ECLI:NL:RBNNE:2022:2111

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
LEE 21/2250
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mijnbouwschade en schadevergoeding; beoordeling deskundigenadvies en noodzaak funderingsonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over mijnbouwschade. Eiser, wonende in een vrijstaande woning, had een schadevergoeding van € 52.544,95 ontvangen van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, maar was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en de wijze van herstel. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 juni 2021, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als deskundigen aanwezig waren. Eiser voerde aan dat de schadevergoeding niet toereikend was voor het herstel van de gevels en dat er een funderingsonderzoek nodig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundigenadviezen van Dorman en Handgraaf voldoende onderbouwd waren en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van deze adviezen te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de aan eiser toegekende schadevergoeding voldoende was om de schades te herstellen en dat er geen noodzaak was voor een funderingsonderzoek, aangezien de deskundigen geen schade aan de fundering hadden vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deaney en mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

In het besluit van 16 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 52.544,95. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 11 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2022 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen en heeft deskundige Westenbrink meegebracht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is deskundige N. Handgraaf verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser is woonachtig op het perceel [adres]. Het gaat om een vrijstaande woning, gebouwd in 1908. Op 27 juli 2017 heeft eiser een bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) een aanvraag ingediend om schadevergoeding wegens mijnbouwschade. Op 8 maart 2018 heeft schade-inspecteur D. van der Veen de schade aan de woning van eiser opgenomen. Op 20 maart 2018 heeft hij daarover een opnameverslag uitgebracht waarin 76 schades zijn opgenomen maar niet beoordeeld.
1.2
Eisers dossier is op 19 maart 2018 overgenomen door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG, hierna ook: verweerder). Het opnameverslag van CVW is op 31 maart 2018 aan TCMG overgedragen. TCMG heeft deskundige S. Annema van expertisebureau 10BE de opdracht gegeven om op basis van het opnameverslag een adviesrapport op te stellen waarin de schades worden beoordeeld.
1.2.
Op 6 december 2018 heeft deskundige Annema het adviesrapport uitgebracht. In het rapport zijn 76 schades beschreven. Bij 66 schades (1-27,29-34,36-43,45,51-53,55-58 en 60-76) heeft de deskundige aangenomen dat zij veroorzaakt en/of verergerd zijn door mijnbouw. Hij heeft geadviseerd daarvoor een schadevergoeding van € 31.661,52 toe te kennen. Voor de overige schadenummers (28,35,44,46-50,54 en 59) geldt volgens de deskundige dat deze niet zijn veroorzaakt en/of verergerd door mijnbouwactiviteiten.
1.3.
Op 18 januari 2019 heeft eiser zijn zienswijze op het rapport gegeven. Eiser heeft, samengevat, aangegeven het niet eens te zijn met de bedragen die in het adviesrapport zijn toegekend om de bijzondere (Jugendstil) plafondschilderingen exact te herstellen zoals deze voor het optreden van de schade waren en de (te lage) toegekende bedragen voor herstel van het stucwerk. Eiser kan de aanbevelingen en conclusies in het rapport niet volgen en controleren. Volgens eiser kan een besluit op basis van dit rapport niet gelden als een zorgvuldig voorbereid besluit.
1.4.
Bij mail van 29 april 2019 heeft eiser aan verweerder offertes gestuurd van Veltman en Veltman, Restauratie- en decoratieschilders en Daniel Oudman van Oudman stukadoor & restauratiewerken. Deze offertes zien op het herstel van de schade aan het schilder- en stukwerk van een aantal plafonds.
1.5.
