ECLI:NL:RBNNE:2022:181

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
C/18/206427 / HA ZA 21-108
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst inzake vervaardiging van cannabisproducten en de gevolgen van niet-nakoming

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, staat de totstandkoming van een overeenkomst tussen eisers en gedaagde centraal. Eisers, ex-partners die zich bezighouden met de verwerking van cannabisproducten, vorderen betaling van gedaagde, die coffeeshops exploiteert. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 22 juli 2020 een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij gedaagde aan eiser sub 1 een vergoeding van € 3.700,- per maand heeft aangeboden voor het vervaardigen van cannabisproducten. Echter, de rechtbank oordeelt dat deze overeenkomst in strijd is met de Opiumwet en daarom nietig is. De rechtbank concludeert dat, hoewel er een mondeling aanbod is gedaan en aanvaard, de inhoud van de overeenkomst in strijd is met de openbare orde. Dit leidt tot de afwijzing van de vorderingen van eisers, die ook in de proceskosten worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de juridische complicaties rondom de productie en levering van cannabisproducten in Nederland, vooral in het licht van de huidige wetgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/206427 / HA ZA 21-108
Vonnis van 5 januari 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna te noemen: [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en samen [eisers] ,
advocaat: mr. W. Wallinga, kantoorhoudende te [woonplaats] ,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [bedrijfsnaam] ,
wonende op een geheim adres,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Keekstra, kantoorhoudende te [woonplaats] .

1.De procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 1 september 2021 is een mondelinge behandeling van de zaak bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig de tolk Nederlands/Engels [tolk] . De advocaten hebben het standpunt van hun cliënt(en) aan de hand van overgelegde spreeknotities nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder ter zitting is besproken. Deze aantekeningen zijn aan het procesdossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert onder de namen [bedrijfsnaam] een tweetal coffeeshops in [woonplaats] . In deze coffeeshops verkoopt hij cannabis(producten). Het betreft hier softdrugs die vermeld staan op lijst II van de Opiumwet.
2.2.
[gedaagde] beschikt ten behoeve van de exploitatie van zijn coffeeshops over een persoonsgebonden gedoogbeschikking van de gemeente [woonplaats] . Zo lang aan de voorwaarden van deze gedoogbeschikking wordt voldaan, treedt de gemeente niet handhavend op. [gedaagde] dient jaarlijks een verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan de gemeente over te leggen om te kunnen blijven beschikken over de gedoogbeschikking.
2.3.
Op basis van genoemde gedoogbeschikking is het [gedaagde] toegestaan om een handelsvoorraad cannabisproducten van maximaal 500 gram in zijn coffeeshop aanwezig te hebben. Om de handelsvoorraad dagelijks op peil te kunnen houden, worden de coffeeshops meerdere keren per dag extern bevoorraad via de spreekwoordelijke achterdeur van de coffeeshops. [gedaagde] beschikt over een digitale administratie om de actuele handelsvoorraad van zijn coffeeshops te kunnen monitoren.
2.4.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] , die ex-partners zijn, houden zich bezig met zogenoemde 'back-door werkzaamheden' ten behoeve van cannabis(producten)verkoop. In hun woningen werd daartoe door derden cannabis aan hen geleverd, die zij daar opslaan en tot verkoopklare cannabisproducten, te weten joints en spacecakes, verwerken. De eindproducten werden door derden vervolgens bij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] opgehaald. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ontvingen voor hun werkzaamheden telkens contante betalingen via derden.
2.5.
Op 22 juli 2020 hebben [eiser sub 1] en [gedaagde] met elkaar gesproken in het bijzijn van [bedrijfsleider] (de bedrijfsleider van [gedaagde] ). [eiser sub 1] heeft dit gesprek opgenomen. Van dit gesprek heeft zij een transcriptie opgesteld, die - voor zover van belang - de volgende fragmenten bevat:
(W = [eiser sub 1] , [roepnaam] = [gedaagde] , [bedrijfsleider] = de bedrijfsleider van [gedaagde] )
(…)
[roepnaam] : But eeh and now, I have a good, eeh, I have positive news for you,
W: Okay
[roepnaam] : a good eehhh I thought about it, I have a good offer for you, and also for [naam] , for [naam] too.
(…)
[roepnaam] : We're gonna pay you € 3.700 a month.
W: Hmm
[roepnaam] : And also for your house and so, okay? You get it always the € 3.700, we pay you steady that, yeah? And for that you make 25.000 joints.
W: Yeah? And 1.200 cakes.
