Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal met geweld, gepleegd in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Naar het oordeel van de officier van justitie kan het feit - samengevat - op grond van het navolgende worden bewezen.
Op basis van DNA dat is aangetroffen op goederen die afkomstig zijn uit de woning, in een bloedspoor achter het bed van het slachtoffer en op de tape waarmee de bewegingssensor van de buitenlamp van de woning was afgeplakt zijn de medeverdachten bij en in de woning te brengen waar de overval heeft plaatsgevonden. Op basis van getuigenverklaringen, een anonieme tip en de analyse van telefoongegevens is ook verdachte bij de woning te brengen.
Bovendien zijn bij de overval weggenomen goederen in de woningen van verdachte en medeverdachten in Duitsland aangetroffen.
Uit de resultaten van een Duits onderzoek kan voorts worden afgeleid dat deze verdachten vaker met elkaar op pad gaan om inbraken te plegen, waarbij grote overeenkomsten zijn met de wijze waarop de inbraak in de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft verder aangegeven dat het medeplegen niet alleen ziet op de inbraak maar ook op het toepassen van geweld op het slachtoffer door medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachte en de medeverdachten hebben bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat geweld zou volgen bij het aantreffen van een bewoner.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde nu een strafrechtelijk kwalificeerbare rol van verdachte met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld. Haar enkele aanwezigheid in de omgeving van de plaats delict is onvoldoende voor het aannemen van medeplegen. De raadsman heeft daartoe - samengevat - het volgende betoogd.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] tegenover de politie zijn onbetrouwbaar en moeten worden uitgesloten van het bewijs. [medeverdachte 3] heeft ten gunste van zichzelf belastend verklaard over verdachte, die als “zwakste broeder” van het gezelschap moest worden gezien en van wie hij weinig te duchten had. Bij de rechter-commissaris is hij op deze verklaringen teruggekomen.
De omstandigheid verder dat verdachte ’s nachts mogelijk is gezien door getuige [naam 1] ter hoogte van [nummer] , wil niet zeggen dat zij betrokken is geweest bij de woninginbraak die tien huizen verderop, op [nummer] , plaats heeft gevonden. Verdachte liep immers in de omgeving van de plaats delict rond omdat zij op zoek was naar [medeverdachte 2] . De bevindingen uit het onderzoek naar de telefoongegevens bewijzen haar betrokkenheid bij het feit evenmin, nog daargelaten dat niet kan worden vastgesteld dat zij in het bezit is geweest van een Duits telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] of [telefoonnummer] .
De omstandigheid dat een deel van de buit is aangetroffen in de woning waar zij met [medeverdachte 2] verbleef zegt ook niets, omdat [medeverdachte 2] heeft bekend dat hij goederen uit de woning van het slachtoffer heeft weggenomen en het dus niet verrassend is dat een deel daarvan in de woning is aangetroffen waar hij verbleef.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3]
Medeverdachte [medeverdachte 3] (verder: [medeverdachte 3] ) heeft op 4 en 5 juli 2020 bij de politie verklaringen afgelegd die belastend zijn voor verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (verder: respectievelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ). [medeverdachte 3] is op 16 februari 2021 bij de rechter-commissaris op bepaalde belastende onderdelen van die verklaringen teruggekomen en heeft - kort gezegd - aangegeven dat de politie enerzijds zijn verklaringen heeft vervormd en dat hij anderzijds niet veel van de vragen van de politie heeft begrepen omdat hij 's nachts door hen uit zijn slaap werd gehouden.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat [medeverdachte 3] - die tweemaal in aanwezigheid van zijn raadsman is gehoord - door de politie dusdanig onder druk is gezet, of vragen niet heeft begrepen, dat hij in strijd met de waarheid heeft verklaard. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding te veronderstellen dat de politie zijn verklaringen onjuist op papier heeft gezet, temeer nu [medeverdachte 3] blijkens de betreffende processen-verbaal van verhoor na voorlezing in beide verklaringen, heeft volhard en die heeft ondertekend.
