ECLI:NL:RBNNE:2022:1667

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
18/168434-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door minderjarige verdachten met wapens

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die samen met twee anderen een poging tot afpersing heeft gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dreigen met geweld en het eisen van een mobiele telefoon van een slachtoffer op 9 juni 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten met wapens, waaronder een hamer en een voorwerp dat op een vuurwapen leek, het slachtoffer hebben bedreigd. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich niet goed voelde bij de situatie en heeft geprobeerd de medeverdachten te overtuigen om weg te gaan, wat door de rechtbank niet als een vrijwillige terugtred werd gezien. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een leerstraf van 20 uren en een werkstraf van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, zijn aan de voorwaardelijke werkstraf verbonden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft geëist, toegewezen, waarbij de ouders van de verdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/168434-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 4 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 april 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juni 2021 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een derde, toebehoorde(n) die [slachtoffer] achterna is/zijn gerend en/of in/bij de nek heeft/hebben gegrepen/gepakt en/of vastgehouden en/of tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of een hamer en/of een (op een) pistool/vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) ter hand heeft/hebben genomen en/of met die hamer zwaaiende bewegingen heeft/hebben gemaakt (in de richting van die [slachtoffer]) en/of aan die [slachtoffer] heeft/hebben toegevoegd; "Geef me je telefoon" en/of "Als je begint te schreeuwen dan sla ik je", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde feit gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 april 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 juni 2021, opgenomenop pagina 119 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021151676 van 14 september 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
een naar wettelijk voor schrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 5 juli 2021 opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte 1].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 juni 2021 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] hebben gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde, immers zijn verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer] achterna gerend en hebben zij haar in de nek gegrepen en vastgehouden en tegen het lichaam geduwd en hebben zij een hamer en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes ter hand genomen en met die hamer zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die
[slachtoffer] en hebben zij aan die [slachtoffer] toegevoegd; "Geef me je telefoon" en/of "Als je begint te schreeuwen dan sla ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat sprake is geweest van een vrijwillige terugtred. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de persoon is geweest die de poging tot afpersing heeft afgebroken. Verdachte voelde zich niet goed bij wat er gebeurde. Vervolgens heeft hij de medeverdachten aangetikt en gezegd dat ze weg moesten gaan. Om deze reden zijn verdachte en de medeverdachten weggelopen. Hiermee is de poging afgebroken en niet voltooid.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kan worden afgeleid dat ze zijn weggerend op het moment dat er andere personen aan kwamen lopen. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte op afstand stond en dat medeverdachte [medeverdachte 2] hem bij aangeefster heeft weggetrokken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist, dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
De rechtbank overweegt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het plan van de beroving geen goed idee meer vond toen hij samen met de medeverdachten op aangeefster afrende. Hij bleef vervolgens samen met medeverdachte [medeverdachte 2] op een afstandje van medeverdachte [medeverdachte 1] en aangeefster staan. Omdat verdachte een slecht onderbuikgevoel kreeg, heeft hij medeverdachte [medeverdachte 2] aangetikt en gezegd dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] moest aantikken om weg te gaan. Vervolgens zijn ze met z’n drieën weggerend. Hij verklaart daarnaast dat hij geen andere personen heeft gezien dan aangeefster en de medeverdachten.
Uit het strafdossier volgt dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een andere verklaring hebben afgelegd.
1Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat er mensen aan kwamen lopen. Vervolgens heeft hij medeverdachte [medeverdachte 1] op zijn schouder getikt en gezegd dat ze weg moesten gaan. Daarna heeft hij verdachte aangetikt en zijn ze met zijn drieën weggerend, omdat er mensen aan kwamen lopen.
2Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]
3en de getuigenverklaring van mevrouw [naam 1].
4Mevrouw [naam 1] liep samen met haar vriendin in het park. Op een gegeven moment kwamen zij aangeefster tegen. Achter aangeefster zag zij twee jongens wegerennen. Aangeefster vertelde vervolgens dat ze door drie jongens met een hamer is bedreigd en dat ze haar telefoon wilden afpakken.
De verklaring van verdachte dat hij geen andere personen heeft gezien en dat hij de reden is geweest waarom de afpersing bij een poging is gebleven, wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaringen van de medeverdachten en de getuigenverklaring.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden, verwerpt de rechtbank het beroep op vrijwillige terugtred, omdat het voorgenomen misdrijf slechts niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die niet van de wil van de verdachte afhankelijk zijn. De strafbare handelingen van verdachte en zijn medeverdachten zijn tot een einde gekomen, omdat er andere personen aan kwamen lopen.
