5.3.De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voor beide jaren aan de 141 stacaravans een te hoge waarde heeft toegekend. De rechtbank gaat voor het overige niet meer in op de argumenten die eiser tegen de berekeningswijze van verweerder heeft ingebracht, omdat de rechtbank die berekeningswijze al heeft verworpen.
6. Gelet op het voorgaande is verweerder er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd de door hem voorgestane waarde van de onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ voor beide jaren aannemelijk te maken. Daarom moet de rechtbank nu beoordelen of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt.
7. Eiser is primair van mening dat bij de waardering van de onroerende zaak volgens de OCF-methode de werkelijke resultaten (omzet, winst, cash flow) van de camping zoals die door eiser (en zijn echtgenote) zijn behaald, leidend moeten zijn.
8. De rechtbank is van oordeel dat deze door eiser voorgestane uitleg niet juist is. De OCF-methode berekent de waarde van de camping op basis van de exploitatiemogelijkheden die een zakelijk handelende koper van die camping in aanmerking zou nemen. Deze door de wetgever bedoelde objectivering houdt in dat gegeven bepaalde (werkelijke) kenmerken van een camping, zoals aantallen staanplaatsen en verhuurde objecten, er wordt uitgegaan van (fictieve) standaardopbrengsten (zie ook 5.2). In bijzondere omstandigheden kan daarvan weliswaar worden afgeweken, maar die omstandigheden zijn niet door eiser gesteld of anderszins gebleken. Oftewel: eiser kan binnen de OCF-methode juist níet wijzen op zijn eigen behaalde resultaten, omdat daarvan geabstraheerd moet worden. Het gaat er om wat een modale ondernemer met de camping van eiser zou verdienen.
9. Subsidiair is eiser bij de waardering van de 141 stacaravans uitgegaan van de verhuur van (lege) jaarplaatsen, zoals die ook in werkelijkheid plaatsvindt. Hij neemt bij de berekening van de waarde van de 141 stacaravans alleen deze opbrengst in aanmerking. Dit uitgangspunt staat in de voor de betreffende waardepeildata vastgestelde Taxatiewijzers Recreatie deel 22 op bijlage 3 ‘Rekenblad OCF’ onder post 3a: ‘Jaarplaatsen in eigendom/exploitatie (zonder opstal)’.
10. De rechtbank kan zich evenmin vinden in dit door eiser gehanteerde uitgangspunt voor de waardering van de 141 stacaravans. Immers, op deze wijze wordt alleen de (verhuur van de) grond gewaardeerd. Vanwege de natrekking (2.2.) moeten echter ook de (fictieve huuropbrengsten van de) 141 stacaravans worden gewaardeerd.
11. Gelet op het voorgaande is eiser er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd de door hem voorgestane waarde van de onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ voor beide jaren aannemelijk te maken. Nu beide partijen de door hen verdedigde waardes niet aannemelijk hebben gemaakt, is het aan de rechtbank om de waardes vast te stellen. Het is normaal gesproken dan de bedoeling dat de rechtbank die waarde eenvoudigweg schat en daarbij past geen uitgebreide motivering. Omdat partijen niet de enigen zijn die tegen dit waarderingsprobleem aanlopen en omdat zij er zelf ook iets aan kunnen hebben, zal de rechtbank hierna toch wat meer inzicht geven in haar gedachtegang.
12. Bij die waardevaststelling kijkt de rechtbank eerst naar de manier waarop deze camping daadwerkelijk wordt geëxploiteerd (1.2. en 5.2.). Op de werkelijke kenmerken van de camping (aantallen staanplaatsen, verhuurde objecten), zal de rechtbank de geobjectiveerde cijfers uit de Taxatiewijzers Recreatie deel 22 loslaten.
13. De rechtbank overweegt dat op basis van de onder 1.2. vermelde feitelijke gegevens van de exploitatie van de camping binnen het kader van de OCF-methode in beginsel een waardering moet plaatsvinden aan de hand van geobjectiveerde opbrengsten. Met uitzondering van de 141 stacaravans is er tussen partijen geen geschil over de waardering, zodat de rechtbank specifiek over dit element (de 141 stacaravans) zal oordelen hoe de waardering moet plaatsvinden.
14. Binnen het kader van de OCF-methode moeten de 141 stacaravans worden gewaardeerd aan de hand van een geobjectiveerde opbrengst voor het gebruik, die aansluit bij de feitelijke omstandigheden. Deze feitelijke omstandigheden zijn dat de plaats én de stacaravan de vaste campinggast gedurende een jaar of een seizoen ter beschikking staat. Dat betekent dat dus een geobjectiveerd tarief voor de verhuur van een plaats én een stacaravan voor een heel jaar of seizoen moet worden gevonden.
15. Op de zitting is besproken wat de opbrengst zou kunnen zijn als uitgegaan zou worden van de opbrengst van een seizoensplaats in eigendom/exploitatie zoals vermeld op bijlage 3 ‘Rekenblad OCF’ onder post 2 (‘Seizoensplaatsen in eigendom/exploitatie’) van de Taxatiewijzers Recreatie deel 22. Verweerder heeft verklaard dat voor dat geval uitgegaan kan worden van een opbrengst van € 1.400 per jaar. De rechtbank overweegt dat deze post met bijbehorende opbrengst alleen ziet op de verhuur van de plaats zelf. De rechtbank constateert dat een geobjectiveerd tarief voor de langdurige verhuur van een plaats én een stacaravan of chalet eenvoudigweg niet voorhanden is in de voor de betreffende peildata vastgestelde Taxatiewijzers Recreatie deel 22. Eiser is ter zitting gevraagd welke huurprijs hij zou rekenen wanneer hij een stacaravan op een vaste plaats langdurig, voor een heel jaar of seizoen zou verhuren. Daarop heeft eiser verklaard dergelijke verhuurovereenkomsten niet aan te bieden en niet af te sluiten.
16. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat zij niet kan bepalen waartoe de OCF-methode in dit geval zou leiden.
Zowel de Taxatiewijzers als ook de feitelijke situatie geven geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten voor een geobjectiveerde opbrengst (het gestandaardiseerde jaartarief voor een plaats én een stacaravan) waarmee de waarde op basis van de OCF-methode kan worden berekend. Door deze ontbrekende informatie ten aanzien van deze 141 stacaravans kan de rechtbank de waarde van de onroerende zaak voor beide jaren niet vaststellen aan de hand van de OCF-methode.
17. De rechtbank stelt de waarde van de onroerende zaak voor beide jaren schattenderwijs vast en wel op een bedrag van € 2.100.000. De beroepen dienen gegrond te worden verklaard.
18. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht (twee keer € 360) vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Het gaat om rechtsbijstand in de beroepsfase. Wat betreft de vergoeding is de rechtbank van oordeel dat beide procedures met elkaar samenhangen. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1), zodat in beide procedures een proceskostenvergoeding van € 759 zal worden toegekend.