(…)
[roepnaam] : No more
W: Hmm
(…)
[roepnaam] : So if we have that arranged, we gonna give you a month off also. So you get a month vacation. So you can go anywhere you like, but you still get the € 3.700.
W: Okay.
[roepnaam] : I guarantee you that.
W: Okay.
[roepnaam] : You get my word.
W: And that's till the experiment starts?
[roepnaam] : Yes.
[bedrijfsleider] : Yeah.
W: and afterwards?
[roepnaam] : Yeah, then you get a bonus from us, and that's it.
W: And you don't need a place to put the stuff in the meantime before it comes and then it can be in my house and then you just pay the rent and…
[roepnaam] : It's not allowed for us.
(…)
[bedrijfsleider] : Also, there's 3.700 for you.
W: For just the work itself.
[bedrijfsleider] : for the work, yeah.
W: It's okay.
[bedrijfsleider] : Ja toch?
W: Yeah.
[roepnaam] : Yeah, you get more peace with that he?
W: But, eh, [bedrijfsleider] , we already realize that 1200 cakes is not enough per month.
[roepnaam] : I said you can make..
W: More.
[roepnaam] : First, yeah more.
W: To see.
[roepnaam] : Yeah, because we are going to.
W: Hmm…also with cakes you're going to give to someone else to do?
[roepnaam] : Eeh also, yeah. We've got…you make 1200 cakes.
[bedrijfsleider] : Ja.
W: But they need more.
[roepnaam] : Yeah, but that we are gonna arrange, re-arrange, all the providers, we're gonna arrange alternatives.
W: But you know the cakes were my job in the beginning before everything started. Like before even Theo left, before like we closes, I did cakes. It's like my own baby, you know? It's…
[roepnaam] : Yeah, but I'm not gonna take your baby away. You make 1200 cakes. That's it.
[bedrijfsleider] : Yeah.
[roepnaam] : No more.
W: Okay.
[roepnaam] : This is the deal.
W: Okay.
(…)
[roepnaam] : That's why you make the 1200 joints. That's it.
W: Eeh cakes. And the 25000
[roepnaam] : Eeh sorry. 1200 cakes and 25000 joints. I think, yeah. And you get this money for it. This is the offer I can make to you until the end.
W: Yeah, okay.
(…)
[roepnaam] : Do you have contact with [naam] .
W: Yeah, just a little bit. Now we have more contact because of her birthday, but…
[roepnaam] : So, 'cause I was trying to make an appointment with him, but he has still no time to come he says, but I need to talk to him. Maybe you can tell him this story I have for him. It's a similar story for him too.
W: Yeah.
(…)
[roepnaam] : I, it's not eeh, this is I am eeh, this is, I'm not allowed to have any contact with…I'm …if I lose my license, then everybody is.. the whole business is gone.
[bedrijfsleider] : Gone.
W: Yeah I understand.
[roepnaam] : If I have this conversation with you, of have any contact with people who people who (inaudible)…they can take my license.
W: I understand.
[roepnaam] : That's why I don’t have any contact with you.
W: Yeah.
[roepnaam] : But now I have to cause I have to organize this.
(…)
[roepnaam] : You know, so I, there's a big risk…
W: Yeah and my loyalty was always to you and the business, because we know each other for so long you know?
[roepnaam] : Yeah.
W: That's why I wanted to remember this.
[roepnaam] : That's why I give you this offer, I think it's a good offer and we will give you a good bonus at the end, I promise you that.
(…)
[roepnaam] : I hope that we can he, stick to this agreement we have, ok?
W: Yeah.
[roepnaam] : We have now a gentlemen's agreement.
W: A gentlemen's agreement haha.
[roepnaam] : Okay? Yeah? So nice and smoothly, no stress, he?
W: Yeah. That's what I want.
[roepnaam] : That's what I want too. No eeh I understand these emotions, I understand that. I was in very good… eh very bad situations myself. It's no problem. But now we have this agreement, ok?
W: Yeah, fine.
(…)
[roepnaam] : You'll contact [naam] .
W: Yeah, I will call him now.
[roepnaam] : And I'm gonna send him a Whatsapp and we gonna make a (…) with him tomorrow.
(…)
[roepnaam] : And he hasn't…we're gonna make him a good offer too. Safe for him, so does he have a brain?
(…)
2.6.
