ECLI:NL:RBNNE:2022:1504

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
179420
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en uitleg huwelijkse voorwaarden met betrekking tot periodiek en finaal verrekenbeding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee echtgenoten. De man en de vrouw, die in 2010 zijn gehuwd, hebben gezamenlijk een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij ook een ouderschapsplan hebben overgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Een belangrijk geschilpunt in deze procedure was de uitleg van de huwelijkse voorwaarden, waarin zowel een periodiek als een finaal verrekenbeding is opgenomen. De vrouw stelde dat het vermogen van partijen verrekend moest worden, inclusief het ondernemingsvermogen van de man, omdat er tijdens het huwelijk niet jaarlijks was verrekend. De man betwistte dit en voerde aan dat het ondernemingsvermogen was uitgesloten van de verrekening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de huwelijkse voorwaarden onduidelijkheid bevatten en dat de bedoeling van partijen was om tijdens het huwelijk gelijkelijk vermogen op te bouwen. De rechtbank heeft bepaald dat het overgespaarde inkomen van partijen, inclusief de winst van de onderneming van de man, moet worden verrekend. De rechtbank heeft ook de verdeling van de echtelijke woning, de kosten van de verbouwing, schenkingen en pensioenrechten behandeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de man veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 61.510,37 aan de vrouw, met uitzondering van de nog te berekenen winst van de onderneming. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is tussentijds hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummers: C/17/179420 / FA RK 21-742 en C/17/180748 / FA RK 21-1079
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 12 mei 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. A. van der Pol, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.L. van Riel, kantoorhoudende te Assen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, binnengekomen op 8 juli 2021;
- het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende zelfstandige verzoeken, binnengekomen op 13 augustus 2021;
- het verweerschrift van de man op de zelfstandige verzoeken, tevens houdende aanvullende verzoeken, binnengekomen op 4 oktober 2021;
- een brief met bijlagen van de man, binnengekomen op 28 januari 2022;
- een brief met bijlagen van de vrouw, binnengekomen op 31 januari 2022.
1.2.
Bij het verzoekschrift is het door partijen ondertekende ouderschapsplan gevoegd.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. Van der Pol;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Riel.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2010 te [plaats] . Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Partijen hebben op [datum] 2010 een akte huwelijksvoorwaarden getekend ten overstaande van notaris [naam] .
2.3.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.4.
De man heeft samen met zijn vader een onderneming. Tot 25 juni 2020 werd de onderneming gevoerd in de vorm van een vennootschap onder firma genaamd [bedrijf] . Op 25 juni 2020 is [bedrijf] ingebracht in een B.V. structuur. De man is enig aandeelhouder van [naam] Holding B.V., deze B.V. is voor 50% indirect aandeelhouder van [bedrijf] B.V. De andere 50% van de aandelen in [bedrijf] B.V. zijn indirect in het bezit van de vader van de man.

3.De beoordeling

Echtscheiding
3.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft zelfstandig verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij is ook van mening dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.2.
De man en de vrouw hebben met behulp van een mediator afspraken gemaakt over de kinderen, die afspraken zijn vastgelegd in een ouderschapsplan. De man en de vrouw hebben verzocht het ouderschapsplan onderdeel te laten uitmaken van deze beschikking.
3.3.
De man en de vrouw zijn ontvankelijk in hun verzoek. Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond worden toegewezen. De rechtbank zal, conform de verzoeken, bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking.
Uitleg huwelijkse voorwaarden
3.4.
Partijen twisten in deze procedure over de uitleg en uitwerking van de huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden zijn partijen het volgende overeengekomen, voor zover van belang:
"Uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
(…)
Vergoedingsrechten
Artikel 4
Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking en is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.
(…)
Inkomen
Artikel 6
Onder inkomen in deze huwelijkse voorwaarden wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen. Ingeval een echtgenoot inkomen heeft in de vorm van winst uit onderneming of resultaat uit een werkzaamheid, dienen de echtgenoten, naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd, vast te stellen welk gedeelte van de winst of van het resultaat voor onttrekking in aanmerking komt en aldus inkomen is als hiervoor bedoeld.
Voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winst van een door een rechtspersoon uitgeoefende onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komt, wordt die onderneming voor de toepassing van de vorige zin aangemerkt als een door die echtgenoot uitgeoefende onderneming. Onder winst uit onderneming wordt dan verstaan: de in de onderneming behaalde winst, verminderd met de daarover door de rechtspersoon verschuldigde belastingen. Bij het voorgaande wordt de mate waarin de echtgenoot tot de rechtspersoon is gerechtigd in aanmerking genomen.
Kosten van de huishouding
Artikel 7
(…)
1.
De echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in dit artikel zou moeten dragen, kan dit meerdere van de andere echtgenoot terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
(…)
Verrekening van inkomsten
Artikel 9
De echtgenoten zijn verplicht om jaarlijks te verrekenen hetgeen van hun inkomen resteert, nadat daarop de bijdrage in de kosten van de huishouding in mindering is gebracht. Bij deze verrekening komt ieder de helft van het gezamenlijke bespaarde bedrag toe.
De verrekening vindt plaats, doordat de echtgenoot wiens resterende inkomen groter is dan dat van de andere echtgenoot, de helft van het verschil tussen beide resterende inkomens aan de andere echtgenoot uitkeert.
