Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 20 dagen, met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals opgenomen in het rapport van de Raad voor de
Kinderbescherming (hierna: de RvdK) en de aanvullende bijzondere voorwaarde die ter zitting door de jeugdreclassering is geformuleerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd om naast het opleggen van onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, een forse voorwaardelijke werkstraf op te leggen met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel dienen de door de RvdK en de jeugdreclassering geadviseerde voorwaarden te worden gekoppeld. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie een te groot risico is. Indien verdachte een fout begaat en de tenuitvoerlegging in de toekomst gevorderd zal worden, zal dit grote gevolgen hebben. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn kwetsbaarheid zal het verblijf in een jeugdgevangenis grote schade toebrengen. De RvdK heeft ter zitting ook verklaard dat een voorwaardelijke jeugddetentie niet van pedagogische meerwaarde is en niet in het belang van verdachte is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het rapport van de RvdK van 31 maart 2022, het voorlopig beeld vanuit diagnostiek van OCRN Jeugd GGZ van 15 april 2022, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met twee andere personen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Ze zijn op het slachtoffer afgerend met daarbij een hamer, een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in hun handen. Het slachtoffer is door een medeverdachte van achteren in de nek vastgepakt. Vervolgens is de hamer aan het slachtoffer getoond en is met de hamer gezwaaid. Op deze manier is geprobeerd om het slachtoffer te bewegen tot afgifte van haar telefoon. Verdachte en de medeverdachten hadden van tevoren afgesproken om een overval te gaan plegen, omdat ze snel geld wilden verdienen. Op de dag van de poging tot afpersing zijn verdachte en de medeverdachten nadat ze uit school kwamen, ter voorbereiding langs het huis van verdachte gegaan om een keukenmes en een nep vuurwapen op te halen. Eén van de anderen had de hamer meegenomen. Vervolgens hebben ze in het parkje een tijdje gewacht op een geschikt persoon en zijn ze uiteindelijk alle drie tegelijk op het slachtoffer afgerend. De rechtbank acht het zorgelijk dat jongens in de leeftijd van twaalf tot en met veertien jaar oud, met wapens op straat lopen en hiermee strafbare feiten plegen om snel geld te verdienen. Het is niet aan verdachte en zijn mededaders te danken dat ze geen buit hebben gemaakt.
Uit de verklaring van het slachtoffer en de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend, blijkt dat het slachtoffer nog steeds gevoelens van onveiligheid ervaart als ze buiten gaat wandelen. Daarnaast heeft ze ook last van concentratieproblemen. Bovendien vergroten dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte en zijn medeverdachten hebben niet aan deze gevolgen gedacht. Zij hebben alleen maar gedacht aan een manier waarop ze snel geld konden krijgen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De persoon van verdachte
Ten tijde van het plegen van het strafbare feit was verdachte dertien jaar oud. Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het rapport van de RvdK en het voorlopig beeld vanuit diagnostiek van OCRN kan worden afgeleid dat verdachte op sociaal-emotioneel gebied achter loopt op leeftijdsgenoten. Om deze reden is het voor verdachte lastig om zich goed aan te sluiten bij zijn leeftijdsgenoten en om voldoende weerbaar te zijn. Binnen de schorsingsperiode van de voorlopige hechtenis is nog niet alle hulpverlening van de grond gekomen. Verdachte functioneert goed binnen de strakke kaders van de schorsingsvoorwaarden. Aangezien verdachte langzamerhand meer vrijheden krijgt, is het van belang dat hij nog wordt begeleid. Om deze reden wordt oplegging van de jeugdreclasseringsmaatregel geadviseerd. De jeugdreclassering kan er dan eveneens op toezien dat de hulpverlening de komende periode van de grond komt. Daarnaast wordt geadviseerd om het meewerken aan diagnostisch onderzoek en het volgen van onderwijs als bijzondere voorwaarde op te leggen. Ter zitting heeft de RvdK eveneens geadviseerd om de hulpverlening vanuit de organisatie ‘Kennis in Kracht’ als bijzondere voorwaarde op te leggen. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich aan de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden wil meewerken.
Ter zitting is door de RvdK een voorwaardelijke jeugddetentie in plaats van voorwaardelijke werkstraf geadviseerd in verband met de ernst van het feit en het taakstrafverbod. Ondanks dit advies, heeft de RvdK aangegeven dat een voorwaardelijk jeugddetentie geen passende pedagogische reactie is.
Taakstrafverbod
Artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit ven het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, niet alleen een werkstraf kan worden opgelegd. Naast de werkstraf dient eveneens een jeugddetentie, de maatregel betreffende het gedrag of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd.
Poging tot afpersing is een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Aangeefster is door een medeverdachte bij de nek gepakt en er is gedreigd met het toepassen van geweld. Dat deze handelingen een grote impact hebben gehad op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster kan de rechtbank buiten twijfel vaststellen. De poging tot afpersing heeft beperkt lichamelijk letsel ten gevolge gehad, te weten rode wondjes in de nek. In de gevallen waarin het misdrijf beperkt lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, is geen sprake van een zo ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit dat daarom het opleggen van een taakstraf wordt uitgesloten. De eventuele psychische gevolgen van het strafbare feit kunnen niet onder een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit worden verstaan. De rechtbank acht het taakstrafverbod in deze zaak daarom niet van toepassing.
Overwegingen over strafsoort en strafmaat
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een straatroof/afpersing een taakstraf voor de duur van 60 uren gesteld.
Als straf vermeerderende factoren houdt de rechtbank rekening met het samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn mededaders en de rol van verdachte daarin. Tot slot houdt de rechtbank in strafvermeerderende zin rekening met de grote impact van het strafbare feit op het slachtoffer.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de zeer jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat het bij een poging is gebleven. Ondanks zijn jeugdige leeftijd stond verdachte wel open voor mediation. Verdachte is met het slachtoffer in gesprek gegaan en heeft zijn excuses aangeboden. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte berouw heeft getoond richting het slachtoffer. Verdachte heeft zich daarnaast voor een periode van negen maanden moeten houden aan strenge voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Uit het rapport van de RvdK kan worden afgeleid dat hierdoor de kans op herhaling is verkleind. Bij de strafoplegging zal de rechtbank hier ook rekening mee houden.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een werkstraf voor de duur van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf worden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de RvdK en de jeugdreclassering verbonden. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie niet passend, onder meer omdat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en nog erg jong is. Bovendien heeft oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie volgens de RvdK geen pedagogische meerwaarde.