ECLI:NL:RBNNE:2022:2137

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
LEE 21-321
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervanging van een bestaande windturbine en de beoordeling van de omgevingsvergunning in het kader van de Wet natuurbescherming

Op 20 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de vervanging van een bestaande windturbine. Eisers, bewoners van de nabijgelegen locatie, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast-Fryslân, dat op 24 maart 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de vervanging van de windturbine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de aanvraag om omgevingsvergunning op 1 november 2019 heeft ingediend en dat het college de bezwaren van eisers ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de afstand van de woning van eisers tot de windturbine en de relevante wetgeving, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet natuurbescherming (Wnb).

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummer: LEE 21/321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2022 in de zaak tussen

[eisers], te [plaats], eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast-Fryslân, verweerder,
(gemachtigde: mr. D. Wielstra-Veenstra).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te [plaats], vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. L. Zuurbier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevings-vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend aan vergunninghouder voor het vervangen van de bestaande windturbine op het perceel [adres] te [plaats].
Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit van 24 maart 2020 onder een aanvullende motivering gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit heeft eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 juni 2022. Eisers zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is verschenen [naam], bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Vergunninghouder heeft op 1 november 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het vervangen van een windturbine op voormeld perceel te [plaats] bij verweerder ingediend. Deze aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de navolgende activiteiten:
- bouwen;
- handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening.
1.2.
Vergunninghouder heeft desgevraagd de aanvraag om omgevingsvergunning op 4 februari 2020 aangevuld.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het vervangen van de bestaande windturbine op voormeld perceel te [plaats].
1.4.
De commissie heeft verweerder bij (ongedateerde) brief geadviseerd de bezwaren van eisers gegrond te verklaren, nader te onderzoeken of een afwijking van het bestemmingsplan voor de aangevraagde windturbine vanuit een ‘goede ruimtelijke ordening’ toelaatbaar is, te onderzoeken of een nadere toestemming op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig is en te toetsen of een ashoogte van 34,1 meter voor dit type windturbine voldoet aan de daarvoor gestelde voorschriften en eisen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit onder een aanvullende motivering gehandhaafd.

Toepasselijke regelgeving

3. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Het geschil

4. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de vervanging van de bestaande windturbine op voormeld perceel te [plaats]. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Goede procesorde
5. Eisers betogen dat het meenemen in de beoordeling van de zaak door de rechtbank van de door vergunninghouder ingediende aanvraag om ontheffing in het kader van de soortenbescherming binnen de termijn, als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Gelet hierop maken eisers bezwaar tegen het meenemen van voormelde aanvraag in de beoordeling van de zaak door de rechtbank.
5.1.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
5.2.
Niet in geschil is dat het nadere stuk, inhoudende de aanvraag om ontheffing in het kader van de soortenbescherming, door de gemachtigde van vergunninghouder binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb bedoelde termijn is ingediend bij de rechtbank. In dit gegeven ziet de rechtbank echter geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat voormeld stuk wegens strijd met het beginsel van een goede procesorde buiten beschouwing dient te worden gelaten. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om een feitelijke mededeling dat een aanvraag in het kader van de soortenbescherming is ingediend en dat eisers ter zitting in de gelegenheid zijn gesteld om voormeld stuk te bestuderen en desgewenst daarop te reageren. Aangezien het een niet omvangrijk, overzichtelijk nader stuk betreft en er geen sprake is van een nieuwe juridische grond, zal de rechtbank dit nadere stuk bij de beoordeling van het beroep betrekken (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, AbRvS, van 1 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1538). Deze grond van eisers slaagt niet.
Relativiteit en de Wet natuurbescherming (Wnb)
6. Eisers betogen dat het bestreden besluit niet compleet is, waarbij is verwezen naar de incomplete communicatie voor wat betreft de Wnb. Eisers achten dit opmerkelijk omdat zij in eerdere instantie hebben gevraagd naar de ontbrekende eisen vanuit de Wnb. In dit verband wijzen eisers erop dat verweerder dit opnieuw heeft voorgelegd aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân (hierna: het college van GS), met daarbij de bouwtekeningen van de bestaande en te vervangen windturbine.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers zich op basis van het relativiteitsbeginsel niet kunnen beroepen op de normen van de Wnb.