De uitkering geschiedt in geld en vindt, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten, plaats binnen een jaar na afloop van het kalenderjaar.
Indien de in een jaar bespaarde inkomsten niet overeenkomstig lid 3 zijn verrekend, wordt de waarde van hetgeen met die besparingen is verkregen in de verrekening betrokken.
Indien tijdens het huwelijk in het geheel niet is verrekend, wordt het vermogen dat ieder van de echtgenoten bij ontbinding van het huwelijk heeft tot op tegenbewijs geacht met de bespaarde inkomsten te zijn verkregen.
Indien een goed voor een deel met bespaard inkomen is gefinancierd, wordt het goed voor het deel dat uit de bespaarde inkomsten is betaald in de verrekening betrokken.
De waarde van een goed dat met behulp van een lening is verkregen, wordt niet in de verrekening betrokken. Voor zover rente en/of aflossing van de lening uit de bespaarde inkomsten is voldaan, wordt het nominale bedrag daarvan in de verrekening betrokken.
Indien tot het inkomen behoort de winst van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6 lid 3, wordt de waarde van de in de onderneming gereserveerde, uitkeerbare winst en hetgeen met de belegging daarvan is verkregen in de verrekening betrokken naar de mate waarin de echtgenoot tot de winst is gerechtigd. Indien deze winst tijdens het huwelijk niet is verrekend wordt het gehele vermogen van de rechtspersoon tot op tegenbewijs geacht uit te verrekenen, uitkeerbare winst of de belegging daarvan te bestaan.
(…)
De echtgenoten beogen met deze bepaling de toename van ieders vermogen tijdens het huwelijk, voor zover die toename niet het gevolg is van een verkrijging krachtens erfrecht of schenking of van waardestijging van de goederen die door hen ten huwelijk zijn aangebracht, aan ieder voor de helft ten goede te laten komen. In verband hiermee moeten ook verkrijgingen die niet of die mogelijk niet als inkomen kunnen worden gezien, zoals optierechten en vergoedingen bij het einde van de dienstbetrekking, in de verrekening worden betrokken. Goederen die aan een echtgenoot op bijzondere wijze verknocht zijn zoals bedoeld in artikel 1:94 lid 3 Burgerlijk Wetboek worden slechts in de verrekening betrokken voor zover de verknochtheid zich niet daartegen verzet.
(…)
Verrekening bij ontbinding van het huwelijk door overlijden of echtscheiding
Artikel 11
Indien het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding of overlijden en bij scheiding van tafel en bed zal tussen de echtgenoten dan wel de langstlevende echtgenoot en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot worden afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.
Binnen acht maanden na de ontbinding van het huwelijk wordt in verband met deze verrekening het vermogen van ieder van de echtgenoten beschreven. Daarbij wordt rekening gehouden met vergoedingsrechten die kunnen bestaan tussen het vermogen van een echtgenoot dat niet in de verrekening wordt betrokken en het vermogen van de echtgenoten dat wel in de verrekening wordt betrokken.
Onder het vermogen van een echtgenoot wordt verstaan het saldo van de bezittingen en schulden die wel en die niet in de verrekening worden betrokken. Indien de langstlevende echtgenoot een verzekering heeft afgesloten op het leven van de overleden echtgenoot en in verband met diens overlijden door hem een uitkering wordt verkregen waarover successierecht verschuldigd kan zijn, wordt het vermogen van de langstlevende echtgenoot vermeerderd met de premies en koopsommen die tijdens het huwelijk in verband met deze verzekering te zijnen laste zijn gekomen omdat hij de premies en koopsommen verschuldigd was, vermeerderd met een zodanige schadeloosstelling dat bij de verrekening, wat deze premies betreft, niets aan het vermogen van de overledene wordt/zal zijn onttrokken.
De beschrijving van de vermogens van de echtgenoten en de waardering van de daartoe behorende bezittingen en schulden geschiedt:
- bij ontbinding van het huwelijk door overlijden: op het tijdstip waarop het huwelijk wordt ontbonden;
- bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding en bij scheiding van tafel en bed: op het tijdstip waarop het verzoek daartoe is ingediend.
De waardering van de goederen en schulden vindt plaats in onderling overleg en bij gebreke daarvan door een of meer deskundigen, te benoemen door de kantonrechter genoemd in artikel 679 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.
De verrekening vindt plaats doordat de ene partij aan de andere partij een zodanig bedrag uitkeert dat na de uitkering ieders vermogen gelijk is aan de helft van de gezamenlijke vermogens van de echtgenoten die in de verrekening moeten worden betrokken.
6.
(...)
7.
(…)
8.
Indien de verrekening plaats vindt bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed, worden niet in de verrekening betrokken:
- de goederen die door de echtgenoten krachtens erfrecht of schenking zijn verkregen alsmede de op die verkrijgingen drukkende schulden en de wegens die verkrijgingen geheven belastingen, zoals erf- en schenkbelasting;
- al hetgeen krachtens zaaksvervanging voor bovengenoemde goederen in de plaats is getreden;
- de opbrengst van goederen die van de verrekening zijn uitgesloten;
- al hetgeen behoort tot het ondernemingsvermogen van een echtgenoot.
