Op 19 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeksters handhaving vroegen tegen een geitenhouderij die zonder de vereiste omgevingsvergunningen opereerde. De rechtbank had eerder, op 21 april 2021, het beroep van verzoeksters gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op hun bezwaarschrift. Verweerder had daarop de eerder verleende omgevingsvergunning herroepen. Verzoeksters stelden dat er geen concreet zicht op legalisatie was, terwijl de derde-belanghebbende betoogde dat er wel degelijk zicht was op legalisatie door een ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor handhaving, omdat de geitenhouderij op korte afstand van verzoeksters zonder vergunning opereerde, maar dat de belangen van de derde-belanghebbende zwaarder wogen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de uitkomst van het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) afgewacht kon worden. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen handhaving en de gevolgen voor de derde-belanghebbende, die een groot belang had bij het afwachten van de uitspraak in hoger beroep.