ECLI:NL:RBNNE:2022:1650

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
18/162340-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door minderjarige verdachten met gebruik van wapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met twee anderen een poging tot afpersing heeft gepleegd. De feiten vonden plaats op 9 juni 2021 in Leeuwarden, waar de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer met een hamer, een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigden. Het slachtoffer werd van achteren vastgepakt en onder druk gezet om haar mobiele telefoon af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die ten tijde van het delict dertien jaar oud was, zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot afpersing, maar dat de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn kwetsbaarheid en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het volgen van onderwijs en het meewerken aan hulpverlening. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevorderd, toegewezen. De ouders van de verdachte zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schadevergoeding, aangezien de verdachte ten tijde van het delict nog geen veertien jaar oud was. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van € 2.104,50 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/162340-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 4 mei 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], wonende te van [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 april 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juni 2021 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een derde, toebehoorde(n) die [slachtoffer] achterna is/zijn gerend en/of in/bij de nek heeft/hebben gegrepen/gepakt en/of vastgehouden en/of tegen het lichaam heeft/hebben geduwd en/of een hamer en/of een (op een) pistool/vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) ter hand heeft/hebben genomen en/of met die hamer zwaaiende bewegingen heeft/hebben gemaakt (in de richting van die [slachtoffer]) en/of aan die [slachtoffer] heeft/hebben toegevoegd; "Geef me je telefoon" en/of "Als je begint te schreeuwen dan sla ik je", althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 april 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 juni 2021, opgenomenop pagina 119 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021151676 van 14 september 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer];
een naar wettelijk voor schrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte van 5 juli 2021 opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verdachte] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 juni 2021 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer] hebben gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde, immers zijn verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer] achterna gerend en hebben zij haar in de nek gegrepen en vastgehouden en tegen het lichaam geduwd en een hamer en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes ter hand genomen en met die hamer zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en hebben zij aan die [slachtoffer] toegevoegd; "Geef me je telefoon" en/of "Als je begint te schreeuwen dan sla ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 20 dagen, met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals opgenomen in het rapport van de Raad voor de
Kinderbescherming (hierna: de RvdK) en de aanvullende bijzondere voorwaarde die ter zitting door de jeugdreclassering is geformuleerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd om naast het opleggen van onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, een forse voorwaardelijke werkstraf op te leggen met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel dienen de door de RvdK en de jeugdreclassering geadviseerde voorwaarden te worden gekoppeld. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie een te groot risico is. Indien verdachte een fout begaat en de tenuitvoerlegging in de toekomst gevorderd zal worden, zal dit grote gevolgen hebben. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn kwetsbaarheid zal het verblijf in een jeugdgevangenis grote schade toebrengen. De RvdK heeft ter zitting ook verklaard dat een voorwaardelijke jeugddetentie niet van pedagogische meerwaarde is en niet in het belang van verdachte is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het rapport van de RvdK van 31 maart 2022, het voorlopig beeld vanuit diagnostiek van OCRN Jeugd GGZ van 15 april 2022, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met twee andere personen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Ze zijn op het slachtoffer afgerend met daarbij een hamer, een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in hun handen. Het slachtoffer is door een medeverdachte van achteren in de nek vastgepakt. Vervolgens is de hamer aan het slachtoffer getoond en is met de hamer gezwaaid. Op deze manier is geprobeerd om het slachtoffer te bewegen tot afgifte van haar telefoon. Verdachte en de medeverdachten hadden van tevoren afgesproken om een overval te gaan plegen, omdat ze snel geld wilden verdienen. Op de dag van de poging tot afpersing zijn verdachte en de medeverdachten nadat ze uit school kwamen, ter voorbereiding langs het huis van verdachte gegaan om een keukenmes en een nep vuurwapen op te halen. Eén van de anderen had de hamer meegenomen. Vervolgens hebben ze in het parkje een tijdje gewacht op een geschikt persoon en zijn ze uiteindelijk alle drie tegelijk op het slachtoffer afgerend. De rechtbank acht het zorgelijk dat jongens in de leeftijd van twaalf tot en met veertien jaar oud, met wapens op straat lopen en hiermee strafbare feiten plegen om snel geld te verdienen. Het is niet aan verdachte en zijn mededaders te danken dat ze geen buit hebben gemaakt.