De advocaat van [eisers] heeft [gedaagde] bij brief van 6 november 2020 medegedeeld dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht inzake de door [gedaagde] opgedragen werkzaamheden, partijen genoegzaambekend, bestaat tegen betaling van een vast bedrag van € 5.500,- per persoon per maand (inclusief huur en kosten), dat [gedaagde] in de loop van juli 2020 het contact met [eisers] ineens heeft verbroken en de aanlevering van grondstoffen heeft gestaakt. In verband daarmee sommeert de advocaat van [eisers] [gedaagde] in deze brief om de overeenkomst van partijen na te komen.
2.7.
De advocaat van [gedaagde] heeft op deze brief gereageerd bij brief van 17 november 2020, waarin hij aangeeft dat [gedaagde] het bestaan van de door [eisers] gestelde overeenkomst betwist; er bestaat volgens hem geen enkele rechtsverhouding tussen partijen, zodat [gedaagde] niet op de sommatie tot nakoming zijdens [eisers] zal ingaan.
2.8.
Partijen hebben nadien in hun standpunten volhard.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van [eiser sub 1]
1. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 60.500,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te weten de gederfde inkomsten over de periode juli 2020 tot juni 2021, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente te berekenen vanaf 17 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 5.500,- per maand, of een in goede justitie te bepalen bedrag, met ingang van de maand juni 2021 tot de datum waarop het wietexperiment aanvangt, telkens te voldoen uiterlijk op de eerste dag van de hierop volgende maand, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde maandelijkse bedragen, te berekenen vanaf de eerste dag van de maand volgende op de maand waarop de respectievelijke maandelijkse bedragen betrekking hebben, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [gedaagde] veroordeelt, met ingang van het moment waarop het wietexperiment aanvangt, tot betaling van € 49.500,-, althans van een in goede justitie te bepalen bedrag, ten aanzien van de overeengekomen beëindigingsbonus;
4. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.380,- als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
5. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan;
ten aanzien van [eiser sub 2]
1. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 60.500,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te weten de gederfde inkomsten over de periode juli 2020 tot juni 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 17 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 5.500,- per maand, of een in goede justitie te bepalen bedrag, met ingang van de maand juni 2021 tot de datum waarop het wietexperiment aanvangt, telkens te voldoen uiterlijk op de eerste dag van de hierop volgende maand, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde maandelijkse bedragen, te berekenen vanaf de eerste dag van de maand volgende op de maand waarop de respectievelijke maandelijkse bedragen betrekking hebben, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [gedaagde] veroordeelt, met ingang van het moment waarop het wietexperiment aanvangt, tot betaling van € 33.000,-, althans tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag, ten aanzien van de overeengekomen beëindigingsbonus;
4. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.380,- als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
5. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover binnen veertien dagen na de dag van het vonnis zijn voldaan;
3.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van bovenstaande vorderingen, met veroordeling van [eisers] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de dag van het vonnis zijn voldaan.

4.De standpunten van partijen

4.1.
[eisers] leggen aan hun vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
4.1.1.
Op 22 juli 2020 heeft [eiser sub 1] met [gedaagde] en zijn bedrijfsleider [bedrijfsleider] gesproken over de werkzaamheden van [eisers] Bij die gelegenheid heeft [gedaagde] aangeboden dat [eisers] , tot het moment dat het zogeheten wietexperiment aanvangt, voor hem de gebruikelijke werkzaamheden kunnen blijven verrichten. Concreet gaat het om het maandelijks bakken van 1.200 spacecakes en het vervaardigen van 25.000 joints. Hierbij heeft [gedaagde] een vergoeding voorgesteld van € 3.700,- per maand exclusief huur en overige kosten. Verder heeft [gedaagde] toegezegd om [eisers] bij aanvang van het wietexperiment, dat het einde van de werkzaamheden van [eisers] zou betekenen, een eindbonus te betalen. [eiser sub 1] heeft het aanbod van [gedaagde] tijdens het gesprek nog aanvaard. [eiser sub 2] heeft het aanbod op een later moment ook aanvaard. Daarmee is tussen [gedaagde] en [eisers] een overeenkomst over genoemde werkzaamheden tot stand gekomen. Deze overeenkomst betreft een duurovereenkomst voor bepaalde tijd en kan, omdat geen mogelijkheid van tussentijdse opzegging is overeengekomen, in beginsel niet tussentijds worden opgezegd. [gedaagde] heeft de aanlevering van cannabis voor het maken van cannabisproducten in juli 2020 echter ineens gestaakt. Ook heeft [gedaagde] sindsdien aan [eisers] de overeengekomen vergoeding van € 5.500,- per maand niet meer betaald. Hiermee is [gedaagde] jegens [eisers] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van partijen.