6.2.
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eiser.
Soortenbescherming en relativiteit
6.2.1.
Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten, dan beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen echter zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van eisers en het plangebied, of in voorkomend geval, de locatie waarop het in een omgevingsvergunning voorziene project, of andere handelingen worden uitgevoerd.
In een geval waarin een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voorziet in de realisering van windturbines en de afstand tussen de woning van de betrokken eiser en de meest nabijgelegen windturbine meer bedraagt dan de ashoogte van deze windturbine, is het in zijn algemeenheid niet aannemelijk dat negatieve gevolgen van de nieuwe windturbine voor vleermuizen en vogels enige ruimtelijke uitstraling zullen hebben op de woning van de betrokken eiser en daarmee invloed zal hebben op de kwaliteit van diens directe woon- en leefomgeving. De belangen van deze eiser bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving zijn daarom niet of onvoldoende verweven met het algemene belang dat de in de Wnb opgenomen bepalingen over de soortenbescherming beogen te beschermen. De omstandigheid dat vleermuizen en vogels die aanvaringsslachtoffer kunnen worden van de voorziene windturbines voorkomen in de omgeving, omdat zij daar vliegen of foerageren dan wel nesten bouwen, is daarvoor onvoldoende (vgl. AbRvS 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:375 en 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1146).
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning van eisers op ongeveer 180 meter ligt van de beoogde locatie ten behoeve van de vervanging van de bestaande windturbine. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de ashoogte van de vervangende windturbine 34,5 meter bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste er aan in de weg staat dat eisers zich in dit geval op de bepalingen over soortenbescherming in de Wnb kunnen beroepen. Omdat de beroepsgrond van eisers gezien het relativiteitsvereiste in zoverre niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, ziet de rechtbank af van een inhoudelijke bespreking daarvan (vgl. AbRvS, 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:900).
Natura 2000 gebieden en relativiteit
7. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld AbRvS 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1830) volgt dat de bepalingen in de Wnb (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id4b48714339754fbaa1eb8d137fd9eca7) over de beoordeling van omgevingsvergunning die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van 13 juli 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR1412) volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id4b48714339754fbaa1eb8d137fd9eca7) beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id4b48714339754fbaa1eb8d137fd9eca7) kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Bij de beantwoording van de vraag of dat soort verwevenheid kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de woning van eiser, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van eiser en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied (vgl. AbRvS, 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110).
7.1.
Tussen partijen is in geschil of de woning van eisers zich op een afstand van minder dan 100 meter van het Natura 2000-gebied “Waddenzee” bevindt. In dit verband stelt de rechtbank vast dat verweerder uitgaat van een afstand van circa 110 meter van de woning van eisers tot aan de Waddenzee, terwijl eisers uitgaan van een afstand van 44 meter tussen de woning en de Waddenzee. Vast staat dat tussen de woning van eisers en dit Natura 2000-gebied een weg en een dijk zijn gelegen. Gelet op deze betrekkelijk korte afstand tot voormeld Natura 2000-gebied en het gegeven dat vanuit de woning en het erf van eisers in elk geval gedeeltelijk direct zicht is op de Waddenzee, is de rechtbank van oordeel dat dit Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de directe woon- en leefomgeving van eisers. Daarbij kan, gelet op deze betrekkelijk korte afstand en het gedeeltelijke zicht, in het midden worden gelaten of de door verweerder gestelde afstand tussen de woning van eisers en de Waddenzee juist is. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat het relativiteitsbeginsel in zoverre niet aan een inhoudelijke beoordeling van deze grond van eisers in de weg staat.
7.2.
De rechtbank overweegt dat in een geval als dit, waarin de aanvraag om omgevingsvergunning niet tevens betrekking heeft op een eventueel benodigde natuurvergunning, geldt dat de vragen of voor het project een natuurvergunning nodig is op grond van de Wnb en zo ja, of deze natuurvergunning kan worden verleend, aan de orde komen in een eventueel te voeren procedure op grond van de Wnb. Dit doet er niet aan af dat verweerder geen omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan had mogen verlenen indien en voor zover het op voorhand had moeten onderkennen dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg stond (vgl. AbRvS, 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:176).
7.2.1.
