1.4.De gemachtigde van eiseres heeft geen machtiging toegestuurd. Bij uitspraak op bezwaar van 3 september 2021 heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat een geldige volmacht ontbrak en dat verzuim niet is hersteld.
2. In geschil is of verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van een machtiging. Daarnaast is in geschil of de hoorplicht is geschonden.
3. Eiseres stelt dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens eiseres is de verplichting tot het overleggen van een machtiging voor niet-advocaten een beperking van de toegang tot de rechter. Volgens eiseres is dit in strijd met het recht van de Europese Unie, meer specifiek met artikel 47, 51 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarnaast heeft eiseres gewezen op een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin het Hof van Justitie oordeelde dat artikel 20, lid 2, van Richtlijn 2008/9/EG geen vervaltermijn is.Eiseres stelt dat de termijn die verweerder heeft gesteld voor het overleggen van een volmacht eveneens geen vervaltermijn is.
4. Verweerder stelt dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Een geldige machtiging ontbreekt. Volgens verweerder heeft eiseres voldoende gelegenheid gekregen om dat verzuim te herstellen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kon verklaren. De rechtbank komt tot dat oordeel op basis van de volgende overwegingen.
6. Iemand die in bezwaar gaat, kan zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bestuursorgaan kan op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb, van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Wanneer een gemachtigde geen machtiging afgeeft, dan kan het bestuursorgaan het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren op grond van de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, in samenhang gelezen met de jurisprudentie van de Hoge Raad waarin het ontbreken van een machtiging als een verzuim in de zin van die bepalingen wordt aangemerkt.
7. Ondertekening van het bezwaarschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het bezwaarschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het bezwaarschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat bezwaarschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het bezwaarschrift een gebrek. Dit gebrek is als een verzuim in de zin van de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb aan te merken, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat bij het bezwaarschrift van eiseres een machtiging ontbrak, dat verweerder aan (de beweerdelijk gemachtigde van) eiseres de onder 1.2. en 1.3. genoemde brieven heeft verzonden en dat eiseres ook na de ontvangst van die brieven heeft nagelaten om een machtiging te overleggen. Eiseres is door verweerder ook op het risico gewezen van niet-ontvankelijkverklaring na het verstrijken van de gestelde termijn. De rechtbank stelt vast dat deze hele gang van zaken voldoet aan de eisen die in de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn gegeven over het herstel van verzuimen, waaronder begrepen het overleggen van een machtiging.De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren.
9. De stelling van eiseres dat de eis van het overleggen van een machtiging in strijd is met EU-recht vindt volgens de rechtbank geen steun in het recht. Ten aanzien van de verwijzing van eiseres naar het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de termijnen bij een verzoek om teruggaaf van buitenlandse omzetbelasting, overweegt de rechtbank als volgt. Het ging in die zaak om een reactietermijn voor het verstrekken van informatie in verband met een verzoek om teruggaaf van buitenlandse omzetbelasting. De vergelijking met het vereiste van het overleggen van een machtiging in de bezwaarfase mist dus feitelijke grondslag. Het gaat in onderhavige zaak ook niet over (verval)termijnen die de belastingheffing betreffen, maar over vertegenwoordigingsbevoegdheid in een procedure.
10. Wat de door eiseres gestelde schending van de hoorplicht betreft, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a van de Awb mag verweerder afzien van het horen in de bezwaarfase als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Omdat er geen twijfel over bestond dat eiseres binnen de gestelde termijn geen machtiging had overgelegd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen afzien van het horen. De hoorplicht is dan ook niet geschonden.
11. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. De redelijke termijn van berechting is niet overschreden (het bezwaar is ontvangen op 15 juni 2021).