Uit de verklaring van het slachtoffer en de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend, blijkt dat het slachtoffer nog steeds gevoelens van onveiligheid ervaart als ze buiten gaat wandelen. Daarnaast heeft ze ook last van concentratieproblemen. Bovendien vergroten dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte en zijn medeverdachten hebben niet aan deze gevolgen gedacht. Zij hebben alleen maar gedacht aan een manier waarop ze snel geld konden krijgen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De persoon van verdachte
Ten tijde van het plegen van het strafbare feit was verdachte dertien jaar oud. Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het rapport van de RvdK en het voorlopig beeld vanuit diagnostiek van OCRN kan worden afgeleid dat verdachte op sociaal-emotioneel gebied achter loopt op leeftijdsgenoten. Om deze reden is het voor verdachte lastig om zich goed aan te sluiten bij zijn leeftijdsgenoten en om voldoende weerbaar te zijn. Binnen de schorsingsperiode van de voorlopige hechtenis is nog niet alle hulpverlening van de grond gekomen. Verdachte functioneert goed binnen de strakke kaders van de schorsingsvoorwaarden. Aangezien verdachte langzamerhand meer vrijheden krijgt, is het van belang dat hij nog wordt begeleid. Om deze reden wordt oplegging van de jeugdreclasseringsmaatregel geadviseerd. De jeugdreclassering kan er dan eveneens op toezien dat de hulpverlening de komende periode van de grond komt. Daarnaast wordt geadviseerd om het meewerken aan diagnostisch onderzoek en het volgen van onderwijs als bijzondere voorwaarde op te leggen. Ter zitting heeft de RvdK eveneens geadviseerd om de hulpverlening vanuit de organisatie ‘Kennis in Kracht’ als bijzondere voorwaarde op te leggen. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich aan de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden wil meewerken.
Ter zitting is door de RvdK een voorwaardelijke jeugddetentie in plaats van voorwaardelijke werkstraf geadviseerd in verband met de ernst van het feit en het taakstrafverbod. Ondanks dit advies, heeft de RvdK aangegeven dat een voorwaardelijk jeugddetentie geen passende pedagogische reactie is.
Taakstrafverbod
Artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit ven het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, niet alleen een werkstraf kan worden opgelegd. Naast de werkstraf dient eveneens een jeugddetentie, de maatregel betreffende het gedrag of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd.
Poging tot afpersing is een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Aangeefster is door een medeverdachte bij de nek gepakt en er is gedreigd met het toepassen van geweld. Dat deze handelingen een grote impact hebben gehad op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster kan de rechtbank buiten twijfel vaststellen. De poging tot afpersing heeft beperkt lichamelijk letsel ten gevolge gehad, te weten rode wondjes in de nek. In de gevallen waarin het misdrijf beperkt lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, is geen sprake van een zo ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit dat daarom het opleggen van een taakstraf wordt uitgesloten. De eventuele psychische gevolgen van het strafbare feit kunnen niet onder een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit worden verstaan. De rechtbank acht het taakstrafverbod in deze zaak daarom niet van toepassing.
Overwegingen over strafsoort en strafmaat
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een straatroof/afpersing een taakstraf voor de duur van 60 uren gesteld.