Onder ondernemingsvermogen wordt (tevens) begrepen
- het direct dan wel indirect houden van een aandeel of aandelen in een rechtspersoon waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, voor zover dit aandeel/deze aandelen een belang vertegenwoordig(t)(en) van tenminste vijf procent (5%) van het geplaatste kapitaal en/of van een bepaalde soort aandelen;
- het hebben van rechten om direct of indirect aandelen te verwerven tot tenminste vijf procent (5%) van het geplaatste kapitaal en/of van een bepaalde soort aandelen;
- het hebben van winstbewijzen die betrekking hebben op tenminste vijf procent (5%) van de jaarwinst van een vennootschap dan wel op tenminste vijf procent (5%) van wat bij liquidatie wordt uitgekeerd;
- gerechtigd zijn tot tenminste vijf procent (5) van de stemmen uit te brengen in de algemene vergadering van een coöperatie of coöperatieve vereniging;
- al hetgeen naar redelijkheid en billijkheid geacht moet worden tot ondernemingsvermogen van een echtgenoot te behoren.".
3.5.
Voorafgaand aan het passeren van de akte huwelijkse voorwaarden heeft notaris [naam] op 28 juli 2010 aan partijen een brief gestuurd, waarvan de tekst (voor zover van belang in deze procedure) luidt als volgt:
(…)
“Hierbij stuur ik u het ontwerp van uw huwelijkse voorwaarden en testamenten.
Een korte toelichting op uw huwelijkse voorwaarden.
  • U gaat trouwen buiten gemeenschap van goederen. Dat wil zeggen dat ieder van u het zijne/hare behoudt, waaronder ook begrepen eventuele schulden.
  • De kosten van de huishouding moeten door ieder (gedeeltelijk) worden betaald naar evenredigheid (in verhouding) van de inkomens.
  • De inkomsten zoals die door u beiden worden verdiend tijdens het huwelijk zijn echter ‘gemeenschappelijk’ in die zin dat u jegens elkaar verplicht bent om de inkomsten die u niet heeft besteed aan de kosten van de huishouding onderling te verrekenen. Hierdoor kan ieder tijdens het huwelijk evenveel sparen.
  • Indien het huwelijk eindigt dan worden de vermogens onderling verrekend alsof er een gemeenschap van goederen tussen u zou hebben bestaan, met dien verstande dat indien het huwelijk eindigt door echtscheiding, het ondernemingsvermogen buiten beschouwing blijft.
(…)”.
3.6.
Op 8 januari 2021 schrijft mr. [naam] , werkzaam op het kantoor van [notaris] , partijen een e-mail:
(…)
In navolging op de bespreking doe ik jullie hierbij toekomen wat ik van de notaris heb vernomen op basis van de destijds door jullie overeengekomen afspraken in de akte van huwelijkse voorwaarden.
De notaris heeft te kennen gegeven dat destijds (in die periode) in het algemeen de periodieke verrekening van inkomens werd opgenomen om de mogelijkheid open te houden om onderling vermogen over te hevelen, zonder dat dit een schenking van de ene echtgenoot aan de andere zou zijn. Door jaarlijkse verrekening/vaststelling en vooral in samenspraak met de accountant/adviseur.
Mocht het nu zo zijn dat jullie je niet aan deze afspraak hebben gehouden (geen jaarlijkse uitwerking hebben gegeven aan deze verrekening) hebben jullie voor die situatie ook een regeling opgenomen, een “achtervang”. Wat zijn dan op dat moment de uitgangspunten. De afspraken die dan van toepassing zijn. Daarin is uitdrukkelijk, ingeval van einde van het huwelijk door echtscheiding, ondernemingsvermogen van een echtgenoot uitgesloten. Bij het opmaken van de akte van huwelijkse voorwaarden heeft dit jullie waarschijnlijk voor ogen gestaan, nu expliciet het ondernemingsvermogen is uitgezonderd.”.
Standpunt van de vrouw
3.7.
De vrouw stelt dat het vermogen van partijen alsnog verrekend moet worden, nu er tijdens het huwelijk niet jaarlijks is verrekend volgens de huwelijkse voorwaarden. Partijen hadden jaarlijks hun inkomen moeten verrekenen na aftrek van de kosten van de huishouding. In artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden is een ruim inkomensbegrip opgenomen zodat ook de winst uit de onderneming jaarlijks verrekend had moeten worden. Die verrekening moet volgens de vrouw nu worden gedaan op basis van artikel 9 lid 5 en lid 8 van de huwelijkse voorwaarden. Al het vermogen van partijen moet worden verrekend, inclusief het vermogen in de onderneming. Dit komt ook overeen met de wettelijke regeling zoals opgenomen in artikel 1:141 lid 3 BW in geval van niet nakoming van een periodiek verrekenbeding. Het bepaalde in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden, de uitsluiting van het ondernemingsvermogen van de verrekening, maakt dit niet anders. Dit artikel zou volgens de vrouw alleen van toepassing zijn indien partijen wel jaarlijks hadden verrekend. Dan hadden partijen een gelijke vermogenspositie gehad aan het einde van het huwelijk, dat is nu niet het geval.
3.8.