4.1.2.
Door het tekortschieten van [gedaagde] lijden [eisers] schade, bestaande uit gederfde inkomsten over de resterende duur van de overeenkomst, vanaf juli 2020 tot aan het moment dat het wietexperiment aanvangt. Over de periode juli 2020 tot en met mei 2021 bedraagt de schade per persoon (11 x € 5.500,- =) € 60.500,-. Daarnaast moet [gedaagde] vanaf 1 juni 2021 tot aan het moment dat het wietexperiment aanvangt de overeengekomen maandelijkse vergoeding van € 5.500,- per maand betalen. Ten slotte moet [gedaagde] de toegezegde bonus aan [eisers] voldoen. [gedaagde] heeft de bonus niet nader omschreven, zodat deze in redelijkheid moet worden vastgesteld. [eisers] achten het redelijk dat het bonusbedrag wordt bepaald op één maandelijkse vergoeding voor elk jaar dat zij voor [gedaagde] hebben gewerkt, zijnde 9 x
€ 5.500,- = € 49.500,- voor [eiser sub 1] en 6 x € 5.500,- = € 33.000,- voor [eiser sub 2] .
4.2.
Het verweer van [gedaagde] komt, samengevat, op het volgende neer.
4.2.1.
[gedaagde] betwist dat er enige rechtsverhouding tussen partijen bestaat. [gedaagde] heeft geen personen in dienst die zich bezighouden met de opslag, verwerking en levering van cannabisproducten. De enige medewerkers die [gedaagde] heeft, werken in zijn coffeeshops. De levering van cannabis aan de coffeeshops van [gedaagde] is de verantwoordelijkheid van een door [gedaagde] als 'mister X' aangeduide persoon, die toegang heeft tot het digitale voorraadsysteem en samenwerkt met derden die de coffeeshops via de achterdeur bevoorraden. [gedaagde] weet niet wie 'mister X' daarbij inschakelt. [eisers] hebben nooit werkzaamheden voor [gedaagde] verricht. Ook heeft hij hen in het verleden nimmer enige vergoeding betaald. [gedaagde] zou ook nimmer een contract met een derde sluiten voor de vervaardiging van cannabisproducten, omdat hij daarmee zijn gedoogbeschikking in gevaar zou brengen. Dat risico wil hij niet lopen.
4.2.2.
[gedaagde] betwist dat de door [eisers] overgelegde transcriptie van het gesprek dat hij op 22 juli 2020 met [eiser sub 1] had het gevoerde gesprek juist weergeeft. Uit deze transcriptie blijkt niet de gebruikte intonatie en de strekking van het gezegde. In elk geval kan deze transcriptie niet dienen tot het bewijs van de door [eisers] gestelde overeenkomst. [eisers] heeft dit gesprek afgedwongen nadat zij bedreigingen jegens [gedaagde] hadden geuit. Om verdere bedreigingen te voorkomen, is [gedaagde] met [eiser sub 1] in gesprek gegaan. Uit de transcriptie blijken ook niet de door [eisers] thans gevorderde bedragen. Verder is een eventueel (mondeling) aanbod van [gedaagde] in het gesprek niet door [eiser sub 1] aanvaard, waarmee het aanbod is komen te vervallen. [eiser sub 2] was niet bij het gesprek aanwezig. [eiser sub 1] heeft het aanbod ook niet namens hem aanvaard. Aldus is er geen sprake geweest van wilsovereenstemming tussen partijen.
4.2.3.
Ten slotte, voor het geval geoordeeld zou worden dat de door [eisers] gestelde overeenkomst tot stand gekomen is, meent [gedaagde] dat deze niet afdwingbaar is, nu (i) sprake is van een gentlemen's agreement en (ii) de overeenkomst in strijd is met de goede zeden en de openbare orde, althans een ongeoorloofde oorzaak heeft en daarmee op grond van artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nietig is. De overeengekomen activiteiten zijn immers strafbaar op grond van de Opiumwet.

5.De beoordeling van het geschil

Inleiding
5.1.
In deze zaak gaat het, in essentie, om een tweetal vragen die partijen verdeeld houden. Allereerst ligt de vraag voor of tussen [eisers] en [gedaagde] een overeenkomst met betrekking tot de levering/bewerking van cannabis(producten) in de door [eisers] gestelde zin tot stand is gekomen. Als dat het geval zou zijn, dan is het daarna de vraag of een dergelijke overeenkomst juridisch afdwingbaar is.
5.2.