In dit verband stelt de rechtbank vast dat verweerder heeft verwezen naar een bij de omgevingsvergunning gevoegd rapport van Eelerwoude, inclusief bijbehorende berekeningen, waarin is geconcludeerd dat er geen significante depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden plaatsvindt vanwege de vervanging van de bestaande windturbine. In hetgeen eisers zonder nadere concretisering naar voren hebben gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat voormeld rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen of inhoudelijk niet concludent is. Geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Wnb in dit geval niet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg stond. Deze grond van eisers slaagt niet.
Onzorgvuldig onderzoek
8. Eisers betogen dat het rapport van Pondera foutieve meetgegevens heeft vermeld en dat daarna met andere uitgangspunten een herberekening is uitgevoerd. In dit verband wijzen eisers erop dat verweerder dit onvoorwaardelijk heeft aangenomen en dat dit geen vragen heeft opgeroepen. Naar de mening van eisers zal de verhoogde tiplengte van de te verwachten windturbine zeker zorgen voor hinder (geluid en slagschaduw), waarbij de rotorbladen hun schadelijke werking op mens en natuur zullen hebben, zoals uit onderzoek blijkt.
8.1.
Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2020 ECLI:NL:RVS:2020:2907) volgt dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze zogeheten vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor een uit de wet voortvloeiende adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies van de door hem geraadpleegde deskundige afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op hetgeen een partij ten aanzien van het advies heeft aangevoerd.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan Pondera als deskundige op het gebied van geluid en slagschaduw van windturbines worden beschouwd. Dit brengt met zich dat de door Pondera uitgebrachte rapporten dienen te worden aangemerkt als deskundigenadviezen. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat Pondera naar aanleiding van de door eisers naar voren gebrachte foutieve meetgegevens, waarop het eerste rapport van 18 februari 2020 was gebaseerd, die uitgangspunten heeft aangepast in het nadien uitgebrachte rapport van. 24 juni 2020. Verder is in dit laatstgenoemde rapport gerekend met (meer) realistische uitgangspunten voor wat betreft de toetshoogte en de bodemdemping. In dit verband stelt de rechtbank vast dat eisers geen contra-expertise van een deskundige op het gebied van geluid en slagschaduw van windturbines heeft overgelegd.
8.2.1.
Vervolgens is de vraag of eisers erin geslaagd zijn om aannemelijk te maken dat er sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies van Pondera van 24 juni 2020. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Zoals eerder overwogen, heeft Pondera naar aanleiding van de reactie van eisers op de rapportage van 18 februari 2020, de uitgangspunten voor de rapportage van 24 juni 2020 aangepast. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de in dit rapport gevolgde redenering niet begrijpelijk is of dat de daarin neergelegde conclusie niet aansluit op die redenering. Het enkel plaatsen van kritische kanttekeningen en het daarbij herhalen van de eerder ingenomen stellingen door eisers leidt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet tot de conclusie dat het rapport van 24 juni 2020 van Pondera in dit geval onzorgvuldig is dan wel inhoudelijk niet concludent is (vgl. AbRvS, 11 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV0578). Dit brengt met zich dat verweerder het rapport van Pondera van 24 juni 2020 aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder naar aanleiding van dit rapport van Pondera voorschriften aan de omgevings-vergunning heeft verbonden met betrekking tot het voldoen aan de geluidsnorm in de nachtperiode en met betrekking tot het voorkomen van slagschaduw door middel van een standstillvoorziening. Deze grond van eisers slaagt niet.
Duurzame energietransitie
9. Eisers betogen dat de windturbine geen bijdrage levert aan een duurzame energietransitie. In dit verband wijzen eisers erop dat sinds december 2020 op de website van vergunninghouder vermeld is dat de eigen windturbines al jaren verlieslijdend zijn. Dat er toch winst wordt gemaakt, zou te danken zijn aan de ontvangen giften en dergelijke, aldus eisers. In de visie van eiser heeft verweerder nagelaten om naar dit aspect te kijken bij het verlenen van de omgevingsvergunning.
