ECLI:NL:HR:2005:AT5801

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02908/04 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het cassatieberoep inzake schadevergoedingsmaatregel voor minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2005 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was ter zake van 'medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen' veroordeeld tot twee weken jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en moest een leerproject volgen van 40 uren. De vordering van de benadeelde partij werd eveneens toegewezen, met een betalingsverplichting voor de verdachte.

De verdachte, geboren in 1988, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij mr. G. Spong als advocaat optrad. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad beoordeelde het middel dat klaagde over een onjuiste rechtsopvatting van het Hof met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel. Het middel stelde dat de maatregel niet opgelegd had mogen worden aan de verdachte, die op het moment van het bewezenverklaarde feit veertien jaar oud was.

De Hoge Raad oordeelde echter dat de wet en de totstandkomingsgeschiedenis van de schadevergoedingsmaatregel het opleggen aan verdachten van veertien jaar of ouder toestaan. Aangezien het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen andere gronden waren om de uitspraak te vernietigen, werd het beroep verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere beslissing van het Gerechtshof en de opgelegde maatregelen aan de verdachte.

Uitspraak

14 juni 2005
Strafkamer
nr. 02908/04 J
AGJ/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 april 2004, nummer 24/001519-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Groningen van 27 oktober 2003 - de verdachte ter zake van "medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld tot twee weken jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof gelast dat verdachte een leerproject volgt voor de duur van 40 uren in plaats van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof van een onjuiste rechtsopvatting over het toepassingsbereik van de schadevergoedingsmaatregel blijk heeft gegeven door deze maatregel aan de verdachte, die ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit veertien (de Hoge Raad leest: vijftien) jaar oud was, op te leggen.
3.2. Uit het hier toepasselijke wettelijk kader en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, zoals die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 tot en met 13, blijkt dat een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd aan verdachten die ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit veertien jaar of ouder waren, zodat het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 juni 2005