweerder slechts in geringe mate is verergerd door trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Voor de schades 6, 9 en aanvullende schades 10 en 11 is een nieuw voor oud correctie toegepast, waarbij 60% van de herstelkosten voor rekening van eiser komt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het IMG met het bestreden besluit voor schades 4, 6, 9 en aanvullende schade 10 en 11 slechts een percentage van het herstelbedrag heeft mogen vergoeden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schade 4
5. Partijen zijn het erover eens dat het bewijsvermoeden uit artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Voor schade 4, een horizontale scheur in een metselwerkmuur in de woonkamer, is een autonome oorzaak aangewezen voor het ontstaan van de schade, namelijk dat de schade is ontstaan door een combinatie van primaire zetting van de grondlagen in de bodem onder de fundering en onregelmatige secundaire zetting door wisselende belasting vanuit de kapconstructie en de vloeren. Partijen zijn het er ook over eens dat dit de oorzaak is van het ontstaan van de schade.
5.1.
Bij de beoordeling van schade 4 heeft het IMG het geactualiseerde beoordelingskader toegepast. Dit kader houdt onder andere kort gezegd in dat als de deskundige tot de conclusie komt dat een zettingsschade een andere autonome oorzaak dan trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten heeft en trillingen niet van invloed zijn geweest op de zetting in de ondiepe ondergrond, hij daarna moet beoordelen of de scheurvorming die door de zetting is veroorzaakt mogelijk wel is verergerd door trillingen door aardbevingen. Daarbij dient de deskundige de SBR Trillingsrichtlijn te betrekken waarin, afhankelijk van de gevoeligheid van het gebouw en het type materiaal, is aangegeven wanneer de kans op schade door de trillingen kleiner is dan 1%. Wanneer de trillingsbelasting hoger is dan de grenswaarde, betekent dat een verhoogde kans op schade. De deskundige moet dan een afweging maken tussen de mate van overschrijding en de factoren die tot schade hebben geleid, om te bepalen of hij invloed van trillingen door aardbevingen aannemelijk acht. Indien de invloed van trillingen niet onaannemelijk is, wordt de schade begroot, eventueel naar toerekenbaarheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 8 juni 2022 geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat het nieuwe beoordelingskader niet gehanteerd mag worden voor de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden. [1]
5.2.
Gelet op de trillingssnelheden op locatie is nader onderzoek uitgevoerd naar de bodemsamenstelling en de verwekingsgevoeligheid van de bodem om te beoordelen of de schade toch door de trillingen kan zijn ontstaan of verergerd. Het IMG is, uitgaande van het advies van de deskundigen, van oordeel dat de schade wel kan zijn verergerd door mijnbouwactiviteiten en heeft daarom een bedrag voor de verergering toegekend. Deskundige Schutten adviseert een percentage van 15% te vergoeden. Deskundige Lubbers adviseert om 20% van de kosten voor volledig herstel van de schade te vergoeden. Het IMG heeft 20% van het volledige schadeherstelbedrag toegekend. Daarbij is de herstelmethode die is geadviseerd door deskundige Lubbers gevolgd, namelijk het aanbrengen van renovatie spouwankers. De scheur wordt gevuld met epoxymortel en de muur wordt verder afgewerkt.
5.3.
Eiser voert aan dat, nu volgens het onderzoek van Archipunt de trillingen van een betekenisvolle invloed kunnen zijn geweest op de schade, een percentage van 20% te laag is. Het volledige bedrag voor herstel of in ieder geval een hoger percentage dient te worden toegekend. Daarbij is de herstelmethode die deskundige Lubbers adviseert niet de juiste. Volgens eiser staat de muur dermate scheef dat deze niet plaatselijk gerepareerd kan worden. De muur dient te worden verwijderd en opnieuw te worden opgemetseld. De kosten voor deze wijze van herstel zijn vele malen hoger dan de kosten voor de herstelmethode die deskundige Lubbers adviseert. In het advies van deskundige Schutten van het IMG staat ook dat het voor goed en duurzaam herstel nodig is om de muur opnieuw op te bouwen.
5.5.