9.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het realiseren van windturbines bijdraagt aan een duurzamere samenleving, zoals algemeen bekend is en zoals ook te kennen is gegeven in de coalitieagenda van Noardeast-Fryslân. Naar de mening van verweerder is deze omstandigheid een belangrijke reden geweest om gebruik te maken van de in het bestemmingsplan opgenomen bevoegdheid om een hogere ashoogte van de windturbine toe te staan. Volgens verweerder is het bijdragen van de windturbine aan een duurzame energietransitie iets anders dan de financiële positie van vergunninghouder. Dit staat los van elkaar. In dit verband wijst verweerder erop dat het aan vergunninghouder is om te bepalen of de nieuwe windturbine voldoende winstgevend is om deze te plaatsen en niet aan de gemeente. In dat kader merkt verweerder op dat de winstgevendheid van windturbines met name afhankelijk is van de vergoeding die men ontvangt voor de geleverde energie en de hoeveelheid wind. Dit kan schommelen, waardoor ook de winstgevendheid van windturbines schommelt.
9.2.
Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2811) volgt dat de omgevingsvergunning bij toepassing van een binnenplanse afwijkingsregeling slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Verweerder dient de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de beleidsruimte goed te motiveren.
9.3.
Verweerder heeft zich in het kader van de belangenafweging gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het realiseren van windturbines bijdraagt aan de energietransitie en daarmee aan een duurzamere samenleving. Mede gelet op het algemene belang van de energietransitie in Nederland heeft verweerder in dit geval een zwaarder gewicht mogen toekennen aan dit belang dan aan het belang van eisers. Gelet hierop ziet de rechtbank in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder na afweging van alle belangen in zoverre niet in redelijkheid medewerking heeft kunnen verlenen aan het project tot vervanging van de bestaande windturbine op voormeld perceel te Moddergat. Deze grond van eisers slaagt niet.
Draagvlak windturbine
10. Eisers betogen dat verweerder heeft verzuimd in de omgevingsvergunning te vermelden dat niet wordt voldaan aan het criterium dat het initiatief daartoe vanuit de lokale gemeenschap moet komen en dat daarvoor draagvlak moet zijn. Gezien de ingediende bezwaren van omwonenden en dorpsbewoners is daar volgens eisers geen sprake van. In dit verband wijzen eisers erop dat het contact dat vergunninghouder heeft gehad met het bestuur van de dorpsvereniging uit één summier mailtje bestaat. Daarin heeft in de visie van eisers zeker geen uitwisseling van gedachten plaatsgevonden, zoals door ons zou worden gesuggereerd. Wel heeft vergunninghouder een artikel opgenomen waarin gesteld wordt dat ‘de financiële opbrengsten van de molen in Moddergat zoveel mogelijk aldaar besteed zullen worden’. Naar de mening van eisers heeft verweerder daar echter niet naar gekeken en heeft hij zich evenmin laten informeren over het feit dat windturbines lager dan 100 meter, zoals in dit geval, onrendabel zijn.
10.1.
Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018: 616) volgt dat het bestaan van voldoende draagvlak geen vereiste is voor het mogelijk maken van een ontwikkeling met een ruimtelijk plan. Verder dient uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:619) te worden afgeleid dat het ontbreken van draagvlak alleen, maar ook aspecten als maatschappelijke onrust, een onvoldoende dragende onderbouwing zijn voor een weigeringsbesluit (vgl. AbRvS, 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1639). Deze omstandigheid mag een rol spelen, maar het weigeringsbesluit dient in de eerste plaats te zijn ingegeven door een ruimtelijke onderbouwing.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit geval de reguliere voorbereidingsprocedure heeft gevolgd bij het voorbereiden van het besluit tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning. Geen grond bestaat voor het oordeel dat omwonenden, zoals eisers, met die procedure onvoldoende gelegenheid is gegeven tot inspraak over het plan (vgl. AbRvS, 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0703). Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Wabo niet voorschrijft dat voorafgaand aan het nemen van een besluit op de gevraagde omgevingsvergunning, zoals thans aan de orde, inspraak op de wijze zoals door eisers wordt voorgesteld, moet plaatsvinden. Verweerder heeft een besluit genomen op de aanvraag. Tegen dat besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Op dat moment konden eisers hun bezwaren tegen het besluit op aanvraag aanvoeren. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat verweerder het bestreden besluit in dit geval niet zorgvuldig heeft voorbereid. In zoverre slaagt deze grond van eisers niet.
