Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van doodslag wordt veroordeeld tot 13 jaar gevangenisstraf alsmede dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Ten aanzien van de gevorderde gevangenisstraf heeft de officier van justitie aangevoerd dat de maximale gevangenisstraf van 15 jaren in beginsel – ook gezien de recidive – in de rede ligt maar dat het Openbaar Ministerie van mening is dat het feit tot op zekere hoogte in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. Zoals de psycholoog in haar rapportage aangeeft, is het goed voorstelbaar dat de psychische stoornis van verdachte van invloed is geweest op het ontstaan van de situatie waarin het strafbare feit heeft plaatsgevonden alsmede op het strafbare feit zelf. Vanuit de stoornis heeft verdachte gehandeld met een afwijkend norm- en waardebesef, gebrek aan empathie en gewetensfuncties, verhoogde gerichtheid op eigen belang en een gebrek aan respect voor de rechten van anderen.
Ten aanzien van de TBS heeft de officier van justitie aangevoerd dat het opleggen van een “kale” gevangenisstraf met zich brengt dat de maatschappij, in de toekomst, onvoldoende zal zijn beveiligd tegen verdachte, nu een gevangenisstraf naar verwachting geen recidiveverlagend effect zal hebben. Zonder behandeling is niet te verwachten dat verdachte, na het uitzitten van zijn straf, in staat is om zijn leven op een maatschappelijk geaccepteerde wijze vorm te geven. De veiligheid van anderen vereist dan ook de oplegging van TBS met verpleging van overheidswege. Dat de deskundigen somber zijn over de beïnvloedingsmogelijkheden doet hier niet aan af. Ook indien de kans van slagen van een behandeling in het kader van TBS nagenoeg nihil is, kan een TBS met verpleging van overheidswege worden opgelegd vanuit de beveiligingsgedachte. De deskundigen achten een behandeling bovendien niet bij voorbaat volledig kansloos.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat uit de rapportages van de psycholoog en de psychiater dermate veel contra-indicaties voor het opleggen van een TBS-maatregel naar voren komen dat de rechtbank die vordering dient af te wijzen. Het behandelkader van een TBS met verpleging van overheidswege is volgens beide deskundigen niet onderscheidend ten opzichte van een langdurige gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het advies van Reclassering Nederland d.d. 22 juni 2021 en de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages, te weten het rapport van psycholoog B.Y. van Toorn d.d. 3 juni 2021 en het rapport van psychiater A.W.M.M. Stevens d.d. 16 maart 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het strafbare feit
Verdachte heeft op 9 november 2020 [slachtoffer] op brute wijze om het leven gebracht. Verdachte heeft in een auto, van zeer dichtbij, meermalen op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] lijkt te hebben geprobeerd om zich af te weren, maar was weerloos tegen het vuurwapengeweld van verdachte. Iemand van het leven beroven is de meest ernstige onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Door zijn handelen heeft verdachte aan [slachtoffer] dat recht en daarmee zijn meest kostbare bezit ontnomen.
Uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen blijkt dat de impact van het overlijden van [slachtoffer] buitengewoon groot is. Een moeder moet haar zoon missen, een klein meisje moet opgroeien zonder haar vader en een vriendin moet verder zonder vriend. Verdachte heeft een onherstelbaar verlies teweeggebracht en zeer groot leed toegebracht aan de nabestaanden. Door de proceshouding van verdachte blijven bovendien veel vragen onbeantwoord voor de nabestaanden, hetgeen het verdriet en ongeloof bij hen vergroot.
Een levensdelict brengt naast grote gevolgen voor de nabestaanden ook een schok teweeg in de maatschappij en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan. Het feit dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het bewezenverklaarde versterkt dit nog.
Het is bovendien niet de eerste keer dat verdachte veroordeeld wordt wegens doodslag. In 2011 werd verdachte door het hof Amsterdam veroordeeld tot 11 jaren gevangenisstraf nadat hij iemand door middel van messteken van het leven had beroofd.
Toerekenbaarheid
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en overweegt daartoe het volgende.
Uit de over verdachte opgestelde psychologische en psychiatrische rapportage blijkt dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Met betrekking tot de vraag of deze psychische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde, stelt de psychiater dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis weliswaar een rol heeft gespeeld maar dat verdachte altijd vrijheid van keuze heeft gehad en hierin niet belemmerd is geweest. Volgens de psycholoog heeft de antisociale persoonlijkheidsstoornis op verschillende momenten in het gebeurde een faciliterende en/of luxerende rol gespeeld. Tegelijkertijd is verdachte op geen enkel moment belemmerd geweest in zijn keuzevrijheid, was hij goed doordrongen van de risico’s die hij nam en heeft hij het besef van de wederrechtelijkheid van zijn handelen naast zich neergelegd, aldus de psycholoog.