De vraag is of de volledige muur afgebroken en opnieuw opgebouwd dient te worden of dat de bestaande muur nog hersteld kan worden. Eiser stelt dat de muur dermate scheef staat dat deze vervangen dient te worden. Verweerder stelt dat uit geen van de rapporten volgt dat de muur dermate scheef staat dat deze volledig vervangen dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder juist is, omdat ook de rechtbank vaststelt dat de deskundigen die ter plaatse zijn geweest nadat eiser een melding had gemaakt van een acuut onveilige situatie, niet hebben aangegeven dat er sprake is van scheefstand van de muur. Nu uit geen van de rapporten volgt dat de muur dermate scheef staat dat deze volledig opnieuw opgebouwd dient te worden, slaagt het betoog van eiser niet. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de situatie enkel terug dient te brengen naar de situatie waarin deze zich bevond voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis. Dat Schutten in zijn advies heeft benoemd dat voor goed en duurzaam herstel het opnieuw opbouwen van de muur nodig is maakt niet dat dit ook de aangewezen methode is om de situatie terug te brengen naar de situatie waarin deze zich bevond voorafgaand aan de schade veroorzakende gebeurtenis. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de door deskundige Lubbers geadviseerd herstelmethode gehanteerd kan worden.
5.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of er een percentage van het herstelbedrag toegekend kan worden en of het toegekende percentage passend is. De deskundigen hebben geoordeeld dat het niet onaannemelijk is dat de trillingen de schade hebben verergerd. Volgens het geactualiseerde beoordelingskader dient het IMG bij omvangrijke schade nader onderzoek uit te voeren en de schade, eventueel naar toerekenbaarheid, te begroten. In zoverre is de rechtbank van oordeel dat het IMG terecht een percentage heeft toegekend.
5.7.
Deskundige Handgraaf heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat in de hoek tussen de twee muren nauwelijks vervorming zichtbaar is. De verergering van de schade is zeer gering. Handgraaf voegt daar aan toe dat de zeer geringe verergering moet worden meegenomen in de berekening, maar dat dit een theoretische benadering is. De verergering is niet waar te nemen en niet concreet te bepalen. De verergering zal volgens Handgraaf rond de 5% of 8% liggen. Om zeker te zijn dat het verergerde deel wordt vergoed is er, aldus Handgraaf, gekozen om een marge in te bouwen en uit coulance 20% van het totaalbedrag toe te kennen.
5.7.
Gelet op de toelichting van Handgraaf op zitting is de rechtbank van oordeel dat de deskundige terecht een schatting heeft gemaakt van het toerekenbaarheidspercentage. Door deze toelichting is de rechtbank gebleken dat een concreet percentage niet is vast te stellen; ook blijkt uit de toelichting van de deskundige ter zitting dat er bij het bepalen van het percentage ruimhartig wordt geschat. Nu de verergering op 20% wordt geschat en er 20% van de volledige herstelkosten worden vergoed, betekent dit dat er 100% van de verergering wordt toegekend. Dat eiser aanvoert dat er een hoger percentage moet worden toegekend kan de rechtbank niet volgen. Uit het rapport van Archipunt volgt dat de trillingen geen betekenisvolle invloed hebben gehad op deze concrete schade. Wel kan er sprake zijn van een betekenisvolle invloed op de verergering. Nu de verergering volledig wordt vergoed, kan het betoog van eiser dat er (nog) een hoger percentage moet worden toegekend, niet slagen.
5.8.
Gelet op het voorgaande faalt het betoog van eiser zowel voor de herstelmethode als voor het toerekeningspercentage. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit pas op zitting volledig kenbaar en inzichtelijk is geworden. In die zin kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Nu dit gebrek in de motivering door het IMG in de beroepsfase is hersteld, de motivering thans inzichtelijk en deugdelijk is en het gebrek derhalve geen gevolgen heeft voor de uitkomst van het bestreden besluit, zal de rechtbank onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht dit gebrek passeren.
