ECLI:NL:RBNNE:2022:1533

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
LEE 21/480
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens wijziging indicatie hulp bij het huishouden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van eiser, die zijn indicatie voor hulp bij het huishouden gewijzigd zag van 240 minuten per week naar 160 minuten per week. Dit besluit was genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland op basis van nieuw beleid. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, omdat hij van mening was dat de eerdere indicatie niet correct was ingetrokken en dat hij recht had op de volledige 240 minuten tot 8 november 2020. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat er sprake was van reformatio in peius, wat betekent dat het nieuwe besluit nadeliger was voor eiser dan het eerdere besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de eerder toegekende 240 minuten had moeten handhaven tot de genoemde datum en heeft daarom de schadevergoeding van € 200,- toegewezen aan eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij rekening gehouden moet worden met de inrichting van zijn woning, die volgens het Normenkader extra ondersteuning kan vereisen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoed moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [plaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland, verweerder
(gemachtigde: E.D. Ferwerda).

Procesverloop

In het besluit van 7 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) eisers indicatie voor hulp bij het huishouden gewijzigd van 240 minuten per week naar - volgens een afbouwschema - 160 minuten per week, in de vorm van zorg in natura, voor de periode 10 augustus 2020 tot en met 10 augustus 2025.
In het besluit van 5 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 1 februari 2021 verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 17 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam 2] , zus van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eisers brief van 1 februari 2021 behalve als verzoek om schadevergoeding ook als beroep moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst.
Bij brief van 22 november 2021 heeft de rechtbank verweerder een aantal vragen voorgelegd. Verweerder heeft die vragen bij brief van 15 december 2021 beantwoord. De rechtbank heeft bij brief van 20 december 2021 eiser in de gelegenheid gesteld op de brief van verweerder te reageren. Van eiser is geen reactie ontvangen.
Bij brief van 11 februari 2022 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat een tweede zitting achterwege zal worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord. Partijen hebben niet gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij besluit van 22 juni 2016 heeft verweerder eiser met ingang van 13 juni 2016 tot en met 13 juni 2021 hulp bij het huishouden voor 240 minuten per week toegekend in de vorm van zorg in natura.
2. Vanwege nieuw beleid inzake hulp bij het huishouden heeft de gemeente bij de inwoners met een dergelijke indicatie adviesbureau Oreon Advies een herbeoordeling laten uitvoeren naar hun persoonlijke situatie om te bepalen of en hoeveel hulp bij het huishouden nodig is. In dat kader is op 22 juni 2020 een huisbezoek op eisers adres afgelegd. De bevindingen van het bezoek en de herbeoordeling zijn neergelegd in het ondersteuningsplan van 23 juni 2020. Daarin is geconcludeerd dat eiser in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden voor 160 minuten per week, bestaande uit 125 minuten per week voor de basismodule schoon en leefbaar huis en 35 minuten per week voor overname van de was van een eenpersoonshuishouden.
3. Bij het primaire besluit, waarvan het ondersteuningsplan deel uitmaakt, heeft verweerder een nieuwe indicatie voor hulp bij het huishouden afgegeven, voor 160 minuten per week, in de vorm van zorg in natura. De toekenning ziet op de periode 10 augustus 2020 tot en met 10 augustus 2025. Volgens het in het ondersteuningsplan opgenomen afbouwschema heeft eiser voor de periode 10 augustus 2020 tot 20 september 2020 recht op 240 minuten per week voor hulp bij het huishouden, voor de periode 21 september 2020 tot 8 november 2020 op 200 minuten per week en voor de periode 9 november 2020 tot 10 augustus 2025 op 160 minuten per week.