Ter nadere onderbouwing stelt de vrouw dat het altijd de bedoeling van partijen is geweest om de vermogensopbouw tijdens het huwelijk gelijkelijk te delen, zoals opgenomen in lid 10 van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden en dit blijkt ook uit de brief van 28 juli 2010 van notaris [naam] . Partijen hebben 30 maart 2021 gesproken met notaris [naam] . Hij heeft mondeling uitgelegd dat de onderneming onder het te verrekenen vermogen valt, nu partijen niet jaarlijks hun inkomen hebben verrekend. De notaris was naar eigen zeggen niet betrokken bij de e-mail van zijn medewerkster, mevrouw [naam] , van 8 januari 2021. Mevrouw [naam] werkte ten tijde van het opstellen van de huwelijksvoorwaarden niet bij het kantoor zodat zij volgens de vrouw niet op de hoogte is van de bedoeling van partijen destijds. Aan haar e-mail moet dan ook geen waarde worden gehecht.
3.9.
De vrouw is tijdens het huwelijk voor de onderneming van de man gaan werken. Zij had daarnaast haar andere werk en de zorg voor de kinderen. Vanaf 2018 is ze in loondienst bij de onderneming van de man en is ze gestopt met haar andere werk. Ze werkte 22 tot 24 uur voor de onderneming van de man. Daarvoor kreeg ze € 1.500,- netto per maand. De man kreeg ook € 1.500,- netto per maand uitbetaald uit zijn onderneming terwijl hij fulltime werkte in de onderneming. Voor extra dingen kon er altijd geld uit de onderneming worden gehaald. Hieruit blijkt dat er voldoende geld in de onderneming aanwezig was. Indien het niet de bedoeling van partijen was dat de vrouw mee zou delen in het ondernemingsvermogen, had de vrouw andere keuzes gemaakt om zelf vermogen op te bouwen.
Standpunt van de man
3.10.
De man stelt dat er op basis van artikel 11 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden moet worden verrekend. Dit artikel is specifiek geschreven voor ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, en heeft te gelden als een lex specialis ten opzichte van artikel 9. Artikel 9 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden is niet voor die specifieke situatie geschreven. Deze uitleg wordt gestaafd door de e-mail van mevrouw [naam] van het notariskantoor. In de e-mail staat dat er overleg is geweest met de notaris, en dat het de bedoeling van partijen is geweest om het ondernemingsvermogen uit te sluiten van de verrekening bij echtscheiding.
3.11.
Partijen zijn in 2009 naar de notaris gegaan omdat ze hun financiële situatie goed wilden regelen. De man was voor het huwelijk al eigenaar van de echtelijke woning en van een deel van de onderneming. Hij wilde zijn privévermogen eerlijk met de vrouw delen maar het is altijd zijn bedoeling geweest om de onderneming daar buiten te houden. De jaarlijkse verrekening was volgens de man destijds bedoeld om vermogen uit de onderneming over te hevelen naar de vrouw, indien het niet goed zou gaan met de onderneming. Na het eerste jaar van het huwelijk is hier met de accountant over gesproken. Omdat het goed ging met de onderneming is er geen uitvoering gegeven aan de jaarlijkse verrekening.
3.12.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BB9781) volgt volgens de man dat er geen ruimte is voor een periodiek verrekenbeding, indien er ook een finaal verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden staat. Door het finale verrekenbeding deelt de vrouw mee in de waarde van de echtelijke woning, ze staat niet met lege handen. Indien volgens de rechtbank artikel 9 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden moet worden toegepast, stelt de man dat er niets meer te verrekenen is. Er werd maandelijks een bedrag van € 1.500,- door de man uit de onderneming gehaald. De vrouw ontving vanaf 2018 ook maandelijks een bedrag van € 1.500,-. Daarnaast werden er extra bedragen aan de onderneming onttrokken voor vakanties of andere extra uitgaven voor het gezin. Wat er uit de onderneming kon worden onttrokken, is wat er werkelijk uitgehaald is. Door die onttrekkingen is het inkomen van partijen feitelijk verrekend.
Oordeel rechtbank
3.13.
De rechtbank overweegt het volgende. In de jurisprudentie heeft de Hoge Raad, waarna de man ook verwezen heeft, bepaald dat indien in huwelijkse voorwaarden zowel een periodiek als een finaal verrekenbeding is opgenomen, het finale verrekenbeding bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden geen ruimte meer laat voor uitvoering van het periodieke beding. De rechtbank is van oordeel dat de genoemde uitspraak van de Hoge Raad in dit geval niet analoog kan worden toegepast. In die zaak was sprake van een finaal verrekenbeding waarbij partijen bij het einde van het huwelijk dienden te verrekenen alsof er sprake was geweest van een algehele gemeenschap van goederen. In de onderhavige zaak zijn echter een aantal vermogensbestanddelen, waaronder het ondernemingsvermogen, uitgesloten van de finale verrekening van artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden. Er is dus geen sprake van een allesomvattende finale verrekening. Daarnaast maakt artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden dat hier sprake is van een andere situatie, dan de casus die aan de Hoge Raad voorlag. Partijen hadden op grond van artikel 9 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden jaarlijks hun inkomen moeten verrekenen. De man stelt dat er feitelijk is verrekend maar dit is niet onderbouwd met stukken. In artikel 9 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden is een finale verrekening, inclusief het ondernemingsvermogen, opgenomen voor het geval er tijdens huwelijk in het geheel niet is verrekend. Daarnaast is in artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden een finale verrekening opgenomen. De huwelijkse voorwaarden zorgen voor onduidelijkheid omdat er op twee plaatsen een finale verrekening wordt voorgeschreven.