Schade 6, 9 en aanvullende schade 10 en 11
6. Eiser meent dat er onterecht slechts 40% van de herstelkosten voor schades 6, 9 en aanvullende schade 10 en 11 is vergoed. Daarbij geeft hij aan dat verweerder de situatie terug dient te brengen naar de situatie hoe die was voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis. Daarbij kan het, volgens het advies van het panel van deskundigen van 22 januari 2019 (het Paneladvies), zo zijn dat in het kader van ruimhartigheid bij een beschadigde niet meer leverbare tegel alle tegels vervangen dienen te worden. Zo is het ook voor schade 6 en aanvullende schade 10 en 11. Voor slechts
40% van het schadebedrag kan de tegelvloer niet vervangen worden. Bij schade 9 gaat het om een scheur in de betonvloer. Voor goed en constructief herstel is het nodig om de betonvloer te vervangen. Deze herstelmethode is ook gehanteerd, er is echter weer slechts een percentage vergoed. Voor het toegekende bedrag is de vloer niet te herstellen, het volledig bedrag dient daarom te worden toegekend zodat de situatie teruggebracht kan worden naar de situatie hoe deze was voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis.
6.1.
Het IMG stelt dat in beginsel de schades 6, 9 en aanvullende schades 10 en 11 volledig voor vergoeding in aanmerking komen omdat het bewijsvermoeden niet is weerlegd.
Bij schade 6 en aanvullende schade 10 gaat het om het vervangen van een oude tegelvloer door een nieuwe tegelvloer. Slechts enkele tegels bevatten schade. Omdat de tegels niet meer leverbaar zijn en het niet wenselijk is om enkel de beschadigde tegels te vervangen door andere tegels is een bedrag gecalculeerd voor het plaatsen van een volledige nieuwe vloer, zoals is geadviseerd in het Paneladvies. Hiermee wordt aanvullende schade 11, een naad tussen de tegelvloer en de muur, eveneens hersteld. Er is daarna, bij de bepaling van het toe te kennen bedrag, een correctie toegepast omdat met herstel een verbetering van de situatie, zoals deze was voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis, optreedt. Er zijn immers slechts enkele tegels beschadigd en ook de niet beschadigde tegels worden vervangen. Daarnaast gaat het om oude tegels die worden vervangen door nieuwe tegels. Er wordt daarom een nieuw voor oud correctie toegepast. Deze correctie volgt uit artikel 6:100 van het BW.
Dit geldt ook voor schade 9. Daar wordt de volledige betonvloer hersteld en er wordt een cementdekvloer aangebracht. Dit is eveneens een aanzienlijke verbetering omdat er op dit moment een oneffen betonvloer zonder afwerklaag in de vorm van een cementdekvloer aanwezig is. Ook hier is het daarom redelijk om een correctie toe te passen.
6.2.
De rechtbank constateert dat partijen het er over eens zijn dat het bewijsvermoeden voor de schades 6, 9 en aanvullende schade 10 en 11 niet is weerlegd en dat voor deze schades een vergoeding toegekend dient te worden. Daarbij zijn partijen het er over eens dat de ruimhartige bepaling voor de hoogte van de schadevergoeding uit het Paneladvies gevolgd dient te worden waarbij bij beschadiging van enkele tegels de volledige vloer herbetegeld dient te worden indien de aanwezige tegels niet meer leverbaar zijn.
Het IMG past na deze ruimhartige calculatie voor de toekenning van de schadevergoeding een correctie toe op grond van artikel 6:100 van het BW. De vraag die voorligt is of in dit geval een correctie op het toe te kennen bedrag mag worden toegepast op grond van artikel 6:100 van het BW.
6.3.
Uit artikel 2, zesde lid, van de Tijdelijke wet Groningen volgt dat verweerder bij het uitvoeren van zijn bevoegdheden het civiele aansprakelijkheidsrecht toepast. Uitgangspunt bij de begroting van (vermogens)schade is dat degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij (met een redelijke mate van waarschijnlijkheid) zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. Artikel 6:100 van het BW bepaalt dat indien een zelfde gebeurtenis voor een benadeelde naast een nadeel tevens een voordeel oplevert, dat dit voordeel voor zover redelijk, bij vaststelling van de te vergoeden schade verrekend wordt. Voor deze voordeelstoerekening is aanleiding als een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade ook voordeel oplevert.
6.4.