Nu evenmin andere gronden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, betekent dit dat de verdachte strafbaar is.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot de leerstraf Tools4U en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 20 dagen met een proeftijd van anderhalf jaar. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) gekoppeld te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van de leerstraf Tools4U en de voorwaardelijke jeugddetentie te beperken tot de minimale periode van één dag. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat gelet op de persoon van verdachte het opleggen van een langere voorwaardelijke jeugddetentie niet passend is. Daarnaast heeft de raadsman bepleit om de tijd waarin verdachte zich reeds aan de schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden te verrekenen met de proeftijd. Aan de proeftijd dienen de door de RvdK geadviseerde voorwaarden gekoppeld te worden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het rapport van de RvdK van 1 februari 2022, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met twee andere personen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Een dag van tevoren is afgesproken om iemand te gaan beroven, omdat ze snel geld wilden verdienen. Op de dag zelf zijn verdachte en de medeverdachten nadat ze uit school kwamen, ter voorbereiding nog langs het huis van één van de medeverdachten gegaan om een keukenmes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op te halen. Eén van hen had bovendien een hamer bij zich. Daarna zijn ze naar het park gegaan en hebben ze gewacht tot er een geschikt persoon kwam. Ze zijn vervolgens met zijn drieën op het slachtoffer afgerend met daarbij een hamer, een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in hun handen. Het slachtoffer is door een medeverdachte van achteren in de nek vastgepakt. Vervolgens is de hamer aan het slachtoffer getoond en is met de hamer zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van het slachtoffer. Hiermee is gepoogd om het slachtoffer te bewegen tot afgifte van haar telefoon. Dat is niet gelukt omdat zij dat weigerde en er mensen aankwamen. De rechtbank acht het zorgelijk dat jongens in de leeftijd van twaalf tot en met veertien jaar oud, met wapens op straat lopen en hiermee strafbare feiten plegen om snel geld te verdienen. Het is niet aan verdachte en zijn mededaders te danken dat ze geen buit hebben gemaakt.
Uit de verklaring van het slachtoffer en de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend, blijkt dat het slachtoffer nog steeds gevoelens van onveiligheid ervaart als ze buiten gaat wandelen. Verdachte heeft samen met de medeverdachten een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Bovendien vergroten dergelijke feiten ook gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte en zijn mededaders hebben niet aan deze gevolgen gedacht. Zij hebben alleen maar gedacht aan een manier waarop ze snel geld konden krijgen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De persoon van verdachte
Verdachte was ten tijde van de poging tot afpersing nog maar twaalf jaar oud. Uit het strafblad volgt dat hij nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Uit het rapport van de RvdK kan worden afgeleid dat het risico op delictgedrag op gemiddeld wordt geschat. Uit het onderzoek dat de RvdK heeft verricht is naar voren gekomen dat verdachtes impulsiviteit en beïnvloedbaarheid ervoor zorgen dat hij zichzelf in de problemen kan brengen. Hij is hiermee kwetsbaar voor delictgedrag. Om het risico op recidive te verminderen, adviseert de RvdK om de gedragsinterventie Tools4U op te leggen. Deze gedragsinterventie kan verdachte gerichte ondersteuning bieden in het belang van zijn persoonlijke ontwikkeling. Er zijn zorgen over verdachtes weerbaarheid en tijdens deze gedragsinterventie zal hieraan gewerkt worden. Verdachte heeft aangegeven dat hij openstaat voor het uitvoeren van deze leerstraf. Daarnaast adviseert de RvdK om nog een voorwaardelijke straf op te leggen. Ter zitting heeft de RvdK geadviseerd om een
voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen vanwege het taakstrafverbod dat van toepassing is. De RvdK heeft daarbij eveneens aangegeven dat een (voorwaardelijke) jeugddetentie geen pedagogische meerwaarde heeft. De prioriteit ligt nu op het gebied van zijn persoonlijke ontwikkeling en die mogelijkheid wordt geboden door de leerstraf en de voorwaardelijke straf met de daarbij geadviseerde bijzondere voorwaarden. De RvdK heeft in het rapport en ter zitting geadviseerd om de meldplicht, het meewerken aan hulpverlening van Zo! Zorgoplossing en het volgen van onderwijs/dagbesteding als bijzondere voorwaarden op te leggen.
Taakstrafverbod
Artikel 77ma Sr bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit ven het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, niet alleen een werkstraf kan worden opgelegd. Naast de werkstraf dient eveneens een jeugddetentie, de maatregel betreffende het gedrag of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd.
Poging tot afpersing is een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Het slachtoffer is door een medeverdachte bij de nek vastgepakt en er is gedreigd met het toepassen van geweld. Dat deze handelingen een grote impact hebben gehad op het slachtoffer kan de rechtbank buiten twijfel vaststellen. De poging tot afpersing heeft beperkt lichamelijk letsel ten gevolge gehad, te weten rode wondjes in de nek. In de gevallen waarin het misdrijf beperkt lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, is geen sprake van een zo ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit dat daarom het opleggen van een taakstraf wordt uitgesloten. De eventuele psychische gevolgen van het strafbare feit kunnen niet onder een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit worden verstaan. De rechtbank acht het taakstrafverbod in deze zaak daarom niet van toepassing.
Overwegingen over strafsoort en strafmaat
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een straatroof/afpersing een taakstraf voor de duur van 60 uren gesteld.
Als strafvermeerderende factoren houdt de rechtbank rekening met het samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn mededaders, het in de nek vastpakken van het slachtoffer, het dreigen met verschillende wapens en de grote impact van het strafbare feit op het slachtoffer.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de zeer jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat het bij een poging gebleven is. Ondanks zijn zeer jeugdige leeftijd stond verdachte wel open voor mediation. Verdachte is met het slachtoffer in gesprek gegaan en heeft zijn excuses aangeboden. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte berouw heeft getoond richting het slachtoffer. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte zich voor een periode van negen maanden al aan strenge voorwaarden heeft moeten houden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De raadsman heeft ter zitting betoogd om deze periode van negen maanden te verrekenen met de proeftijd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd te verkorten, maar zal bij de bijzondere voorwaarden wel bepalen dat deze zo lang duren als de jeugdreclassering noodzakelijk acht. De jeugdreclassering heeft dan de mogelijkheid om de bijzondere voorwaarden op een eerder moment te beëindigen, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op het volgen van onderwijs of het hebben van een dagbesteding, welke voorwaarde – mede gelet op de leerplicht van verdachte – gedurende de gehele proeftijd geldt
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de leerstraf Tools4U en een werkstraf voor de duur van 60 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf worden de door de RvdK geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie niet passend, onder meer omdat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en nog erg jong is. Bovendien heeft oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie volgens de RvdK geen pedagogische meerwaarde.