10.2.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de AbRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:958) valt af te leiden dat er geen wettelijke regel bestaat die bepaalt dat een ruimtelijk plan een ontwikkeling alleen mogelijk mag maken als daarvoor voldoende draagvlak in de omgeving bestaat. Bij projecten, zoals de vervanging van een bestaande windturbine, moet verweerder een afweging maken tussen het belang van een duurzame energieopwekking in het kader van de energietransitie en de belangen van omwonenden, waaronder die van eisers. Het ontbreken van draagvlak (op lokaal niveau) is in die belangenafweging niet zonder meer het meest zwaarwegend. Gelet op de vaste jurisprudentie van de AbRvS kan naar het oordeel van de rechtbank uit het enkele feit dat eisers beroep hebben ingesteld tegen het besluit tot het verlenen van de omgevings-vergunning niet zonder meer worden afgeleid dat er in dit geval onvoldoende draagvlak in de directe omgeving is. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het licht van de energietransitie aan het belang van een duurzame energieopwekking een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan de belangen van eisers. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de door verweerder verrichte belangenafweging in die zin in strijd komt met het recht of kennelijk onredelijk is. In zoverre slaagt deze grond van eisers niet.
Opruimen solitaire windmolens
11. Eisers betogen dat het voornemen om solitaire molens op te ruimen niet heeft geleid tot een nadere bestudering van deze kwestie en een herziening van het besluit.
11.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers met deze grond waarschijnlijk verwijzen naar de in het provinciale bestuursakkoord opgenomen wens om solitaire windmolens terug te dringen en te saneren. In dit verband wijst verweerder erop dat het provinciaal beleid over windmolens op 1 juli 2020 is verruimd door een wijziging van de Verordening. Het vervangen van bestaande dorpsmolens (waaronder de onderhavige windmolen valt) door een nieuwe molen met een maximale tiphoogte van 100 meter kan, onder bepaalde voorwaarden, worden toegestaan, aldus verweerder. Volgens verweerder is de Verordening in dit geval echter niet van toepassing omdat de windturbine al mogelijk is gemaakt in het bestemmingsplan. Artikel 11.2.2 van de Verordening bepaalt dat de Verordening niet van toepassing is op bouw- en gebruiksmogelijkheden die bij recht en via een ontheffing in een ruimtelijk plan staan. Als de Verordening wel van toepassing zou zijn, dan zou verweerder overigens tot de conclusie komen dat er voldaan wordt aan de uitgangspunten van deze Verordening.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog van eisers niet. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder zich in dit geval terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vervanging van de bestaande windturbine mogelijk is op grond van de bouw- en gebruiksmogelijkheden bij recht en via een ontheffing op grond van het bestemmingsplan, zodat om die reden de Verordening, gelet op artikel 11.2.2 van die Verordening, niet van toepassing is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze stelling van eiser de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantast.
Onvolledige belangenafweging
12. Eisers betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met en onvoldoende kennis is genomen van de bezwaren inzake de natuur, het unieke vogelgebied, het enige Nederlandse natuur Werelderfgoed het Wad, de omwonenden met hinder van geluid en slagschaduw, planschade, bedorven landschapslijnen, het beleid van de FNP, de waardevermindering van woonpanden, mogelijke gezondheidsproblemen, het prachtige Moddergat met haar beschermde dorpsgezicht en de stem van dorpelingen. In de visie van eisers heeft verweerder niet de moeite genomen om nader serieus en inhoudelijk onderzoek te verrichten.
12.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de overwegingen van het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning alsmede het bestreden besluit blijkt dat wel degelijk de aspecten natuur, de nabijheid van de Waddenzee, de hinder van geluid- en slagschaduw (en daarmee de invloed op de gezondheid), de invloed op het landschap, de invloed op het beschermd dorpsgezicht en het draagvlak bij omwonenden is meegewogen in de verrichte belangenafweging. Alles overwegende, is verweerder tot de conclusie gekomen dat het plaatsen van een hogere windturbine niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is een zorgvuldige belangenafweging gemaakt, hetgeen blijkt uit de motivering van het bestreden besluit.