4. De commissie bezwaarschriften sociale kamer (hierna: de commissie) heeft in het advies van 28 december 2020 het volgende overwogen. Zij heeft er (ten overvloede) op gewezen dat sprake is van terugwerkende kracht in de besluitvorming. De bij het besluit van 22 juni 2016 toegekende indicatie voor 240 minuten voor hulp bij het huishouden liep immers tot en met 13 juni 2021, terwijl het primaire besluit van 7 september 2020 voor de periode 10 augustus 2020 tot en met 10 augustus 2025 een lagere indicatie inhoudt. Weliswaar is een en ander op 22 juni 2020 met eiser besproken, maar een dergelijke manier van besluitvorming acht de commissie in beginsel onzorgvuldig. Daarnaast heeft zij vastgesteld dat de indicatie op grond van het besluit van 22 juni 2016 niet met ingang van 10 augustus 2020 is beëindigd; de enkele verwijzing naar artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 is daarvoor niet genoeg. Dat betekent dat - ondanks het primaire besluit - eiser voor de periode 10 augustus 2020 tot en met 13 juni 2021 nog steeds aanspraak kan maken op uitvoering van de oude indicatie. Feitelijk gebeurt dat niet en dat kan aanleiding geven voor een schadevergoedingsactie. Verweerder levert immers een deel van de hulp bij het huishouden niet, waartoe hij op grond van het besluit van 22 juni 2016 wel verplicht is. De commissie heeft verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten met aanpassing van de motivering, onder meer inhoudend dat het besluit van 22 juni 2016 wordt ingetrokken met ingang van 10 augustus 2020.
4.1.
Verweerder heeft, onder overname van het advies van de commissie, het bezwaar ongegrond verklaard en heeft onder intrekking van het besluit van 22 juni 2016 en onder wijziging van de vermelding van artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 in artikel 2.3.9 van de Wmo 2015, het primaire besluit gehandhaafd.
5. Eiser voert aan dat de toekenning van 160 minuten huishoudelijke hulp al op
10 augustus 2020 is ingegaan, terwijl het besluit van 22 juni 2016 nog geldig was tot en met 13 juni 2021. Pas bij het bestreden besluit is het besluit van 22 juni 2016 ingetrokken. Verweerder heeft dus tot 5 januari 2021 niet de volledige hulp bij het huishouden geleverd, waartoe verweerder wel verplicht was. Vanwege deze gemiste huishoudelijke hulp verzoekt eiser om schadevergoeding. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het aantal toegekende minuten niet voldoende is voor een schoon en leefbaar huis.
6. In het verweerschrift staat dat verweerder de gang van zaken, zoals beschreven in het advies van de commissie, niet weerspreekt. Verder staat in het verweerschrift dat door vertraging in de besluitvorming de omvang van de hulp bij het huishouden eerder is gewijzigd dan had gemoeten. Op dit punt is de besluitvorming onzorgvuldig geweest. Verweerder heeft eiser daarvoor excuses aangeboden. Nu het gaat om zorg in natura kan deze echter niet met terugwerkende kracht geleverd worden. Verweerder is niet gebleken dat eiser materiële schade heeft geleden, namelijk dat hij op eigen kosten hulp bij het huishouden heeft ingekocht. Als dat wel het geval zou zijn geweest, zouden die kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Verweerder ziet onvoldoende aanleiding om tot immateriële schadevergoeding over te gaan. De procedure heeft niet zodanig lang geduurd dat om die reden tot schadevergoeding overgegaan zou moeten worden. Met de enkele verwijzing naar de onjuistheid van de ingangsdatum van de wijziging in de omvang van de hulp bij het huishouden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schade.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Schadevergoeding
7.1.
Uit 6 volgt dat het bezwaar van eiser heeft geleid tot een voor hem nadeliger besluit dan het primaire besluit. Dat is in strijd met het verbod op de zogenaamde “reformatio in peius”. Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is. In de brief van 15 december 2021, waarin verweerder desgevraagd heeft aangegeven dat geen sprake is van reformatio in peius, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Verweerder mag na heroverweging in bezwaar een fout herstellen, maar als er aanleiding toe bestaat moet verweerder aan zo’n fout consequenties verbinden. Hij heeft het advies van de commissie overgenomen, maar heeft niet onderkend dat hij op grond van dat advies nog een nader standpunt diende in te nemen over de door de commissie vastgestelde onzorgvuldigheid in de besluitvorming. Die onzorgvuldigheid heeft verweerder in het verweerschrift erkend. Anders dan verweerder in het verweerschrift en de brief van
15 december 2021 schrijft, is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van schade. Volgens het afbouwschema had eiser over de periode van 10 augustus 2020 tot
20 september 2020 namelijk nog steeds aanspraak op 240 minuten hulp bij het huishouden, maar met ingang van 20 september 2020 tot 8 november 2020 is dat aantal verminderd naar 200 minuten. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder onder de gegeven omstandigheden in het bestreden besluit de eerder toegekende 240 minuten per week voor hulp bij het huishouden in ieder geval moeten laten doorlopen tot 8 november 2020. Reeds op grond van wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond. Aan het eind van de overwegingen komt de rechtbank hierop terug.