3.14.
Nu partijen van mening verschillen over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden, dient de uitleg daarvan plaats te vinden naar het zogenaamde Haviltex-criterium. Daarbij zijn niet alleen de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden van belang, maar komt het ook aan op de bedoeling die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.15.
Bij het vaststellen van de bedoeling van partijen op het moment van het opstellen van de huwelijkse voorwaarden slaat de rechtbank niet alleen acht op hetgeen partijen daarover zelf verklaard hebben, maar ook op de toelichtende brief van notaris [naam] van 28 juli 2010. De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden een lex specialis is, en een regeling geeft hoe afgerekend moet worden in geval van echtscheiding. Dit volgt uit de expliciete bewoording. In artikel 11 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden is immers specifiek een verrekening voorgeschreven bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er volgens artikel 11 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden moet worden verrekend. In dit lid zijn een aantal vermogensbestanddelen, waaronder het ondernemingsvermogen, uitgesloten van deze verrekening. Dit komt ook overeen met voornoemde toelichtende brief van notaris [naam] . Er is daardoor geen sprake van een alles omvattende finale verrekening op grond van artikel 9, zoals door de vrouw gesteld.
3.16.
Voor de rechtbank staat echter voldoende vast dat het ten tijde van het sluiten van de huwelijkse voorwaarden de bedoeling van partijen is geweest om tijdens het huwelijk gelijkelijk vermogen op te bouwen. Partijen hebben zulks ook allebei verklaard, en ook de notaris spreekt in zijn toelichtend brief dat door de huwelijkse voorwaarden inkomsten gemeenschappelijk zijn en dat ieder van partijen evenveel kan sparen. Partijen hebben dit expliciet vastgelegd in artikel 9 lid 10 van de huwelijkse voorwaarden en het inkomen uit de onderneming is niet uitgezonderd van de periodieke verrekening. Bij het einde van het huwelijk zou de onderneming vervolgens uitgezonderd worden van de finale verrekening. De bedoeling van partijen was dat het inkomen uit de onderneming al tijdens het huwelijk met de vrouw gedeeld werd, waarna in geval van echtscheiding het vermogen van de onderneming niet (nogmaals) gedeeld zou hoeven worden. Die periodieke verrekening hebben partijen bewust gewild, nu partijen verklaard hebben dat zij die verrekening na het eerste huwelijksjaar nog besproken hebben met de accountant.
3.17.
Gelet op de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden en de bedoeling van partijen, is de rechtbank echter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is de vrouw te houden aan het finale verrekenbeding, zonder enige correctie. Er is immers niet jaarlijks verrekend, terwijl uit de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden in zijn geheel en uit de bedoeling van partijen blijkt dat artikel 11 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden daar wel vanuit gaat. De vrouw zou ernstig benadeeld worden nu de jaarlijkse verrekening niet of niet geheel is uitgevoerd, terwijl er mogelijk wel een hoger inkomen uit de onderneming van de man genoten had kunnen worden.
3.18.
Bovenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het overgespaarde inkomen van partijen, vanaf de huwelijksdatum tot de datum van ontbinding van het huwelijk moet worden verrekend. Nu tot het inkomen van de man de winst van zijn onderneming behoort, dient het deel van de winst van die onderneming waartoe de man gerechtigd was bij het vaststellen van het overgespaarde inkomen betrokken te worden. De reeds gedane onttrekkingen uit de onderneming van de man die tijdens het huwelijk zijn gedaan kunnen niet enkel worden gezien als het overgespaard inkomen, mogelijk had de man immers meer kunnen onttrekken. De man wordt in de gelegenheid gesteld een akte te nemen waarin hij dient aan te tonen in welke mate hij tot de winst gerechtigd is geweest in de huwelijkse periode, hoeveel de gereserveerde uitkeerbare winst in deze periode bedraagt en hoeveel het overgespaarde inkomen is. De man zal dit dienen aan te tonen aan de hand van de jaarstukken van de onderneming van de gehele huwelijkse periode, alsmede de belastingaanslagen over die periode. De vrouw wordt in de gelegenheid gesteld daar een antwoordakte op te nemen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Peildatum
3.19.
Partijen zijn het er over eens dat de peildatum 2 juli 2021 is.
Echtelijke woning en hypothecaire geldleningen
3.20.
De man is eigenaar van de woning aan de [adres] . Tussen partijen is niet in geschil dat de overwaarde van deze woning bij helfte moet worden gedeeld. Partijen zijn het er over eens dat de woning € 392.500,- waard is. De man heeft een hypothecaire geldlening bij de Rabobank en een hypothecaire geldlening bij zijn ouders. De geldlening bij de Rabobank bedroeg op de peildatum € 113.766,26. De geldlening bij de man zijn ouders bedroeg op de peildatum € 137.500,-. De vrouw betwist deze bedragen niet. De overwaarde bedraagt € 141.223,74 zodat aan de vrouw een bedrag van € 70.616,87 toekomt.
Achterstallige rente
3.21.
