Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 20 dagen met een proeftijd van twee jaren. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) gekoppeld te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf met daaraan gekoppeld de door de RvdK geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd om geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen omdat verdachte een first offender is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het rapport van de RvdK van 17 maart 2022, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Ze hebben gezamenlijk het slachtoffer en diens vriendin klemgereden waardoor zij moesten stoppen met fietsen. Verdachte heeft toen aan het slachtoffer gevraagd wat voor telefoon hij heeft. Vervolgens heeft de medeverdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond. Hiermee heeft hij geprobeerd om het slachtoffer te dwingen tot het afgeven van zijn telefoon. Dat is niet gelukt, omdat het slachtoffer weigerde zijn telefoon af te geven. Uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer en de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend, blijkt dat het feit
veel impact heeft gehad. Niet alleen op het nog jonge slachtoffer zelf, maar ook op het gezin. Het feit heeft veel spanning en verwarring veroorzaakt. Het heeft een tijdje geduurd voordat het slachtoffer weer alleen over straat durfde te gaan. Bovendien vergroten deze feiten ook gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van verdachte
Verdachte was ten tijde van de poging tot afpersing slechts dertien jaar oud. Uit het strafblad volgt dat hij nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Uit het rapport van de RvdK kan worden afgeleid dat het belangrijk is dat verdachte zich bewust is van zijn beïnvloedbaarheid en meer voor zijn eigen belangen gaat kiezen. Verdachte moet leren hoe hij zelf zijn grenzen aan kan geven en niet over de grenzen van andere personen heen gaat. Daarnaast moet verdachte meer inzicht krijgen in oorzaak en gevolg waardoor hij tijdig afstand kan doen van probleemsituaties. Met behulp van de hulpverlening vanuit Zo-Zorg en de jeugdreclassering kan hieraan worden gewerkt. De jeugdreclassering heeft ter zitting aangegeven dat er recent signalen zijn gekomen waaruit blijkt dat verdachte het lastig vindt om de juiste keuzes te maken en niet altijd open is over de dingen die gebeuren. De RvdK acht het daarom van belang dat de meldplicht en het meewerken aan hulpverlening als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Daarnaast zijn er ook zorgen met betrekking tot onderwijs. Verdachte gaat al een jaar niet meer naar school. De ouders en Zo-Zorg zijn actief betrokken bij de schoolgang van verdachte. Tot de tijd dat verdachte naar een nieuwe school kan, is het van belang dat hij een nuttige dagbesteding heeft. Om de kans op recidive te verlagen is het van groot belang dat verdachte een goede invulling van de dag heeft. Om deze reden wordt eveneens geadviseerd om dagbesteding als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Taakstrafverbod
Artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit ven het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, niet alleen een werkstraf kan worden opgelegd. Naast de werkstraf dient eveneens jeugddetentie, de maatregel betreffende het gedrag of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden opgelegd.
Poging tot afpersing is een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Het slachtoffer is door verdachte en zijn medeverdachte op de fiets afgesneden en vervolgens is er met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gedreigd. Dat deze handelingen een grote impact hebben gehad op het slachtoffer kan de rechtbank buiten twijfel vaststellen. De poging tot afpersing heeft echter geen lichamelijk letsel ten gevolge gehad. Er is daarom geen sprake van een inbreuk op de lichamelijke integriteit dat daarom het opleggen van een taakstraf wordt uitgesloten. De eventuele psychische gevolgen van het strafbare feit kunnen niet onder een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit worden verstaan. De rechtbank acht het taakstrafverbod in deze zaak daarom niet van toepassing.
Overwegingen over strafsoort en -maat
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een straatroof/afpersing een taakstraf voor de duur van 60 uren gesteld.
Als straf vermeerderende factoren houdt de rechtbank rekening met het samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn mededader en het gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verdachte heeft het slachtoffer klemgereden met de fiets en is de persoon geweest die het gesprek begon over de telefoon.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat het bij een poging gebleven is. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte zich voor een periode van negen maanden al aan strenge voorwaarden heeft moeten houden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een werkstraf voor de duur van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf worden de door de RvdK geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie niet passend, onder meer omdat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en nog erg jong is.