De rechtbank volgt de raadsman verder niet in zijn stelling dat [medeverdachte 3] ten gunste van zichzelf belastend over verdachte heeft verklaard. Immers [medeverdachte 3] heeft met zijn verklaringen ook zichzelf belast evenals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
De rechtbank ziet dan ook in hetgeen [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris heeft verklaard geen reden om aan de juistheid van zijn eerdere verklaringen bij de politie te twijfelen. Zijn verklaringen bij de politie vinden immers ook ondersteuning in andere – objectief – bewijsmateriaal, zoals de telefoongegevens en DNA-sporen.
De rechtbank zal zijn verklaringen van 4 en 5 juli 2020 dan ook gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen en zakelijk weergegeven bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen staat vast dat [slachtoffer]
(hierna te noemen: het slachtoffer) in de nacht van 12 op 13 april 2019 in haar woning aan de [straatnaam] te Groningen ernstig is mishandeld en dat er spullen uit haar woning zijn ontvreemd die later zijn teruggevonden in de woningen van verdachte, tevens de verblijfplaats van [medeverdachte 2] , en van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in Duitsland.
1
Verdachte wordt er primair van verdacht deze overval tezamen en in vereniging met [medeverdachte
2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] te hebben gepleegd, maar zij heeft iedere betrokkenheid bij het feit ontkend. Zij heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat zij in die bewuste nacht met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in Groningen is geweest en dat zij, nadat [medeverdachte 2] van de auto was weggelopen, enige tijd in de omgeving van - wat later bleek de plaats delict te zijn - heeft rondgelopen om hem te zoeken. Verdachte heeft verder verklaard dat zij op dat moment erg dronken was en dat het haar daarom niet is gelukt om [medeverdachte 2] tijdens haar zoektocht te bellen. Het intoetsen van zijn nummer op haar telefoon lukte niet, al heeft zij nog wel verbinding gekregen met zijn voicemail. Door haar dronkenschap kan zij zich niet herinneren wat zich die avond en nacht allemaal heeft afgespeeld en met wie zij - naast [medeverdachte 3] - uiteindelijk terug naar Duitsland is gereden.
De rechtbank stelt vast dat van verdachte en de medeverdachten, alleen [medeverdachte 2] op basis van forensisch bewijs in de woning van het slachtoffer kan worden gebracht ten tijde van de overval. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de omstandigheid dat het DNA van [medeverdachte 2] is aangetroffen op de tape waarmee de buitenlamp van de woning van het slachtoffer was afgeplakt
2, in een bloedspoor achter het bed van het slachtoffer
3en in een bloedspoor op een laken dat afkomstig is uit de woning van het slachtoffer.
4[medeverdachte 2] is ook op basis van de analyse van historische verkeersgegevens bij de plaats delict te brengen
5en op zijn verblijfplaats, de woning van [verdachte] , is zoals hiervoor is overwogen, een deel van de buit aangetroffen.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien af dat [medeverdachte 2] , al dan niet alleen, degene is geweest die de gewelddadige overval heeft uitgevoerd.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte als medepleger aan het feit kan worden aangemerkt overweegt de rechtbank als volgt.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met één of meer anderen heeft gepleegd gaat de rechtbank uit van de volgende - uit de bewijsmiddelen blijkende - gang van zaken.
Verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn op 12 april 2019 in het begin van avond in een grijze BMW met Lets kenteken vanuit Duitsland via de A7 naar de stad Groningen gereden. [medeverdachte 3] was de chauffeur.
6Uit de analyse van historische verkeergegevens waarbij het aanstralen van telefoonmasten door telefoonnummers, in gebruik bij verdachten, is onderzocht blijkt dat verdachten om ongeveer 20.00 uur in Groningen zijn aangekomen en zich van ongeveer 21.37 uur tot 4.00 uur 's nachts, in de omgeving van de woning van het slachtoffer hebben bevonden.
7
Uit het onderzoek naar de telefoonnummers van verdachten en de verklaring van verdachte bij de politie
8leidt de rechtbank af dat van de twee Duitse telefoonnummers, eindigend op [telefoonnummer] en [telefoonnummer] , beide op naam en/of in gebruik bij verdachte en/of [medeverdachte 2] , het nummer eindigend op [telefoonnummer] die nacht in gebruik was bij verdachte.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 3] , in combinatie met de historische verkeersgegevens, af dat verdachten tussen 20.00 uur en 21.37 uur een gelegenheid in Groningen hebben bezocht waar volgens [medeverdachte 3] in ieder geval [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] alcohol en drugs hebben gebruikt.