De man stelt dat partijen op basis van de overeenkomst van geldlening met zijn ouders jaarlijks 4% rente aan de man zijn ouders moeten betalen. Tot 2019 hebben partijen deze rente betaald vanaf de gezamenlijke bankrekening. De jaarlijkse rentebetaling blijkt uit de door de man overgelegde bankafschriften. Van 2019 tot en met juni 2021 hebben partijen geen rente aan de man zijn ouders betaald. Dit blijk uit de schriftelijke verklaring van de ouders van de man. De rente is in die jaren niet betaald, omdat er volgens de man onvoldoende geld beschikbaar was vanwege investeringen in de onderneming. Dit is besproken met de accountant, de man zijn ouders en de vrouw. Per de peildatum is de achterstallig rente opgelopen tot een bedrag van € 14.000,-. De man stelt dat deze schuld in de verrekening moet worden betrokken op grond van artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden. Artikel 7 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden is niet van toepassing. De helft van de schuld komt voor rekening van de vrouw.
3.22.
De vrouw ontkent de overeenkomst van geldlening aan de ouders van de man niet, maar stelt dat de afspraken over het pauzeren van de rentebetaling buiten haar om zijn gemaakt. Zij was er niet van op de hoogte dat die rente nog betaald moest worden. Dat de ouders van de man, na het bericht van de echtscheiding, opeens aangeven achterstallige rente te vorderen is wat de vrouw betreft niet geloofwaardig. Daarnaast vallen de rentekosten onder de kosten van de huishouding. De man kan op grond van artikel 7 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden de kosten niet meer terugvorderen. Hoewel letterlijke toepassing van dat artikel niet mogelijk is, is het in strijd met het artikel en jurisprudentie dat de man de achterstallige rente bij de vrouw vordert, terwijl hij die kosten uit zijn inkomen had moeten voldoen.
3.23.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening tussen de man en zijn ouders. De vrouw is geen partij bij de overeenkomst van geldlening. Partijen zijn in artikel 7 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat de rente die verband houdt met de aanschaf van de echtelijke woning behoort tot de kosten van de huishouding. Tot 2019 zijn deze rentelasten door partijen gezamenlijk ook gedragen. De kosten van de huishouding worden op grond van artikel 7 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden door de echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Indien alleen de man de rentekosten voldoet en hij daardoor meer bijdraagt dan hij verplicht is, kan hij op grond van artikel 7 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden dat meerdere van de vrouw terugvorderen. In dit geval heeft de man de rentekosten van 2019 tot en met juni 2021 niet voldaan, zodat er ook geen recht op terugvordering is ontstaan ten aanzien van die rentekosten. De rechtbank is van oordeel dat de man geen grondslag heeft voor zijn vordering op de vrouw, althans die niet aangevoerd heeft, en zal het verzoek afwijzen.
Kosten verbouwing
3.24.
De man stelt dat partijen een schuld aan de onderneming hebben voor de kosten van de verbouwing van de echtelijke woning en voor de verbouwing van de woning aan de [adres 2] . De kosten zijn betaald door de onderneming van de man terwijl dit voor rekening van partijen komt. De vrouw heeft dit in een e-mail op 7 december 2020 bevestigd aan de accountant. De vrouw stelt echter dat er sprake is van een schenking. De man betwist dat. Tussen de onderneming en partijen is geen overeenkomst gesloten ten aanzien van de verbouwingen. Dat is de gebruikelijke werkwijze van de onderneming, ze verrichten werkzaamheden op basis van mondelinge afspraken en goed vertrouwen. De man heeft de betreffende facturen in het geding gebracht. De verzamelfacturen zijn gedateerd op 31 december 2020. De man kon de verzamelfacturen niet eerder maken vanwege de aankoop van de woning aan de [adres 2] . Bij verkoop van de echtelijke woning zouden de verzamelfacturen verrekend worden met de verkoopopbrengst. Het openstaande bedrag ten aanzien van de echtelijke woning is € 44.609,80. De helft van deze schuld, een bedrag van € 18.433,80, komt volgens de man voor rekening van de vrouw. Het openstaande bedrag ten aanzien van de woning aan de [adres 2] is € 8.876,84. De helft van deze schuld, een bedrag van € 4.438,42 komt volgens de man voor rekening van de vrouw.
3.25.
De vrouw betwist de openstaande facturen. Op de facturen is niet gespecificeerd wat kosten zijn voor onderhoud van de woningen en wat andere kosten zijn. Daarnaast zijn er facturen van ruim voor het huwelijk en staan de facturen op naam van de onderneming. Het is voor de vrouw niet te controleren welke facturen werkelijk voor de verbouwing van de woningen zijn en welke facturen voor andere werkzaamheden van de onderneming zijn. De verzamelfacturen staan wel op naam van partijen maar deze facturen zijn gedateerd een maand na het feitelijk uiteengaan van partijen. Ook is onduidelijk hoe de man tot de gevorderde bedragen komt. De man heeft tijdens het huwelijk de vrouw nooit geïnformeerd over mogelijke kosten voor de verbouwing. De man is zelf handig en het was niet meer dan normaal dat hij veel dingen via de onderneming regelde. Indien de rechtbank oordeelt dat er sprake is van een schuld aan de onderneming, stelt de vrouw zich op het standpunt dat dit moet worden aangemerkt als kosten van de huishouding. Op grond van artikel 7 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden komt de man geen vordering meer toe.