Naar aanleiding van de door eiser ingediende zienswijze heeft Annema op
11 november 2019 een herzien adviesrapport uitgebracht. Daarbij heeft hij zijn eerdere oordeel over 33 schades herzien. Ten aanzien van de schades die zich aan de buitenzijde van de woning van eiser bevinden, heeft de deskundige aangegeven dat het herstel van voeg- en metselwerk aan historische panden een andere aanpak vereist en dat de standaard eenheidsprijs die is gehanteerd niet afdoende is. Het is noodzakelijk dat er een toeslag voor het werken en verwerken van kalkmortel wordt toegevoegd. Met betrekking tot de schades aan de plafonds stelt de deskundige dat herstel aan de historische plafonds qua stuk- en schilderwerk ook een andere aanpak vergt dan moderne plafonds. De door eiser ingebrachte offertes zijn door de deskundige getoetst en in orde bevonden en opgenomen in de herstelbegroting. Annema komt uit op een totaal schadebedrag van € 48.924,92.
1.6.
In het primaire besluit van 16 december 2019 heeft verweerder besloten aan eiser een vergoeding toe te kennen van € 52.544,95 (€ 49,924,92 aan schadevergoeding, een aanvullende vergoeding voor het verhoogde btw-tarief van € 275,04, € 9845,00 aan bijkomende kosten en € 2.399,99 aan wettelijke rente).
1.7.
Eiser heeft op 20 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiser stelt dat de vergoeding voor het herstel en reparatie van het voegwerk met schade niet toereikend is. Eiser heeft in dit verband offertes overgelegd van bouwbedrijf H. Boonstra. Verder meent eiser dat uit de foto’s blijkt dat de fundering van het huis in zicht is gekomen, dat dit niet bevorderlijk is voor het behoud van de woning en dat hij graag zou zien dat dit meegenomen wordt bij de schademelding. Ook heeft eiser een offerte van Oudman bijgevoegd voor het stukwerk in het atelier en de garage en nog een drietal andere offertes. Eiser verzoekt verweerder een nieuwe berekening te maken voor de herstelkosten en vindt dat een grondige inspectie van de fundering moet plaatsvinden. Ter aanvulling op het bezwaarschrift heeft eiser nog informatie overgelegd die de karakteristieke waarde van zijn woning benadrukt.
1.8.
Op 6 april 2021 heeft Annema in opdracht van de bezwaaradviescommissie een addendum bezwaar uitgebracht, waarbij hij op verzoek de trillingssnelheden ter plaatse en de samenstelling van de bodem is nagegaan en heeft weergegeven.
1.9
Op 6 mei 2021 heeft de bezwaaradviescommissie een hoorzitting gehouden en zij heeft op 18 mei 2021 advies uitgebracht. Daarbij heeft de commissie het standpunt van de (bij de hoorzitting aanwezige) deskundige G. Dorman onderschreven dat de toegekende vergoedingen voor de schades 1-13 en 22-34 (schades aan de voorgevel en rechter zijgevel) toereikend zijn om deze schades naar behoren te herstellen. Verder ziet de commissie geen aanleiding om een funderingsonderzoek te gelasten, gelet op Dormans toelichting ter zitting dat hij daar gelet op de trillingssnelheden ter plaatse geen aanleiding voor ziet. De commissie heeft bij dit oordeel tevens betrokken dat op de foto’s in het herziene adviesrapport geen schade aan de fundering zichtbaar is.
2. Op 11 juni 2021 heeft verweerder het bestreden besluit genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft op 13 juli 2021 beroep ingesteld dat hij op 13 augustus 2021 en 11 februari 2022 heeft voorzien van gronden. Eiser voert daarin (onder meer) aan dat sprake is van nieuwe schade, hij extra kosten heeft gemaakt en dat hij mogelijk recht heeft op prijsindexering dan wel toepassing van het meest recente calculatiemodel. Ook stelt eiser dat zijn woning op de monumentenlijst zou moeten worden geplaatst. Verder meent eiser dat zowel voor een aantal schades aan de voorgevel (1-13) en rechterzijgevel (22-34) het constructieve verband niet kan worden hersteld middels de genoemde posten. Ten slotte meent eiser dat, gelet op de bijzondere situatie ter plekke, nader onderzoek naar de fundering had moeten plaatsvinden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Afbakening van het geschil
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser een aantal gronden heeft aangevoerd die naar haar oordeel buiten het geschil vallen zoals dat nu voorligt.