9Verdachte heeft over het alcoholgebruik in de groep verklaard dat ze, daarbij doelend op [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , te veel (wodka) hadden gedronken.
10[medeverdachte 3] heeft verder verklaard dat bij hen toen het plan ontstond om naar huizen te gaan waar wat te stelen viel. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachten rond 21.37 uur in de omgeving van de woning van het slachtoffer terecht zijn gekomen in hun kennelijke zoektocht naar huizen om in te breken.
[medeverdachte 3] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 2] , toen ze op een gegeven moment langzaam reden, uit de auto sprong terwijl deze nog reed en ergens naar toe rende. Daarop heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] gebeld en hem gezegd waar hij naartoe moest rijden. Toen verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op de door [medeverdachte 2] aangewezen plek waren aangekomen, troffen ze [medeverdachte 2] daar aan die een rol tape uit de kofferbak van de auto pakte en op pad ging. Verdachte stapte uit de auto en liep ook weg en even later volgde [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] bleef alleen bij de auto achter en werd na ongeveer een uur door hen gebeld waarbij hem werd verteld waar hij naartoe moest rijden. Aangekomen op de aangewezen plek trof hij verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan bij een prullenbak dan wel container. [medeverdachte 1] kwam vervolgens met een televisie aangelopen die hij in de kofferbak van de auto plaatste. Verdachte en [medeverdachte 2] stapten ook in de auto en [medeverdachte 2] zijn gezicht was kapotgeslagen.
11
De rechtbank overweegt dat niet is vast te stellen wat zich in de tijdsspanne van 21.37 uur tot 4.00 uur precies heeft afgespeeld. Verdachte en medeverdachten hebben daar wisselend en niet gelijkluidend over verklaard. Wat wel vast staat is dat de overval heeft plaatsgevonden na 23.30 uur, nu het slachtoffer heeft verklaard dat zij op dat tijdstip naar bed is gegaan en er toen nog niets aan de hand was.
12
Verder leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 2] met de tape die hij uit de auto van [medeverdachte 3] heeft gepakt voordat hij bij die auto is weggelopen, de bewegingssensor van de buitenlamp van de woning van het slachtoffer heeft afgeplakt. Uit meerdere braaksporen is verder af te leiden dat op verschillende manieren is getracht de voordeur te openen en dat een bovenraam naast de voordeur is vernield.
13Op enig moment is [medeverdachte 2] de woning binnengegaan en heeft daar de zeer gewelddadige overval gepleegd.
Getuige [naam 1] heeft om ongeveer 1.30 uur bij een afvalcontainer voor de woning aan de
Groningerstraat 28 een vrouw zien staan, terwijl zij gerommel bij die container hoorde.
14De volgende dag is op die plaats door getuige [naam 7] een deel van de buit gevonden, te weten een dasspelddoosje met daarop bloed van [medeverdachte 1] .
15[naam 1] heeft verder gezien dat de vrouw daarna wegliep in de richting van de garage aan het eind van de straat, waar in ieder geval van 1.00 uur tot 1.20 uur een BMW met Lets kenteken heeft gestaan, zo leidt de rechtbank uit de verklaring van getuige [naam 2] af.
16Op grond van deze bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte deze vrouw is geweest.
Uit deze gang van zaken is af te leiden dat verdachte en [medeverdachte 2] vrijwel gelijktijdig van de auto zijn weggelopen, even later gevolgd door [medeverdachte 1] . Verdachte heeft zich vervolgens ongeveer een uur in de omgeving van de plaats delict bevonden, in welk uur [medeverdachte 2] (al dan niet alleen) de overval heeft gepleegd. Na dat uur trof [medeverdachte 3] verdachte aan in gezelschap van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met een deel van de buit. Verder is, zoals hiervoor is overwogen, in de woning van verdachte een deel van de buit aangetroffen.