12.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval niet gebleken van een door verweerder verrichte belangenafweging die in strijd komt met het recht of anderszins kennelijk onredelijk is. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in de door hem verrichte belangenafweging heeft mogen betrekken dat de normen ten behoeve van het beschermde dorpsgezicht Moddergat niet zijn geschreven ter bescherming van de belangen van eisers. Verder heeft verweerder in die belangenafweging mogen betrekken dat uit het deskundigenonderzoek van Pondera blijkt dat met het voorschrijven van een tweetal voorzieningen kan worden voldaan aan de geldende normen voor wat betreft geluid en slagschaduw van de windturbine.
12.2.1.
In hetgeen eisers in zijn algemeenheid met betrekking tot laagfrequent geluid vanwege de windturbine hebben gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat de door verweerder verrichte belangenafweging kennelijk onredelijk is. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers zonder een concrete onderbouwing van dit betoog niet aannemelijk hebben gemaakt dat er wetenschappelijk bewijs bestaat voor de gestelde gezondheidsklachten door laagfrequent windturbinegeluid. Onder die omstandigheden heeft verweerder daaraan in de belangenafweging in redelijkheid minder gewicht kunnen toekennen. Daarnaast heeft verweerder in het betoog van eisers voor wat betreft de gestelde planschade, daargelaten de vraag of dit de rechtmatigheid van het bestreden besluit raakt, geen aanleiding hoeven zien om in het kader van de verrichte belangenafweging niet een zwaarder gewicht aan het belang van vergunninghouder bij de vervanging van de bestaande windturbine overeenkomstig de opzet toe te kennen. In hetgeen eisers overigens en zonder een concrete onderbouwing naar voren hebben gebracht in het kader van de belangenafweging, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanleiding hoeven zien om niet een zwaarder gewicht aan het algemene belang van een duurzame energieopwekking en de belangen van vergunninghouder toe te kennen. Deze grond van eisers slaagt niet.
Conclusie
13. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eisers ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2022.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op:

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het, voor zover thans van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt de aanvraag in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten eerste, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteiten-besluit) is paragraaf 3.2.3 van toepassing op een windturbine of een combinatie van windturbines.
Ingevolge artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voldoet een windturbine of een combinatie van windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.
Ingevolge artikel 3.14a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag, onverminderd het eerste lid, bij maatwerkvoorschrift teneinde rekening te houden met cumulatie van geluid als gevolg van een andere windturbine of een andere combinatie van windturbines, normen met een lagere waarde vaststellen ten aanzien een van de windturbines of een combinatie van windturbines.
Ingevolge artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag, in afwijking van het eerste lid, bij maatwerkvoorschrift in verband met bijzondere lokale omstandigheden normen met een andere waarde vaststellen.
Bestemmingsplan “Butengebied Dongeradeel”
Ingevolge het bestemmingsplan “Butengebied Dongeradeel” is aan het perceel de enkelbestemming “Maatschappelijk” toegekend, alsmede de dubbelbestemming “waarde – reliëf”, de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf – vogelopvang” en de gebiedsaanduiding “windturbine”.
Ingevolge artikel 51.8.1 van de planregels van dit bestemmingsplan zijn de voor “windturbine” aangeduide gronden mede bestemd voor windturbines.
Ingevolge artikel 51.8.2 van de planregels van dit bestemmingsplan gelden voor het bouwen van windturbines de volgende regels:
a. een windturbine zal uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “windturbine”;
b. per aangeduid gebied zal ten hoogste één windturbine worden gebouwd;
c. de ashoogte van een windturbine zal ten hoogste de bestaande ashoogte bedragen overeenkomstig Bijlage 5 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01/rb_NL.IMRO.0058.BPBG2012-VA01_5.html).
Ingevolge artikel 52, onder a, van de planregels van dit bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van: de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Verordening Romte Fryslân 2014
Op 24 juli 2014 heeft provinciale staten van de provincie Fryslân (hierna: PS) de “Verordening Romte Fryslân 2014” (hierna: de Verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 11.2.2 van de Verordening zijn de bepalingen van deze verordening niet van toepassing op bouw- en gebruiksmogelijkheden die bij recht of ontheffingsbevoegdheid zijn opgenomen in een ruimtelijk plan dat voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening in werking is getreden en onherroepelijk is, of in een ruimtelijk plan dat voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening formeel in ontwerp ter inzage is gelegd volgens de daarvoor geldende wettelijke procedures.