5.1.
Dit betreft ten eerste gestelde nieuwe schades dan wel in beroep naar voren gebrachte schades en (al dan niet ten onrechte) niet eerder opgenomen schades. Daarvoor moet eiser een nieuwe melding bij verweerder doen. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij dat inmiddels ook heeft gedaan.
5.2.
Verder gaat het om wat is aangevoerd over de vergoeding van extra bijkomende kosten (onder andere thuisblijven, schoonmaak en opslag). Vast staat dat eiser daartoe een verzoek bij verweerder heeft ingediend op 15 maart 2021 en dat verweerder afwijzend heeft beslist op dit verzoek op 27 juli 2021. Deze procedure bevindt zich, voor zover nu bekend, nog in de bezwaarfase. Daarnaast is niet gebleken dat eiser in die procedure in bezwaar verzocht heeft om die zaak te voegen bij de huidige procedure zoals mogelijk is op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarmee is het voor de rechtbank niet mogelijk om daar inhoudelijk op in te gaan.
5.3.
Voor zover eiser ten slotte stelt dat zijn pand op de gemeentelijke monumentenlijst moet komen, is dat geen kwestie waar de rechtbank zich binnen het gegeven kader van deze (mijnbouwschade) procedure over kan uitspreken. Daarvoor staat een aparte procedure en rechtsgang open.
5.4
De rechtbank zal de hiervoor genoemde gronden dan ook niet verder bespreken. Het beroep is op deze punten niet-ontvankelijk.
6. Gelet op de overige gronden van beroep en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank vast dat het geschil zich (kort gezegd) toespitst op de vraag op welke wijze de gevels hersteld zouden moeten worden en de vraag of verweerder een funderingsonderzoek zou moeten doen. Hieronder zal de rechtbank daar verder op ingaan.
Herstelwijze gevels
7. De schades aan de gevels vallen uiteen in schade aan de voorgevel (schades 1-13: schades aan voeg-, metsel- en tegelwerk) en schade aan de rechterzijgevel (schades 22-34: schades aan voeg- en metselwerk). Niet in geschil is dat verweerder heeft aangenomen dat deze schades (met uitzondering van schade 28) zijn verergerd door mijnbouw in die zin dat overbelasting door trillingen of veranderingen in de ondergrond veroorzaakt door mijnbouw invloed gehad kan hebben op de gemelde schade.
8. Wat eiser aanvoert komt erop neer dat hij van mening is de aan hem toegekende schadevergoeding niet voldoende is om de schades te herstellen. Volgens eiser kan hiermee het constructieve verband tussen de stenen niet hersteld worden. Eiser stelt dat het door verweerder voorgestelde herstel door vernieuwd voegwerk, het vervangen van enkele stenen en het behandelen van de rest van de (aangetaste) stenen met (kleuren)pasta daarvoor niet volstaat. Volgens eiser dienen meer stenen vervangen te worden. Ook meent eiser dat het aan hem toegekende schadebedrag opnieuw berekend en verhoogd moet worden in verband met prijsindexering.
9. Verweerder volgt eiser niet in zijn standpunt en heeft gewezen op de toelichting van de deskundigen Dorman tijdens de hoorzitting in bezwaar en Handgraaf in zijn nadere advies in beroep. Deze deskundigen zijn het erover eens dat de toegekende herstelkosten meer dan afdoende zijn om de schades te herstellen met de gegeven herstelwijze.
10. De rechtbank constateert dat zowel Dorman als Handgraaf ten aanzien van alle schades vaststellen dat het voegwerk aan vervanging toe was. Volgens Handgraaf is het gekozen herstel gericht op het weer in verband brengen van het metselwerk zoals dat was voor de schadeveroorzakende gebeurtenis. In zijn algemeenheid stelt hij dat bij gebouwen met historische waarde de originele staat zoveel mogelijk intact wordt gehouden. Gescheurde stenen worden volgens hem zo min mogelijk of niet vervangen en worden met restauratiepasta op kleur hersteld. Over schades 1-13 merkt Handgraaf het volgende op:
“Daarnaast wordt bij schade 1 een steen vervangen, maar dan kan ook met restauratiepasta op kleur. Er is eerder herstel waar te nemen (schade 7,8,9,12 en 13) waarbij gebruik gemaakt is van cementmortel. Dit zal er bij een met kalkmortel gemetselde gevel altijd er weer uitbarsten (verschil in hardheid).