De rechtbank moet deze vragen beantwoorden tegen de achtergrond van een door partijen opgevoerd 'schimmenspel' over de wijze van levering en vervaardiging van cannabisproducten voor de coffeeshops van [gedaagde] , waarover partijen in deze procedure kennelijk niet het achterste van hun tong (willen) laten zien. Naar de rechtbank aanneemt, omdat deze back-door-activiteiten strafbaar zijn onder de Opiumwet. Voor de rechtbank is in elk geval - ondanks de ontkenning door [gedaagde] en los van de juridische kwalificatie van een en ander - in deze procedure genoegzaam komen vast te staan dat [eisers] jarenlang cannabisproducten hebben gemaakt die later in de coffeeshops van [gedaagde] werden verkocht.
Totstandkoming overeenkomst
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 6:217 lid 1 BW een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Een overeenkomst kan zowel mondeling als schriftelijk gesloten worden. Of in een concreet geval sprake is van (wils)overeenstemming tussen partijen, hangt af van wat partijen over en weer hebben verklaard en hebben afgeleid uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen. [1] De totstandkoming van een overeenkomst veronderstelt dat partijen elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden zo mochten begrijpen, dat zij aan het tot dan toe bereikte resultaat al gebonden zouden zijn. Beslissend daarbij is of over de essentialia van de overeenkomst overeenstemming is bereikt. Uitgangspunt in deze zaak is - op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - dat [eisers] , die zich op de rechtsgevolgen van de door hen gestelde afspraken met [gedaagde] beroepen, deze afspraken moeten onderbouwen en zo nodig dienen te bewijzen.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat [eisers] de door hen aan de vorderingen ten grondslag gelegde overeenkomst met [gedaagde] baseren op de inhoud van het gesprek dat [eiser sub 1] op 22 juli 2020 met [gedaagde] heeft gehad. Vast staat dat [eiser sub 2] niet bij dit gesprek aanwezig was. [eiser sub 1] heeft dit gesprek opgenomen. Hiervan is een transcriptie in het geding gebracht (productie 5 bij de dagvaarding). [gedaagde] heeft, anders dan een algemene betwisting, geen inhoudelijke tegenwerpingen tegen deze transcriptie naar voren gebracht. Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank ervan uit dat de transcriptie de inhoud van voormeld gesprek op juiste wijze weergeeft, zodat deze transcriptie tot het bewijs van de door [eisers] gestelde afspraken kan bijdragen. [gedaagde] heeft nog wel aangevoerd dat de transcriptie de intonatie en strekking van het gevoerde gesprek onvoldoende recht doet, maar dit bezwaar heeft hij vervolgens niet nader geconcretiseerd, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan. Daarnaast heeft [gedaagde] gesteld dat het gesprek met [eiser sub 1] na bedreigingen van de kant van [eisers] heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft aan deze stelling echter geen juridische gevolgtrekkingen verbonden, zodat de rechtbank, daargelaten of er al sprake is geweest van bedreigingen, hierop niet nader zal ingaan.
5.5.
Uit deze transcriptie - die hiervoor bij de feiten deels is weergegeven - kan naar het oordeel van de rechtbank, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende worden afgeleid:
[eiser sub 1] en [gedaagde] spreken over de vervaardiging van cannabisproducten door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor de coffeeshops van [gedaagde] en over hun (eerdere) samenwerking. [gedaagde] wijst op de gevolgen van het wietexperiment, waardoor de aanvoer van cannabisproducten door de overheid gereguleerd zal worden en [eiser sub 1] niet meer ingezet kan worden voor de vervaardiging van cannabisproducten. [gedaagde] geeft daarom aan [eiser sub 1] aan dat hij een afspraak wil maken die tot de start van het wietexperiment duurt. [gedaagde] biedt [eiser sub 1] aan om een bedrag van € 3.700,- per maand aan [eiser sub 1] te betalen als vergoeding voor het bakken van 1.200 cakes en het produceren van 25.000 joints per maand, waarbij [eiser sub 1] op jaarbasis een maand vakantie kan krijgen. Ook biedt [gedaagde] aan dat hij een bonus aan [eiser sub 1] zal betalen bij de start van het wietexperiment. [gedaagde] legt [eiser sub 1] hierna de vraag voor of zij het eens is met de door hem voorgestelde 'deal'. In reactie hierop geeft [eiser sub 1] in eerste instantie aan dat zij de deal niet goed vindt, omdat zij in staat is om meer dan de voorgestelde 1.200 cakes per maand te maken. [gedaagde] blijft hierna bij het door hem genoemde aantal van 1.200 cakes en 25.000 joints per maand. Hiermee gaat [eiser sub 1] uiteindelijk akkoord. Later in het gesprek komt de positie van [eiser sub 2] (nogmaals) aan de orde. [eiser sub 1] geeft aan dat zij nog maar weinig contact met [eiser sub 2] heeft. [gedaagde] verzoekt [eiser sub 1] om het gedane aanbod ook aan [eiser sub 2] door te geven, waartoe [eiser sub 1] zich bereid verklaart. Nadien geeft [gedaagde] aan dat hij geen contact met zijn toeleveranciers mag hebben, omdat hij dan het risico loopt om zijn bedrijf/gedoogvergunning te verliezen. Hij geeft aan dat hij en [eiser sub 1] nu een gentlemen's agreement hebben, vraagt [eiser sub 1] nogmaals of zij akkoord is en daarop antwoordt [eiser sub 1] bevestigend. Ten slotte zegt [eiser sub 1] nogmaals toe om contact op te nemen met [eiser sub 2] .