Als straf vermeerderende factoren houdt de rechtbank rekening met het samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn mededaders en de rol van verdachte daarin. Tot slot houdt de rechtbank in strafvermeerderende zin rekening met de grote impact van het strafbare feit op het slachtoffer.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de zeer jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat het bij een poging is gebleven. Ondanks zijn jeugdige leeftijd stond verdachte wel open voor mediation. Verdachte is met het slachtoffer in gesprek gegaan en heeft zijn excuses aangeboden. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte berouw heeft getoond richting het slachtoffer. Verdachte heeft zich daarnaast voor een periode van negen maanden moeten houden aan strenge voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Uit het rapport van de RvdK kan worden afgeleid dat hierdoor de kans op herhaling is verkleind. Bij de strafoplegging zal de rechtbank hier ook rekening mee houden.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een werkstraf voor de duur van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf worden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de RvdK en de jeugdreclassering verbonden. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie niet passend, onder meer omdat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en nog erg jong is. Bovendien heeft oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie volgens de RvdK geen pedagogische meerwaarde.

Benadeelde partij

[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.104,50 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing.
Oordeel van de rechtbankMateriële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding ter hoogte van € 1.104,50 gevorderd wegens studievertraging. Ter zitting is door de gemachtigde van Slachtofferhulp, mevrouw [naam 1], ten aanzien van de studievertraging een toelichting gegeven. De benadeelde partij volgt de opleiding vaktherapie. Tijdens deze opleiding leert zij hoe ze mensen met psychische problemen door middel van onder andere drama, muziek, rollenspellen kan helpen. Plotseling kreeg de benadeelde partij ook last van psychische problemen vanwege de poging tot afpersing. Hierdoor kwam wat zij tijdens de opleiding leert erg dichtbij. Dit kwam hard aan waardoor zij concentratieproblemen kreeg. Hierdoor heeft zij vervolgens studievertraging opgelopen. Naast deze toelichting bevindt zich bij de stukken ook een email van de decaan ter onderbouwing van de studievertraging en de kosten daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande de materiële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering geheel toewijzen, met wettelijke rente vanaf 9 juni 2021. De hoogte daarvan is niet bestreden.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik en machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. In een enkel geval kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt vast dat er gelet op de aard en ernst van de normschending sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Uit het verzoek tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen kan worden afgeleid dat het strafbare feit een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. Het slachtoffer wandelde in het park toen zij uit het niets van achteren in haar nek werd vastgepakt en er drie jongens voor haar stonden die haar met een hamer bedreigden. De benadeelde partij heeft duidelijk aangegeven wat de psychische gevolgen zijn geweest. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 1.000,00 redelijk en zal dit bedrag daarom toewijzen, met wettelijke rente vanaf 9 juni 2021.
Aansprakelijkheid ouders
Omdat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn ouders, te weten mevrouw [naam 2] en meneer [naam 3]. De ouders zijn daarom aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag.
De officier van justitie heeft eveneens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Uit het wettelijk systeem volgt dat de schadevergoedingsmaatregel is uitgesloten bij verdachten die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van veertien jaren nog niet hebben bereikt. Zij zijn immers niet jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
1Verdachte was ten tijde van het strafbare feit twaalf jaar oud waardoor zijn ouders naar burgerlijk recht aansprakelijk zijn voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De rechtbank zal daarom geen schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat de ouders van verdachte samen met (de ouders van) de medeverdachten naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door (de ouders van) de medeverdachten is betaald, de ouders van verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeven te betalen, en andersom.
Proceskosten
De rechtbank zal de ouders van verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSjbjr), telefoonnummer [telefoonnummer], en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostisch onderzoek en de eventueel daaruit voortvloeiendebehandeling van OCRN of een soortgelijke instantie, zulks ter bepaling van de jeugdreclassering en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. dat veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of een nuttige dagbesteding heeft;
4. dat veroordeelde meewerkt aan hulpverlening/begeleiding die de jeugdreclassering nodig acht (o.a.Kennis en Kracht), voor zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen jeugddetentie zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Vordering benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt de ouders van verdachte, meneer [naam 3] en mevrouw [naam 2], hoofdelijk, aldus dat als (de ouders van) een mededader betaalt, de ouders van verdachte in zoverre zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. B.F. Hammerle, en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2022.
mr. N.A. Vlietstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1.
Zie HR 4 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5801 en de conclusie van mr. Jörg ECLI:NL:PHR:2005:AT5801,