ECLI:NL:RBNNE:2022:1024

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
180136
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Nederlands recht bij ontkenning vaderschap en vaststelling vaderschap in een Eritrees context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap en de vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. De verzoekster, een vrouw met zowel de Eritrese als de Nederlandse nationaliteit, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man, die in Eritrea woont en niet bereikbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Eritrese recht, waar de verzoekster naar verwijst, nog niet in werking is getreden, waardoor de verzoekster geen verzoek kan indienen tot ontkenning van het vaderschap volgens Eritrees recht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Nederlands recht van toepassing is, omdat de vrouw en de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

De rechtbank heeft de verzoekster ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap, omdat zij dit tijdig heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man juridisch vader is van de minderjarige, maar dat de verzoekster en de bijzondere curator hebben aangetoond dat [man Y] de biologische vader is. Op basis van een DNA-onderzoek is dit bevestigd. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man toegewezen en het vaderschap van [man Y] vastgesteld, onder de voorwaarde dat de beslissing tot ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.

Daarnaast heeft de rechtbank de geslachtsnaam van de minderjarige vastgesteld als die van [man Y]. De rechtbank heeft benadrukt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat het belangrijk is dat zij niet met een onbekende juridische vader blijft zitten. De beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, lid van de kamer en kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/180136 / FA RK 21-930
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 1 april 2022
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, kantoorhoudende te Dokkum,
tegen
[man X],
zonder bekende woon- en verblijfplaats in of buiten Nederland,
hierna ook te noemen: de man.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
- mr. M.R. Rauwerdaadvocaat te Leeuwarden, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [man Y]
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: [man Y] .

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw van 26 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op 27 augustus 2021;
- de beschikking van 8 oktober 2021 waarbij mr. M.R. Rauwerda tot bijzondere curator over [minderjarige] is benoemd;
- het advies van de bijzondere curator van 17 november 2021, ingekomen op diezelfde datum;
- een bericht van de vrouw van 16 november 2021, met als bijlage een rapport van 5 november 2021 van Verilabs te Gouda.
1.2.
Op 14 december 2021 heeft de rechter in verband met de coronamaatregelen de mondelinge behandeling gedaan via een Skype-verbinding.
Verschenen zijn (fysiek aanwezig):
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door haar begeleidster mevrouw [B] ;
- de bijzondere curator;
- [man Y] .
1.3.
De man is ondanks daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gebruik gemaakt van de diensten van de heer B. Ogbamichael, tolk in de taal Tigrinya.
1.5.
Zoals besproken op de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden naar de pro forma datum van 11 januari 2022, in afwachting van door de vrouw in samenspraak met de bijzondere curator in te dienen nadere informatie.
1.6.
De rechtbank heeft daarna kennis genomen van een brief van de vrouw van 6 januari 2022 met bijlage, waarin is opgenomen dat de bijzondere curator akkoord is met dit schrijven, ingekomen op 7 januari 2022.
1.7.
De zaak is pro forma behandeld op 11 januari 2022.

2.Feiten

2.1.
Uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat partijen op 19 april 2009 met elkaar zijn gehuwd. Bij beschikking van 3 maart 2021 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 6 juli 2021 geregistreerd in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van [woonplaats]
2.2.
Tijdens het huwelijk van de vrouw en de man is op [geboortedatum] [minderjarige] geboren.
2.3.
[minderjarige] woont bij de vrouw.
2.4.
Volgens de vrouw bezit zij zowel de Eritrese als de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit in maart 2021 verkregen en kan geen afstand doen van haar eigen Eritrese nationaliteit, in welk kader de vrouw algemene informatie van de IND heeft overgelegd. In de BRP is alleen de Nederlandse nationaliteit van de vrouw en [minderjarige] opgenomen.
2.5.
[man Y] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , heeft blijkens (een kopie van) zijn paspoort de Britse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. een bijzondere curator wordt benoemd ex artikel 1:212 van het Burgerlijke Wetboek (BW);
II. gegrond wordt verklaard de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de man als vader van [minderjarige] ;
III. onder de voorwaarde dat voornoemde beslissing inzake de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan vast te stellen dat [man Y] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] wonende te [woonplaats] , de vader is van [minderjarige] ;
IV. de geslachtsnaam van [minderjarige] zal zijn: [A] ;
V. de griffier te gelasten, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [woonplaats] op de voet van het bepaalde in artikel 1:20e, eerste lid, BW.