5.7.
Op basis van deze transcriptie is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat [gedaagde] in het gesprek mondeling een aanbod aan [eiser sub 1] heeft gedaan om ten behoeve van zijn bedrijf tot aan de start van het wietexperiment maandelijks 1.200 cakes te bakken en 25.000 joints te produceren, waartegenover [gedaagde] aan [eiser sub 1] een vergoeding van ten minste € 3.700,- per maand zal betalen. Dit aanbod heeft [eiser sub 1] tijdens het gesprek aanvaard. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank tussen [gedaagde] en [eiser sub 1] een overeenkomst voor bepaalde tijd tot stand gekomen over het produceren van cannabisproducten tegen een maandelijks te betalen vergoeding van ten minste € 3.700,-, met als einddatum de start van het wietexperiment.
5.8.
Dat óók met [eiser sub 2] een zodanige overeenkomst tot stand is gekomen, heeft [eiser sub 2] naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd. Voorop staat dat [eiser sub 2] niet bij voornoemd gesprek aanwezig was. [eiser sub 2] heeft niet voldoende toegelicht, aannemende dat [eiser sub 1] het aanbod van [gedaagde] aan hem heeft overgebracht, waaruit zijn (later in de tijd gelegen) aanvaarding hiervan concreet kan worden afgeleid. [eiser sub 2] heeft onvoldoende onderbouwd hoe hij concreet zijn akkoord op het aanbod van [gedaagde] heeft gegeven. De ter zitting door hem gedane verwijzing naar een aantal WhatsAppberichten (overgelegd als productie 7 bij dagvaarding) kan [eiser sub 2] niet baten, reeds omdat niet voldoende te verifiëren valt of deze WhatsAppberichten daadwerkelijk tussen [eiser sub 2] en [gedaagde] als handelende personen zijn gewisseld. Ook is onvoldoende duidelijk gemaakt in hoeverre hier een aanvaarding van [gedaagde] 's aanbod besloten ligt. Omdat [eiser sub 2] aldus het bestaan van de gestelde overeenkomst met hem onvoldoende heeft onderbouwd, is bewijslevering op dit punt niet aan de orde. Daarmee is het bestaan van de door [eiser sub 2] gestelde overeenkomst tussen hém en [gedaagde] in rechte niet komen vast te staan. Gevolg daarvan is dat zijn hierop gebaseerde vorderingen dienen te worden afgewezen.
5.9.
[eisers] vorderen beiden tevens betaling van een bonus door [gedaagde] . Ook die vordering wordt afgewezen. Uit artikel 6:227 BW volgt dat de verbintenissen die partijen over en weer op zich nemen voldoende bepaalbaar moeten zijn. Daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Weliswaar heeft [gedaagde] , zo valt uit de transcriptie af te leiden, een bonus aan [eisers] in het vooruitzicht gesteld bij de start van het wietexperiment, maar gesteld noch anderszins gebleken is dat partijen vervolgens concrete handen en voeten aan deze - algemene - toezegging hebben gegeven. Er is geen concreet bedrag in het gesprek genoemd, noch voorwaarden waarmee een bonusbedrag nader kan worden vastgesteld. Daarmee is de toezegging van een bonus naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende bepaalbaar om rechtens te kunnen worden afgedwongen.
5.10.