In dit geval heeft eiser schade geleden in de vorm van scheurvorming in de betonvloer en enkele tegels. Door herstel van de volledige vloer in de ruimtes waar de schade zich bevindt ontstaat er voordeel. Er is onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste invulling van de term ‘een zelfde gebeurtenis’. De rechtbank acht de door verweerder gegeven invulling ook in overeenstemming met de rechtspraak van de Hoge Raad. [2] De rechtbank is dan ook met het IMG van oordeel dat er sprake is van een zelfde gebeurtenis als bedoeld in artikel 6:100 van het BW.
6.5.
Voordat verrekend wordt dient, zo volgt uit genoemd artikel van het BW, te worden beoordeeld in hoeverre het redelijk is dat verrekening plaatsvindt. Het IMG heeft aangegeven dat het Paneladvies gevolgd wordt. In dit advies is aangegeven dat vanuit het oogpunt van ruimhartigheid alle kosten die nodig zijn voor herstel van de schade vergoed dienen te worden. Zo wordt als voorbeeld gegeven dat, bij niet meer leverbare tegels, vervanging van de volledige tegelwand vergoed dient te worden.
In dat licht bezien meent de rechtbank dat het toepassen van een correctie na deze ruimhartige calculatie voor de schade 6 en aanvullende schades 10 en 11 niet passend is omdat het bij die schades bij uitstek om het voorbeeld uit het Paneladvies gaat. Hoeveel tegels beschadigd zijn is in dit kader niet relevant, het vervangen van de niet beschadigde tegels is een onontkoombaar onderdeel van het herstel.
Bij schade 9 is door het IMG aangegeven, door verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, dat voor volledig herstel de volledig betonvloer vervangen dient te worden. Voor dit herstel is een bedrag van € 8.290,34 gecalculeerd. Ook hier geldt het beleid van verweerder dat uit het oogpunt van ruimhartigheid alle kosten die nodig zijn voor herstel vergoed dienen te worden. Door verrekening van het voordeel wordt de ruimhartigheid volledig teniet gedaan en worden niet alle onontkoombare kosten voor herstel vergoed. De rechtbank is van oordeel dat het daarom in dit geval voor schade 6, 9 en aanvullende schades 10 en 11 niet redelijk is dat het voordeel wordt verrekend met het nadeel. De beroepsgrond van eiser met betrekking tot de voordeelstoerekening voor schade 6, 9 en aanvullende schades 10 en 11 slaagt dan ook.
7. Tot slot meent eiser dat, voor volledig herstel van schade 6 en aanvullende schade 10 (en 11), de betonvloer onder de tegels eveneens vervangen dient te worden. Eisers hebben echter niets, of in ieder geval onvoldoende, aangevoerd waaruit blijkt dat de betonvloer onder de tegels inderdaad beschadigd is. Daarbij heeft deskundige Lubbers in het adviesrapport vermeld dat oneffenheden in de onderliggende betonvloer kunnen worden ondervangen door gebruik van flexibele tegellijm. Dit is tijdens de zitting door deskundige Handgraaf eveneens benadrukt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verweerder gehanteerde bedragen voor deze schades gehanteerd kunnen worden.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, zodat het beroep gegrond is wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Dat betekent dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt voor zover dit besluit ziet op het toekennen van 40% van het totale bedrag voor herstel voor de schades 6, 9 en aanvullende schades 10 en 11.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het IMG het door eiser betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten aan hem betalen. De proceskostenvergoeding bestaat uit € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarnaast heeft eiser een factuur overgelegd van Vergnes Expertise B.V. van 7 maart 2022 van € 344,85 en een factuur van 7 juni 2022 van € 459,80. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de hoogte van het gefactureerde bedrag te twijfelen en acht de bedragen redelijk. Verweerder heeft deze bedragen evenmin bestreden. Ook de reiskosten van eiser komen voor vergoeding in aanmerking op basis van het openbaar vervoer, tweede klas, Garrelsweer – Groningen en terug, dit komt neer op € 8,38. De totale proceskostenvergoeding is daarmee (€ 1.518 +
€ 344,85 + € 459,80 + 8,38 =) € 2.331,03.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit besluit ziet op de toekenning van een percentage van de schadevergoeding voor de schades 6, 9 en aanvullende schades 10 en 11;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen over schades 6, 9 en aanvullende schades 10 en 11 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat IMG het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt IMG tot betaling van € 2.331,03 aan proceskosten aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1631.
2.zie bijvoorbeeld het arrest van 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483.