3.26.
De rechtbank zal dit gedeelte van het verzoek van de man afwijzen. De rechtbank overweegt dat de rechtsgrondslag voor vergoeding van de verzamelfacturen van 31 december 2020 onvoldoende is gesteld door de man. Nergens blijkt uit dat deze facturen betrekking hebben op de gestelde verbouwing tijdens samenleving. Tevens is er geen enkele overeenkomst tussen de onderneming en partijen gesloten ten aanzien van de verbouwingen, zodat ook niet kan worden nagegaan welke prijsafspraken er eventueel gemaakt zijn. Daarnaast neemt de rechtbank in ogenschouw dat er niet tijdens de samenleving is gefactureerd, maar pas na het verbreken van die samenleving. Daarmee ontstaat bij de rechtbank tevens ook het vermoeden dat de verzamelfacturen namens de man zijn opgemaakt om in het kader van de afwikkeling van het huwelijks vermogen een verrekenpost jegens de vrouw te creëren.
Schenkingen
3.27.
De man stelt dat hij tijdens het huwelijk diverse schenkingen van zijn ouders heeft ontvangen. Op basis van artikel 11 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden vallen schenkingen buiten de verrekening. Het gaat in totaal om een bedrag van € 13.000,- aan schenkingen. De man heeft ter onderbouwing bankafschriften overgelegd. Bij de overschrijving staat vermeld dat de overgemaakte bedragen alleen voor de man zijn. De man heeft de bedragen gebruikt voor kosten van de huishouding en heeft op grond van jurisprudentie een vergoedingsrecht, in die zin dat de vrouw van het te verrekenen vermogen € 6.500 minder ontvangt.
3.28.
De vrouw betwist dat er moet worden verrekend volgens artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden. Zij stelt dat er moet worden verrekend volgens artikel 9 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden. De bedragen van de overboekingen zijn niet meer aanwezig. Het saldo van de bankrekeningen is al door partijen verdeeld zodat er geen sprake is van privévermogen van de man dat buiten de verrekening moet blijven.
3.29.
De rechtbank heeft eerder in deze beschikking geoordeeld dat er moet worden verrekend volgens artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden. Volgens dat artikel moet tussen partijen worden afgerekend alsof ze in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Goederen die krachtens schenking zijn verkregen, zijn uitgesloten van de verrekening. Op grond van artikel 1 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek zijn vermogensrechten ook goederen zodat door bancaire overboeking geschonken bedragen buiten de verrekening blijven. Overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:504) heeft de man hierdoor een vergoedingsrecht ten laste van de gemeenschap. Daarbij is niet van belang dat de geschonken bedragen op de peildatum niet meer traceerbaar aanwezig waren. Van belang is of de geschonken bedragen aan gemeenschapsschulden of aan de man zijn privéschulden zijn besteed. Indien de geschonken bedragen aan de man zijn privéschulden zijn besteed, komt dat in mindering op zijn vergoedingsrecht. Het ligt op de weg van de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen op grond waarvan het vergoedingsrecht van de man niet of niet volledig ten gelde kan worden gemaakt. De vrouw heeft dit niet kunnen aantonen zodat de man een vergoedingsrecht heeft ter grootte van € 6.500,- ten laste van de vrouw.
Pensioen
3.30.
De vrouw stelt dat op grond van artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden, de door de man in de onderneming opgebouwde lijfrente bij helfte moet worden verrekend. De vrouw kan akkoord gaan met splitsing van de lijfrente maar daarvoor heeft ze wel informatie van de man nodig en advies van een fiscalist. De vrouw heeft haar pensioenoverzicht in het geding gebracht.
3.31.
De man is primair van mening dat het door partijen tijdens huwelijk opgebouwde pensioen niet hoeft te worden verdeeld. Indien dat wel zo is stelt de man het volgende. De man heeft een lijfrenteovereenkomst met [naam] Holding BV. De waarde van de lijfrente bedraagt € 26.208,-. De mogelijkheden van splitsing moeten worden uitgezocht door een fiscalist.
3.32.
De rechtbank is van oordeel dat de aanspraak die de man kan maken op een uitkering uit hoofde van de lijfrenteovereenkomst bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld, voor zover die aanspraak tijdens de huwelijke periode is ontstaan. In dit kader wordt verwezen naar artikel 13 van de huwelijksvoorwaarden. Het pensioen van de vrouw moet worden verevend conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Om te bepalen op welke wijze dit moet plaatsvinden zullen partijen ieder een eigen fiscalist inschakelen. Iedere partij zal de kosten van de eigen fiscalist dragen. Partijen zullen elkaar inzage verschaffen in de documenten waar de fiscalisten om verzoeken.
Schuld voor betaling notaris
3.33.
Partijen hebben een bedrag van € 4.000,- geleend van de ouders van de man, voor de betaling van de kosten van de notaris. Partijen zijn het er over eens dat zij beiden de helft van deze schuld dienen te dragen. De man zal de schuld volledig aflossen en de vrouw zal de helft van de schuld, een bedrag van € 2.000,-, aan de man vergoeden.
Trouwring
3.34.
Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw contact opneemt met de goudsmid die de ring (die ooit van de oma van de man was) heeft gemaakt. Indien de goudsmid telefonisch niet kan aangeven of de ring uit elkaar kan worden gehaald, geeft de man de ring aan de vrouw. De vrouw kan dan met de ring naar de goudsmid. Indien de ring uit elkaar kan worden gehaald laat de vrouw dat doen. Indien dat niet mogelijk is, laat de vrouw de goudsmid de waarde vaststellen. De helft van de waarde zal de man in dat laatste geval aan de vrouw vergoeden, waarna de ring aan de man toekomt.
Aanslag inkomstenbelasting
3.35.
De rechtbank verstaat dat de vrouw een bedrag van € 606,50 aan de man moet voldoen.
Inboedel
3.36.
De rechtbank verstaat dat de inboedel reeds in gezamenlijk overleg is verdeeld.
Bankrekeningen
3.37.
De rechtbank verstaat dat partijen het saldo van de bankrekeningen en de bankrekeningen reeds hebben verdeeld.
Conclusie
3.38.
Aan de vrouw komt uit hoofde van de finale verrekening, met uitzondering van eventuele aanspraken uit hoofde van overgespaard inkomen, een bedrag groot € 70.616,87 toe. Dit bedrag wordt verminderd met de volgende bedragen: € 6.500,-, € 2.000,- en € 606,50 zodat overblijft een bedrag groot € 61.510,37. De man moet dit bedrag aan de vrouw voldoen.
Tussentijds appel
3.39.
De rechtbank ziet aanleiding om op de voet van artikel 358, vierde lid Rv tussentijds appel open te stellen tegen deze beschikking, mede gelet op de aard van de geschilpunten en de door de rechtbank genomen beslissing ten aanzien van de uitleg van de huwelijkse voorwaarden. In het geval dat een oordeel op een beslissende rechtsvraag wordt genomen, is het onder omstandigheden denkbaar dat die rechtsvraag eerst in hogere instantie wordt behandeld, alvorens de procedure voort te zetten. De thans genomen beslissing, en dan met name de uitleg van de huwelijkse voorwaarden, werkt indringend door in de verdere behandeling van de zaak. Daarbij neemt de rechtbank het verzoek van beide partijen mee om de mogelijkheid van tussentijds appel open te stellen en de wens van partijen om de tot dit moment genomen beslissingen in hoger beroep te laten toetsen.
3.40.
De verdere behandeling van deze zaak houdt de rechtbank aan tot drie maanden na dagtekening van deze tussenbeschikking. Partijen dienen dan aan de rechtbank mede te delen of zij appel hebben ingesteld tegen onderhavige beschikking.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2010 te [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
4.3.
bepaalt dat de vrouw voor de helft gerechtigd is tot de winst van de onderneming die aan de man toe is gekomen tijdens de huwelijkse periode;
4.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw, met uitzondering van de nog te berekenen winst van de onderneming, een bedrag groot € 61.510,37 moet betalen uit hoofde van de finale verrekening;
4.5.
bepaalt dat het pensioen van de vrouw moet worden verevend conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
4.6.
bepaalt dat de lijfrente van de man bij helfte moet worden verrekend, de wijze waarop zal door de fiscalisten van partijen worden bepaald, iedere partij draagt de kosten van de eigen fiscalist en partijen zullen elkaar inzage verschaffen in de documenten waar de fiscalisten om verzoeken;
4.7.
verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de man draagplichtig is voor de schuld van € 4.000,- aan de man zijn ouders, het bedrag dat de vrouw aan de man moet vergoeden is onderdeel van het bedrag onder 4.4.;
4.8.
verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw contact opneemt met de goudsmid die de trouwring heeft gemaakt om te onderzoeken of de ring uit elkaar kan worden gehaald, indien nodig geeft de man de trouwring aan de vrouw, de vrouw laat de ring uit elkaar halen door de goudsmid, indien dat niet mogelijk is laat de vrouw de goudsmid de waarde vaststellen. De helft van de waarde zal de man in dat laatste geval aan de vrouw vergoeden, waarna de ring aan de man toekomt.;
4.9.
verstaat dat partijen zijn overeengekomen dat de aanslag Inkomstenbelasting wordt verrekend, het bedrag dat de vrouw aan de man moet vergoeden is onderdeel van het bedrag onder 4.4.;
4.10.
verstaat dat de inboedel in onderling overleg is verdeeld;
4.11.
verstaat dat partijen het saldo van de bankrekeningen hebben verdeeld;
4.12.
wijst af het verzoek van de man tot verrekening van de schuld van partijen aan de onderneming van de man voor de kosten van de verbouwing van de echtelijke woning en voor de verbouwing van de woning aan de [adres 2] ;
4.13.
wijst af het verzoek van de man tot verrekening van de renteschuld aan de ouders van de man met betrekking tot de (hypothecaire) geldlening tussen de man en zijn ouders;
4.14.
verklaart deze beslissing, met uitzondering van de echtscheiding, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.15.
bepaalt dat tegen deze beschikking tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld ten aanzien van het hiervoor bepaalde;
4.16.
bepaalt dat de behandeling omtrent de nadere afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
pro formawordt voortgezet op
25 augustus 2022, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de rechtbank te berichten of appel is ingesteld tegen deze beschikking;
4.17.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, rechter, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 876