Het vorenstaande overziende, komt de rechtbank tot de conclusie dat er alleen een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde] en [eiser sub 1] over het bakken van 1.200 cakes en het produceren van 25.000 joints per maand, tegen betaling van een maandelijkse vergoeding van ten minste € 3.700,-. Dat het door [eiser sub 1] genoemde hogere bedrag van € 5.500,- zou zijn afgesproken, blijkt niet uit de transcriptie en heeft zij voor het overige ook niet voldoende onderbouwd, zodat daarvan in rechte niet kan worden uitgegaan.
Nietige overeenkomst
5.11.
[eiser sub 1] kan naar het oordeel van de rechtbank echter geen nakoming van de hiervoor bedoelde overeenkomst met [gedaagde] afdwingen, omdat deze overeenkomst, gelijk [gedaagde] betoogt, naar inhoud en strekking in strijd is met de openbare orde en daarom op grond van artikel 3:40 lid 1 BW nietig is.
5.12.
Ingevolge artikel 3:40 lid 1 BW is een rechtshandeling die naar inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde, nietig. Verder volgt uit artikel 3:40 lid 2 en 3 BW dat strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid of vernietigbaarheid van de betreffende rechtshandeling, met dien verstande dat dit geen betrekking heeft op wetsbepalingen die niet de strekking hebben de geldigheid van daarmee in strijd zijnde rechtshandelingen aan te tasten. Artikel 3:40 lid 2 BW heeft volgens de parlementaire geschiedenis echter uitsluitend het verrichten van de rechtshandeling (het sluiten van de overeenkomst) op het oog. De geldigheid van een overeenkomst die zou verplichten tot een met de wet strijdige inhoud of strekking (verboden prestatie) of tot een prestatie die slechts met overtreding van een wettelijk verbod kan worden verricht, moet worden beoordeeld aan de hand van (de maatstaven van) artikel 3:40 lid 1 BW.
5.13.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 juni 2012 inzake
Esmilo/Mediq Apotheken [2] geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een overeenkomst tot een door de wet verboden prestatie verplicht, niet meebrengt dat deze een verboden strekking heeft en dus nietig is, ook niet als beide partijen zich bij het sluiten van de overeenkomst bewust waren van dat wettelijk verbod. Volgens de Hoge Raad is er namelijk een groot aantal wettelijke verboden, in het algemeen van publiekrechtelijke aard, bij het opstellen waarvan de wetgever niet de privaatrechtelijke gevolgen voor ogen heeft gehad. Daarom moet de rechter, indien een overeenkomst verplicht tot een door de wet verboden prestatie, in zijn beoordeling of de overeenkomst op die grond in strijd is met de openbare orde in elk geval als gezichtspunten betrekken: 1) welke belangen door de geschonden regel worden beschermd, 2) of door de inbreuk op de regel fundamentele beginselen worden geschonden, 3) of partijen zich van de inbreuk op de regel bewust waren en 4) of de regel in een sanctie voorziet, en daarvan in de motivering van zijn oordeel rekenschap af te leggen. In zijn arrest inzake
Wijnen Bouw/Muller [3] heeft de Hoge Raad het begrip 'strijd met de openbare orde' nader ingevuld. De Hoge Raad omschrijft dit als "
strijd met fundamentele beginselen van de rechtsorde of met algemene belangen van fundamentele aard".
5.14.
De hiervoor genoemde maatstaven in aanmerking nemende, overweegt de rechtbank in deze zaak het volgende.
5.15.
In het eerste gezichtspunt ligt de vraag besloten welke belangen door de geschonden rechtsregel worden beschermd. Daarbij dienen doel en strekking van de geschonden wetsbepaling tot uitgangspunt te worden genomen. Artikel 3 aanhef en sub B van de Opiumwet verbiedt een middel dat voorkomt op lijst II (waaronder cannabis) te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren. Met deze wetsbepaling beoogt de wetgever te voorkomen dat softdrugs in omloop komen, waarmee (in de eerste plaats) de volksgezondheid en (in de tweede plaats) de maatschappelijke veiligheid worden beschermd. Het behoeft geen betoog dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [eiser sub 1] inzake het bewerken en leveren van cannabisproducten voor de coffeeshops van [gedaagde] in strijd met deze wetsbepaling is. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat in Nederland de verkoop van softdrugs door coffeeshops gedoogd wordt. Er bestaat immers geen gedoogbeleid voor werkzaamheden aan "de achterdeur" van de coffeeshop, zoals de levering en vervaardiging van cannabisproducten.
5.16.
Met de onderhavige inbreuk op artikel 3 Opiumwet worden naar het oordeel van de rechtbank algemene belangen van fundamentele aard geschonden, aangezien hierdoor de volksgezondheid en maatschappelijk veiligheid worden aangetast.