De rechtbank leidt uit vorenstaande af dat de bij verdachte geconstateerde psychische stoornis hem niet heeft belemmerd in zijn gedragskeuzes ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Hij was voldoende in staat om uit vrije wil keuzes te maken met betrekking tot zijn gedrag alsook om de gevolgen van dat gedrag te overzien. Naar het oordeel van de rechtbank is het bewezenverklaarde feit dan ook geheel aan verdachte toe te rekenen.
Dat verdachte vanuit zijn stoornis zou hebben gehandeld met een afwijkend norm- en waardebesef, gebrek aan empathie en gewetensfuncties, verhoogde gerichtheid op eigen belang en een gebrek aan respect voor de rechten van anderen, zoals door de officier van justitie gesteld, doet hier niet aan af. Uit de rapportages komt inderdaad naar voren dat verdachte vanuit zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis een instrumentele, accepterende kijk op delictgedrag en een gebrek aan gewetensfuncties heeft waardoor hij crimineel gedrag voor zichzelf rechtvaardigt. De constatering van de deskundigen dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis een rol heeft gespeeld, lijkt dan echter vooral te zien op de keuze die verdachte maakt om zich in te laten met criminele activiteiten waardoor hij in risicovolle situaties belandt. Daaruit volgt echter niet dat verdachte ten gevolge van zijn stoornis willoos en weerloos tegenover dat criminele handelen stond. Integendeel, uit de rapportages volgt juist dat verdachte zeer wel de wederrechtelijkheid van zijn gedrag inziet en in staat is om zijn wil overeenkomstig dat inzicht in vrijheid te bepalen. Verdachte kiest ondanks zijn besef van wederrechtelijkheid juist bewust voor crimineel gedrag.
Nu de bij verdachte geconstateerde stoornis naar het oordeel van de rechtbank niet van invloed is geweest op de totstandkoming van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat geen rekening houden met deze stoornis.
De straf
Het opzettelijk benemen van het leven behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. Gelet op de brute, gewelddadige wijze waarop verdachte in dit concrete geval [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, het feit dat verdachte eerder is veroordeeld wegens doodslag en de omstandigheid dat de rechtbank de feiten volledig aan verdachte toerekent, acht de rechtbank slechts de maximale gevangenisstraf van 15 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte TBS met verpleging van overheidswege op te leggen en overweegt daartoe het volgende.
Uit de over verdachte opgestelde rapportages komt naar voren dat de mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding en behandelbaarheid gering zijn. Ondanks meerdere resocialisatie- en hulpverleningstrajecten, waaronder tweemaal een langdurige behandeling in een forensische polikliniek die mede gericht was op de persoonlijkheidsproblematiek, slaagt verdachte er niet in zijn leven op een maatschappelijk geaccepteerde manier in te richten. Hij maakt telkens een bewuste keuze voor crimineel gedrag en laat zich niet of nauwelijks beïnvloeden door externe factoren. Omtrent oplegging van een TBS met verpleging van overheidswege overwegen de deskundigen dat dit juridische kader tot voordeel heeft dat verdachte zich niet kan onttrekken aan behandelinterventies, dat verdachte tijdens resocialisatie intensief kan worden gevolgd en dat bij dreigend delictgevaar kan worden ingegrepen. Tegelijkertijd lijken beïnvloedingsmogelijkheden, ook in dit juridische kader, beperkt te zijn. Het hoogst haalbare lijkt het motiveren van verdachte tot meer prosociale/maatschappelijk geaccepteerde gedragsalternatieven en begeleiding bij het vermijden van risico’s. Maar zelfs dan moet worden gewaakt voor te veel optimisme: op basis van ervaringen uit het verleden is de verwachting dat verdachte, zelfs indien hij aan een dergelijk traject mee zou werken, slechts een oppervlakkige aanpassing zal laten zien en er niet gekomen zal worden tot daadwerkelijke verandering. Daarmee zal de kans op recidive onvoldoende teruggedrongen worden. Een behandeladvies gericht op het terugdringen van het recidiverisico achten de deskundigen dan ook niet aangewezen. Een heldere, sanctionerende reactie is meer van toepassing, aldus de deskundigen. Ook de reclassering adviseert een geheel onvoorwaardelijke straf.
Nu de deskundigen concluderen dat eerdere langdurige klinische behandelingen en resocialisatietrajecten niet tot gedragsverandering hebben geleid en dat van een nieuwe (langdurige) klinische behandeling naar alle waarschijnlijkheid geen recidivebeperkend effect zal uitgaan, acht de rechtbank het opleggen van TBS met verpleging van overheidswege niet opportuun. Voor zover verdachte naar verwachting tot gedragsaanpassing kan worden bewogen, kan dat ook worden nagestreefd in het kader van de detentiefasering en de voorwaardelijke invrijheidstelling.