Voegwerk wordt er door verwering en ouderdom “uit” gedrukt (schade 3). Daarnaast is lengtewerking van de gevels, zoals hieronder omschreven, de oorzaak van de scheurvorming in het stucwerk (schade 4,6,7,8). Herstel dient plaats te vinden door dit de scheuren diep open te hakken en te repareren met een mortel van gelijke kwaliteit. Het stucwerk bij schade 6,7 en 8 is van verschillende samenstelling vergeleken met het omliggende metselwerk en “werkt” meer in de gevel, waardoor er scheurvorming in het oppervlak ontstaat. Dit zal er, door het verschil in hardheid tussen de mortels, altijd weer uitbarsten.
Bij schade 10 zijn in totaal 10 gescheurde stenen zichtbaar op de hoek van twee gevels. De oorzaak is de lengtewerking van de twee gevels en de aansluiting van de goot op de hoek. Constructief heeft dit geen nadelig effect. Daarbij is het wel van belang dat het herstel is gebaseerd op het diep uithakken van de voegen en het gebruik van een mortel van gelijke samenstelling als reeds aanwezig. De gescheurde stenen liggen uit elkaar en hier wordt geadviseerd om deze stenen niet te vervangen, maar te herstellen met een restauratiepasta op kleur (vervangen geeft kleurverschil en dat is voor een pand met een historisch karakter niet wenselijk). Daarnaast is eerder herstel op deze hoek zichtbaar, waarbij ook delen van voegen op kleur zijn gebracht en een steen met pasta is hersteld.”
Over schades 22-34 laat Handgraaf zich als volgt uit:
“Het herstel betreft alleen het aanbrengen van nieuw voegwerk met een samenstelling die gelijk is aan het omliggende voegwerk (het voegwerk bevindt zich in matige tot slechte kwaliteit en is aan vervanging toe). Er zijn meerdere bakscheuren in het metselwerk waar te nemen. Ook zichtbaar is een hoek waarbij een steen is gescheurd. Bakscheuren zijn naar haar aard geen mijnbouwschade. Het voegwerk is ook vanwege werking van het metselwerk (zoals hierboven omschreven) uitgevallen. Daarnaast is het herstel van de schade gebaseerd op het gebruik van materialen van gelijke soort kwaliteit en sterkte waarmee het bestaande metselwerk en ornamenten werk zijn uitgevoerd (inclusie een toeslag kalkmortel en knipvoeg).
Bij schade 27 is goed waar te nemen hoe de werking van de gevels op de hoek het voegwerk eruit gedrukt heeft en lichte scheurvorming heeft doen ontstaan. Herstel dient plaats te vinden door het voldoende diep uithakken van de voegen en deze vullen en afwerken met een mortel van gelijke kwaliteit en samenstelling als het overige metselwerk. Er is ook een steen gebroken bij het uitgedrukte metselwerk. Geadviseerd wordt om deze steen, om het slechts een steen betreft, niet te vervangen maar om te herstellen met een restauratiemortel op kleur vanwege het historisch karakter van het gebouw (en om kleurverschil te voorkomen, constructief is dit niet nodig).
Bij schade 28 en 29 is er sprake van uitgevallen voegwerk en is eerder herstel waar te nemen bij de naad tussen het kozijn en het metselwerk. Bij diverse stootvoegen is, naar alle waarschijnlijk, een soort van schuim waar te nemen (PUR). De verkleuring van het schuim/vulmiddel duidt op een oud herstel. De scheur loopt deels door een aantal stenen. Herstel kan plaatsvinden door het gebruikt van restauratie pasta op kleur. Als de voegen voldoende diep worden uitgehakt, en weer gevoegd met een mortel van gelijke sterkte en samenstelling, is de samenhang van de muur hersteld.”