Benadeelde partij

[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.104,50 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de materiële schade bepleit dat er onvoldoende rechtstreeks verband is tussen het strafbare feit en de kosten die zijn begroot als gevolg van studievertraging. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman bepleit om de vordering te matigen.
Oordeel van de rechtbankMateriële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding ter hoogte van € 1.104,50 gevorderd wegens studievertraging. Ter zitting is door de gemachtigde van Slachtofferhulp, mevrouw [naam 2], ten aanzien van de studievertraging een toelichting gegeven. De benadeelde partij volgt de opleiding vaktherapie. Tijdens deze opleiding leert zij hoe ze mensen met psychische problemen door middel van onder andere drama, muziek en rollenspellen kan helpen. Door het ten laste gelegde feit kreeg de benadeelde partij plotseling ook zelf last van psychische problemen. Hierdoor kwam wat zij tijdens de opleiding leert erg dichtbij. Dit kwam hard aan waardoor zij concentratieproblemen kreeg. Als gevolg daarvan heeft zij vervolgens zes maanden studievertraging opgelopen. Naast deze toelichting bevindt zich bij de stukken ook een e-mail van de decaan ter onderbouwing van de studievertraging en de kosten daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande sprake van een rechtstreeks verband tussen het strafbare feit en de materiële schade. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom geheel toewijzen, met wettelijke rente vanaf 9 juni 2021. De hoogte daarvan is niet bestreden.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik en machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. In een enkel geval kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat er gelet op de aard en ernst van de normschending sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Uit het verzoek tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen, kan worden afgeleid dat het strafbare feit een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. Het slachtoffer wandelde in het park toen zij uit het niets van achteren in haar nek werd vastgepakt en er drie jongens voor haar stonden die haar met een hamer bedreigden. De benadeelde partij heeft duidelijk aangegeven wat de psychische gevolgen zijn geweest. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 1.000,00 voldoende onderbouwd en zal dit bedrag daarom toewijzen, met wettelijke rente vanaf 9 juni 2021.
Aansprakelijkheid ouders
Omdat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn ouders, mevrouw [naam 3] en meneer [naam 4]. De ouders zijn daarom aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag.
De officier van justitie heeft eveneens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Uit het wettelijk systeem volgt dat de schadevergoedingsmaatregel is uitgesloten bij verdachten die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van veertien jaren nog niet hebben bereikt. Zij zijn immers niet jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
5Verdachte was ten tijde van het strafbare feit twaalf jaar oud waardoor zijn ouders naar burgerlijk recht aansprakelijk zijn. De rechtbank zal daarom geen schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat de ouders van verdachte samen met (de ouders van) de medeverdachten naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat de ouders van verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeven te betalen indien (de ouders van) de medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Proceskosten
De rechtbank zal de ouders van verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf bestaande uit een leerstraf, te weten het leerproject Tools4U voor de duur van 20 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.

Een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren.

Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij hetRegiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich zal houden aan de ambulante hulpverlening die door de jeugdreclasseringnoodzakelijk wordt geacht (waaronder de hulpverlening vanuit Zo! Zorgoplossing) voor zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
dat veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs of een andere vorm van dagbesteding zalvolgen.
Geeft aan Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Vordering benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt de ouders van verdachte, mevrouw [naam 3] en meneer [naam 4], hoofdelijk, aldus dat als (de ouders van) een mededader betaalt, de ouders van verdachte in zoverre zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.A. Vlietstra en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2022.
mr. N.A. Vlietstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina's die zich bevinden in het doorgenummerde proces-verbaal van het onderzoek DUNIET van de Politie Eenheid Noord-Nederland met nummer 2021151676 d.d. 14 september 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal.
Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 2], p. 41.
Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1], p. 111.
Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1], p. 129-130.
Zie HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5801 en zie de conclusie van advocaat-generaal mr. N. Jörg van 14 juni 2005 ECLI:NL:PHR:2005:AT5801.