Hulp bij het huishouden
7.2.
Eiser heeft bestreden dat de door verweerder verstrekte maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden voor 160 minuten per week voldoende is voor een schoon en leefbaar huis. Uit wat hij daarover ter zitting naar voren heeft gebracht leidt de rechtbank af dat eiser vindt dat bij de beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met de inrichting van zijn huis: er staan veel en zware meubels.
7.3.
Verweerder stelt zich in de brief van 15 december 2021 op het standpunt dat de toegekende hulp bij het huishouden een passende en toereikende maatwerkvoorziening is.
7.4.
In het ondersteuningsplan staat dat de woning van eiser erg vol is en dat hij heeft aangegeven dat hij niet wil dat er spulletjes worden opgeruimd om het schoonmaken van de woning gemakkelijker te maken. In het advies van de commissie, dat verweerder in het bestreden besluit heeft overgenomen, staat dat bij het bepalen van de normtijden rekening is gehouden met de maatregelen die iemand zelf kan nemen om de benodigde tijd voor het schoonmaken en de wasverzorging te beperken. Daarmee is niet gezegd dat iemand niet mag kiezen voor een woning met veel spullen dan wel kleding die gestreken moet worden, maar verweerder hoeft daar geen rekening mee te houden, aldus het advies.
7.5.
In het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning van juni 2019 (hierna: Normenkader), waarvan verweerder bij de beoordeling is uitgegaan, staat op bladzijde 17 dat het vertrekpunt bij het ontwikkelen van het normenkader steeds was de gemiddelde cliëntsituatie. Op diezelfde bladzijde staat dat in de gemiddelde cliëntsituatie de woning geen uitzonderlijke inrichting heeft. Volgens bladzijdes 18 en 19 van het Normenkader kan echter de invloedsfactor als genoemd onder c, “Kenmerken woning”, maken dat meer of minder ondersteuningstijd nodig is. Onder c is onder meer opgenomen: “Inrichting van de woning: extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte.”
7.6.
De door verweerder toegekende maatwerkvoorziening van 160 minuten hulp bij het huishouden, bestaande uit 125 minuten per week voor de basismodule schoon en leefbaar huis en 35 minuten per week voor overname van de was van een eenpersoonshuishouden, komt in beginsel overeen met het Normenkader. Echter, volgens het Normenkader bestaat de mogelijkheid om met de inrichting van de woning rekening te houden, in die zin dat in verband daarmee meer minuten kunnen worden toegekend. De overweging van de commissie dat verweerder geen rekening hoeft te houden met een woning vol spullen is dus niet in overeenstemming met het Normenkader. Uit het ondersteuningsplan blijkt dat de woning erg vol is, maar niet dat die vaststelling bij de bepaling van het aantal minuten een rol heeft gespeeld, terwijl daar volgens het Normenkader wel ruimte voor is. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een motiveringsgebrek van het bestreden besluit.
8. In aansluiting op 7.1 overweegt de rechtbank als volgt. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. Daarvan is hier sprake. De schade als gevolg van het onrechtmatig besluit komt voor vergoeding in aanmerking. Nu het feitelijk niet mogelijk is om hulp bij het huishouden met terugwerkende kracht in natura te verstrekken en eiser niet gesteld heeft en ook niet is gebleken dat hij op eigen kosten extra hulp bij het huishouden heeft ingekocht, bestaat geen aanleiding voor het toekennen van materiële schadevergoeding. Met verweerder in het verweerschrift is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding ziet op immateriële schadevergoeding. Anders dan verweerder in het verweerschrift en onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1918, ziet de rechtbank voor het toekennen daarvan wel aanleiding en veroordeelt zij verweerder tot het vergoeden van door eiser geleden immateriële schade en bepaalt zij die op € 200,-.
9. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht) vernietigen. Zij ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek moet doen naar de vraag of de inrichting van het huis van eiser aanleiding geeft een hoger aantal minuten voor hulp bij het huishouden toe te kennen. De rechtbank zal bepalen dat verweerder binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak opnieuw op eisers bezwaar beslist.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het griffierecht vergoedt.
11. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt verweerder tot vergoeding van schade aan eiser tot een bedrag van € 200,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
H.M. Eleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.