5.17.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de transcriptie van het gesprek van 22 juli 2020 genoegzaam dat partijen zich ervan bewust waren dat met hun afspraken inbreuk op de wet werd gemaakt. Meerdere keren is op instigatie van [gedaagde] in het gesprek aan de orde gekomen dat de gemaakte afspraken niet breder bekend mochten worden ("
I am not allowed to have any contact with… I'm…if I lose my license, then everybody is…the whole business is gone", "
If I have this conversation with you, or have any contact with people who (inaudible)…they can take my license", "
That's why I don't have any contact with you", "
we now have a gentlement's agreement"), omdat [gedaagde] dan het risico zou lopen om zijn gedoogvergunning te verliezen.
5.18.
Verder stelt de rechtbank vast dat in artikel 11, lid 1 van de Opiumwet is bepaald dat hij die handelt in strijd met een in
artikel 3gegeven verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie, zijnde ingevolge artikel 13, lid 1 van de Opiumwet een overtreding. In artikel 11, lid 2 van de Opiumwet is voorts bepaald dat hij die opzettelijk handelt in strijd met een in
artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie, zijnde ingevolge artikel 13, lid 2 van de Opiumwet aan te merken als een misdrijf.
5.19.
Naar aanleiding van hetgeen in de voorgaande vier rechtsoverwegingen is overwogen ten aanzien van de in aanmerking te nemen gezichtspunten, acht de rechtbank een civielrechtelijke sanctie op de onderhavige overeenkomst geboden. De rechtbank beseft dat dit leidt tot een vreemde spagaat, nu enerzijds de coffeeshops worden gedoogd en anderzijds met betrekking tot hetgeen aan de "achterdeur" gebeurt illegaal is dan wel strijdig is met de openbare orde. Al enkele jaren is een discussie gaande of de levering aan de "achterdeur" gelegaliseerd dan wel gedoogd zou moeten worden. Ook in de onderhavige procedure komt naar voren dat de gemeente [woonplaats] doende is een wietexperiment in te voeren resulterend in een uitbreiding van het gedoogbeleid, echter dit is nimmer van de grond gekomen. Het is niet aan de rechter deze spagaat op te heffen door overeenkomsten met betrekking tot de levering "aan de achterdeur" afdwingbaar te laten zijn.
5.20.
Gelet op het vorenstaande is de overeenkomst die [gedaagde] en [eiser sub 1] hebben gesloten in strijd met artikel 3 Opiumwet althans leidt de overeenkomst tot de verplichting van een prestatie die in strijd is met voornoemd artikel. De overeenkomst moet om die reden wegens strijd met de openbare orde als nietig worden beschouwd. Derhalve kan van deze overeenkomst geen nakoming worden gevorderd.
5.21.
[eiser sub 1] heeft betoogd dat in de omstandigheden van het geval de eisen van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen een nietigheidssanctie. [eiser sub 1] heeft daartoe aangevoerd dat zij de onderhavige werkzaamheden alleen maar verricht(te) ten behoeve van de coffeeshops van [gedaagde] en dat zij nooit overlast heeft veroorzaakt, waardoor zij binnen de doelstellingen van het landelijke softdrugsbeleid (beschermen volksgezondheid en handhaving van de openbare orde) is gebleven. De rechtbank volgt [eiser sub 1] daarin niet, omdat zij doorslaggevend acht dat de wetgever expliciet de levering en vervaardiging van softdrugs(producten) heeft verboden, dat er geen concreet zicht is op gedoogbeleid ter zake of legalisatie van dergelijke werkzaamheden en dat dit verbod dus moet worden gehandhaafd, ook in civielrechtelijke zin.
5.22.
De vorderingen van [eiser sub 1] strekkende tot nakoming van de met [gedaagde] gesloten overeenkomst zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.23.
[eisers] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 1.666,00 aan griffierecht en € 4.982,- (2 punten x € 2.491,-, tarief VI) aan salaris advocaat, tezamen € 6.648,-.
5.24.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zijn toewijsbaar als hierna bij de beslissing te melden.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op
€ 6.648,-, alsmede in de nakosten van € 163,- zonder betekening van dit vonnis, verhoogd met een bedrag van € 85,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn voldaan, vanaf het verstrijken van deze termijn tot aan de dag van algehele voldoening;
6.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.
MP (614)

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 17 december 1976, NJ 1977, 241.
2.HR 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5609.
3.HR 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3568.