11. De rechtbank stelt vast dat de adviezen van Dorman en Handgraaf zijn aan te merken als deskundigenadviezen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waaronder een uitspraak van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250), mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met wat hij heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die maken dat getwijfeld moet worden aan het advies van de deskundigen. Eisers enkele niet nader onderbouwde stelling dat het aanbrengen van een pasta bij een (door en door) gescheurde steen alleen cosmetisch maar geen constructief herstel inhoudt, is daarvoor onvoldoende. Handgraaf heeft in zijn nadere advies naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de herstelwijze door het diep uithakken van de voegen en het voegen met een mortel van gelijke samenstelling en sterkte zorgt voor herstel van de samenhang van de muur waarbij de gescheurde stenen met kleurpasta kunnen worden hersteld. Eiser heeft zich verder niet uitgelaten over de stelling van Handgraaf dat bij reparaties aan historische panden als uitgangspunt geldt dat de originele staat van het pand zoveel als mogelijk moet worden behouden en dat gescheurde stenen in de regel niet zouden moeten worden vervangen omdat het vervangen van (veel) stenen zorgt voor onwenselijk kleurverschil. De rechtbank wijst er verder nog op dat de hoogte van de herstelkosten wordt bepaald door de kosten die gemaakt moeten worden voor het terugbrengen van de staat van het pand zoals dat was voor de schadeveroorzakende gebeurtenis en dat dit zich niet uitstrekt tot verbetering van de situatie of tot een volledig gerestaureerd pand.
13. Ten aanzien van het punt van prijsindexering verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de ABRvS van 1 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2682). In die uitspraak heeft de ABRvS overwogen dat verweerder, gelet op de aard van het schadevergoedingsrecht, terecht het uitgangspunt hanteert dat de kosten van herstel van fysieke schade begroot moeten worden naar het moment waarop die schade is ontstaan. Dat betekent dat uitgegaan wordt van een prijspeil in het verleden waarbij verweerder, zoals in het geval van eiser ook is gebeurd, uitgaat van het meest actuele prijspeil zoals dat geldt ten tijde van het opleveren van het adviesrapport door de onafhankelijke deskundige. De handelwijze van verweerder waarbij vertraging in de voldoening van de geldsom wordt gecompenseerd door uitkering van de wettelijke rente (berekend vanaf het moment dat de schademelding is gedaan) is voldoende ruimhartig. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Funderingsonderzoek
14. Voor zover eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen funderingsonderzoek heeft gedaan, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Het is in de eerste plaats aan eiser om aan te geven dat er schade is aan de fundering. Eiser heeft enkel gesteld dat er schade zou zijn, maar heeft dit verder niet onderbouwd anders dan door in zijn algemeenheid te stellen dat de locatie van zijn woning in een verveningsgebied en nabij een gedempte zwetsloot van belang is en dat de fundering van de woning zichtbaar is. De rechtbank kan verweerder volgen waar hij stelt dat een funderingsonderzoek niet nodig is om het causale verband tussen de schade en mijnbouwactiviteiten uit te sluiten, nu bij een groot deel van de schades dit verband reeds is aangenomen en bij de overige schades is uitgesloten omdat geen sprake is van zettingen of verzakkingen. De rechtbank overweegt dat de noodzaak voor een onderzoek naar de fundering ook niet blijkt uit de door de deskundigen opgestelde rapporten. Dit neemt uiteraard niet weg dat eiser, indien hij dit wenst, het funderingsonderzoek zelf zou kunnen laten uitvoeren en dat indien toch blijkt van schade hij dit alsnog bij verweerder kan melden. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
15. Het beroep is ongegrond.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dit ziet op de herstelwijze van de gevels en het funderingsonderzoek, ongegrond;
  • verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Boelhouwer, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 11 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.