Deze feiten en omstandigheden kunnen - in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen redengevend worden beschouwd voor het bewijs van medeplegen. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aannemelijke verklaring gegeven die die redengevendheid zou kunnen ontzenuwen.
De hiervoor opgenomen verklaring van verdachte over haar alcoholgebruik en de gevolgen die dat voor haar handelen (rond het tijdstip van de overval) en voor haar herinneringen aan de bewuste avond en nacht hebben gehad, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank heeft daarbij gelet op haar andersluidende verklaring bij de politie, inhoudend dat zij niet veel gedronken kan hebben omdat zij niet goed tegen alcohol kan.
17Verder wordt haar verklaring dat ze contact heeft gehad met de voicemail van [medeverdachte 2] door de historische verkeersgegevens weersproken, nu op basis daarvan kan worden vastgesteld dat er geen contact is geweest tussen de telefoonnummers in gebruik bij verdachte en [medeverdachte 2] .
De rechtbank gelooft verdachte ook niet in haar verklaring dat zij niet wist dat een deel van de buit zich in haar woning bevond. De rechtbank heeft daarbij gelet op de plaats waar de betreffende voorwerpen zijn aangetroffen, te weten bij de persoonlijke spullen van verdachte.
18
De rechtbank acht op grond van het vorengaande bewezen dat verdachte als één van de medeplegers van de woninginbraak kan worden aangemerkt. Verdachte wist van het plan om te gaan inbreken en om daarvoor een geschikt huis te zoeken en is met die wetenschap met de medeverdachten mee gereden naar de omgeving van de woning van het latere slachtoffer. Nadat de overval had plaatsgevonden is zij met medeverdachten mee teruggereden naar huis in Duitsland en heeft zij gedeeld in de buit.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte samen met de medeverdachten uitvoering heeft gegeven aan het kennelijk vooraf door hen gemaakte plan om in te breken in een woning, wat uiteindelijk de woning van het slachtoffer is geworden. De omstandigheid dat de exacte rol van de verdachten bij de uitvoering niet duidelijk is geworden staat een bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg.
19
Geweld
Ten aanzien van de vraag of het opzet van verdachte zich ook heeft uitgestrekt tot het door [medeverdachte 2] toegepaste geweld overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen van geweld is niet noodzakelijk dat verdachten zelf een aandeel in het gepleegde geweld hebben gehad. Vast moet komen te staan dat zij voorwaardelijk opzet op het geweld hebben gehad.
20
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het ontstaan van een gewelddadige confrontatie tijdens een woninginbraak - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het gezamenlijke plan van verdachte en medeverdachten was gericht op het plegen van een woninginbraak in de nachtelijke uren. De rechtbank acht het voorzienbaar dat bij een inbraak in een bewoonde woning in de nachtelijke uren een gerede kans bestaat dat een bewoner zal worden aangetroffen. De kans dat er dan een confrontatie met die bewoner zal gaan plaatsvinden die zal uitmonden in het gebruik van enig geweld om deze bewoner (tijdelijk) uit te schakelen, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. De kans dat een dergelijke confrontatie in geweld eindigt, wordt bovendien nog verhoogd wanneer de inbreker onder invloed van alcohol verkeert zoals bij [medeverdachte 2] het geval was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat onder meer [medeverdachte 2] die avond te veel wodka had gedronken en zij wist dus dat [medeverdachte 2] sterk onder invloed van alcohol verkeerde.
De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er bij de uitvoering van de inbraak geweld door [medeverdachte 2] zou gaan worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt de door de raadsman gevoerde bewijsverweren en acht, alles overziend, de ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
De forensisch arts heeft in het letselrapport aangegeven dat er geen specifieke letselkenmerken zijn te duiden die een aanwijzing geven over de manier waarop, of eventuele objecten waarmee, de geweldsinwerking op het slachtoffer heeft plaatsgevonden.
Dit betekent dat niet is te bewijzen dat het slachtoffer met een voorwerp is geslagen zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Afgaande op de zichtbare letsels is volgens de forensisch arts evenmin aan te tonen (noch uit te sluiten) dat er sprake is geweest van smoren door middel van een kussen, zodat ook dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen en verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.