ECLI:NL:RBNNE:2022:2513

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
LEE 22/2009
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop en last onder dwangsom inzake het bouwen van een schuur op perceel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwstop en een last onder dwangsom. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde J.P. Keizer, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe, dat hen opdroeg de bouwwerkzaamheden voor het bouwen van een schuur op hun perceel per direct te staken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bouwen van de schuur in strijd is met de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Midden-Drenthe" en dat verzoekers geen omgevingsvergunning hebben aangevraagd.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de bouw van de schuur geen gewoon onderhoud betreft en dat er geen sprake is van herbouw van een bestaande schuur. De nieuwe schuur heeft een andere constructie en indeling dan de oude schuur, die door stormschade en saneringswerkzaamheden deels was verwoest. Hierdoor is er geen grond voor de stelling van verzoekers dat zij recht hebben op herbouw. De voorzieningenrechter concludeert dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat de bouwstop een ordemaatregel is waarbij slechts een beperkte belangenafweging kan worden gemaakt.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de gevolgen van de bouwstop voortkomen uit de keuze van verzoekers om zonder de benodigde vergunning te bouwen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bouwstop in redelijkheid kon worden opgelegd en dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2009

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoekers], uit [plaats], verzoekers

(gemachtigde: J.P. Keizer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe, verweerder
(gemachtigde: R. Smit).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers over de bouwstop en last onder dwangsom inzake het bouwen van een schuur op het perceel [perceel] (het perceel).
Met het bestreden besluit van 2 mei 2022 heeft verweerder schriftelijk aan verzoekers bevestigd dat verzoekers de bouwwerkzaamheden op het perceel voor wat betreft het bouwen van de schuur per direct moeten staken en gestaakt moeten houden. Tevens heeft verweerder besloten om verzoekers een last onder dwangsom op te leggen.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van verweerder en T. Wellen, toezichthouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekers belang hebben bij spoedige behandeling van hun verzoekschrift.
1.2.1.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het bouwen van de schuur op het perceel in strijd is met artikel 4.2, onder a, aanhef en onder 10, van de regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Midden-Drenthe” (de planregels). Ook staat vast dat verzoekers voor die bouwactiviteit en het gebruiken van de schuur in strijd met de planregels, een omgevingsvergunning nodig hebben, maar die niet hebben en die niet hebben aangevraagd.
1.2.2.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het bouwen van de schuur geen gewoon onderhoud betreft. Daarnaast volgt de voorzieningenrechter verzoekers niet in hun stelling dat in dit geval sprake is van herbouw van de oude schuur die door saneringswerkzaamheden en stormschade deels teniet was gegaan. Gezien de foto’s in het dossier en de gegeven uitleg van verweerder op zitting is voldoende aannemelijk dat de nieuwe schuur een andere constructie en indeling heeft dan de oude schuur, waarvan ten tijde van aanvang van de bouwwerkzaamheden alleen de voorgevel nog intact was. Van herbouw van een bestaand vergund bouwwerk als bedoeld in artikel 44 van de planregels is reeds daarom geen sprake.
1.2.3.
Reeds in het licht hiervan is verweerder in beginsel bevoegd om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan beoordeling van de vraag of de activiteiten van verzoekers op het perceel worden verricht in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
1.3.
De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat hij ten tijde van oplegging van de bouwstop als bedoeld in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet gehouden was om te onderzoeken of sprake was van concreet zicht op legalisatie. De voorzieningenrechter wijst in dit kader op hetgeen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) is overwogen in de uitspraken van 24 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY0988) en van 31 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3636). Overigens is op zitting gebleken dat verzoekers nog geen aanvraag voor verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen en strijdig gebruiken van de schuur hadden ingediend.
1.4.
Voorts benadrukt de voorzieningenrechter dat de bouwstop een ordemaatregel is, waarbij slechts een beperkte belangenafweging gemaakt kan worden. Zij verwijst in dit kader naar hetgeen door de ABRvS is overwogen in de uitspraak van 29 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2834). De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de door verzoekers gestelde gevolgen van de bouwstop voortkomen uit hun eigen keuze om de schuur te gaan bouwen zonder de benodigde omgevingsvergunning. Die gevolgen komen daarom voor hun rekening en risico. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat die gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met de bouwstop te dienen doelen. Ook anderszins ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van onevenredige gevolgen van het bestreden besluit.
1.5.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de onderhavige bouwstop, versterkt met de – overigens niet door verzoekers bestreden – last onder dwangsom, in redelijkheid kon opleggen. Er bestaat daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Nu de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijst, bestaat geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden en/of om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.