4.Beoordeling

Ontkenning vaderschap
- Rechtsmacht
4.1.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
- Toepasselijk recht
4.2.
Op grond van artikel 10:93 BW in samenhang met artikel 10:92 BW wordt de vraag of, en onder welke voorwaarden, het vaderschap van een man kan worden ontkend, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die man en de vrouw ten tijde van de geboorte van het kind, of, indien deze ontbreekt, door het recht van de staat waar die man en de vrouw elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
4.3.
Ingevolge artikel 10:92, lid 3, BW is in deze procedure voor de toepassing van artikel 10:92, lid 1, BW bepalend het tijdstip van de geboorte van de kinderen, dan wel indien het huwelijk van de ouders voordien is ontbonden, dan van de ontbinding.
4.4.
Het huwelijk van de vrouw en de man was niet ontbonden op het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] , zodat voor de vraag naar het toepasselijk recht op het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] bepalend is het tijdstip van de geboorte van [minderjarige] .
4.5.
In het verzoekschrift heeft de vrouw gesteld dat de man een onbekende nationaliteit heeft en dat de vrouw en [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit hebben. Volgens de vrouw is dan het Nederlands recht van toepassing (de derde trede van de verwijzingsladder van artikel 10:92 lid 1 BW), omdat de vrouw en [minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Ook de bijzondere curator heeft in haar verslag van 17 november 2021 de nationaliteit van de man niet kunnen vaststellen.
4.6.
Bij brief van 6 januari 2022 heeft de vrouw haar standpunt ten aanzien van de nationaliteit van de man echter gewijzigd en gesteld dat de man blijkens de huwelijksakte de Eritrese nationaliteit heeft. Derhalve is volgens de vrouw het Eritrese recht van toepassing op het verzoek tot ontkenning van het vaderschap nu beiden ten tijde van de geboorte van [minderjarige] de Eritrese nationaliteit hadden. De bijzondere curator ondersteunt dit schrijven van de vrouw.
4.7.
Vervolgens heeft de vrouw - onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:784) - gesteld dat volgens Eritrees familierecht (artikel 653 en 654 Eritrees BW) de moeder het vaderschap kan ontkennen, op grond dat de man niet de biologische vader van het kind is. De ontkenning van het vaderschap kan alleen door middel van een ontkenningsprocedure wordt bewerkstelligd. De moeder moet de procedure instellen binnen drie jaar na de geboorte van het kind.
De vrouw stelt dat het verzoek binnen drie jaar na de geboorte van het kind bij deze rechtbank is ingediend, zodat aan deze voorwaarde is voldaan.
4.8.
Gelet op het standpunt van het vrouw, zal de rechtbank uitgaan van een gezamenlijke nationaliteit van de vrouw en de man. Beide partijen hebben de Eritrese nationaliteit. Gelet op artikel 10:92 lid 1 BW dient volgens de stelling van de vrouw in dat geval in beginsel Eritrees recht te worden toegepast.
4.9.
Namens de vrouw is betoogd dat de vrouw op grond van artikel 653 en 654 Eritrees Burgerlijk Wetboek 2015 een verzoek tot ontkenning van het vaderschap kan indienen. Die stelling volgt de rechtbank niet. Zoals reeds in de beschikking van deze rechtbank van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:147) overwogen is, is het Eritrees Burgerlijk Wetboek 2015, waar de vrouw zich op beroept, nog
nietin werking getreden. Er dient bij toepassing van Eritrees recht dus gekeken te worden naar het nog geldende Eritrees Burgerlijk Wetboek 1991.
4.10.
Op grond van artikel 790 lid 2 Eritrees Burgerlijk Wetboek 1991 kan een moeder of een kind geen buitengerechtelijke ontkenning van het vaderschap verzoeken, op grond van artikel 794 Eritrees Burgerlijk Wetboek 1991 kan alleen de vader dit verzoeken. Toepassing van het Eritrees recht betekent dus dat de verzoeken van de vrouw afgewezen zouden moeten worden.
4.11.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw echter niet af, en neemt daarbij mede het belang van [minderjarige] in overweging op grond van artikel 3 IVRK en slaat daarbij tevens acht op artikel 8 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [minderjarige] niet gebaat is bij afwijzing van het verzoek, omdat [minderjarige] dan waarschijnlijk de rest van haar leven een voor haar onbekende juridisch vader heeft waarvan duidelijk is dat die niet haar biologisch vader is. De man woont in Eritrea op een voor de vrouw onbekend plek en weet niet af van het bestaan van [minderjarige] , zodat de kans zeer gering is dat de man ooit om ontkenning van zijn vaderschap naar Eritrees recht zal verzoeken.
4.12.
De rechtbank dient ambtshalve te toetsen welk recht toepasselijk is. De vrouw is naar Nederland gekomen als vreemdeling aan wie destijds een verblijfsvergunning is verstrekt als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000. Nadien heeft de vrouw de Nederlandse nationaliteit verkregen. Indien de vrouw onderhavig verzoek had ingediend in de periode dat zij de vluchtelingenstatus nog had, dan was artikel 10:17 BW van toepassing en daarmee Nederlands recht. Artikel 10:17 BW heeft als strekking dat de persoonlijke staat van een vreemdeling beheerst wordt door het recht van zijn woonplaats. Bij afwezigheid van artikel 10:17 BW zou teruggevallen moeten worden aan de vroegere nationaliteit, hetgeen in het algemeen genomen in strijd kan zijn met de subjectieve belevingen van de vreemdeling en veelal zal ook de aanknopingswaarde van de vroegere nationaliteit in de loop er tijd steeds geringer worden.
4.13.
De hierboven genoemde argumenten, die pleiten voor het bestaan van artikel 10:17 BW, vervallen bij een vreemdeling niet wanneer zij haar vluchtelingenstatus verliest doordat de Nederlandse nationaliteit verkregen wordt. In tegendeel: die argumenten doen zich dan juist steeds meer gelden. Immers, in dat geval had de vreemdeling naar Nederlands recht gegronde redenen om het land van herkomst te ontvluchten. De wetgever heeft echter niet voorzien in soortgelijke bepaling als artikel 10:17 BW voor personen die de vluchtelingenstatus verloren hebben doordat zij de Nederlandse nationaliteit verkregen hebben én wanneer die persoon geen afstand kan doen van de nationaliteit van het land waar de persoon vandaan gevlucht is. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat in geval van een dubbele nationaliteit, zoals de vrouw in onderhavige zaak, personen wel weer aangewezen zijn op het recht van het land dat zij ontvlucht zijn indien de andere partij ook de nationaliteit heeft van het ontvluchte land. Dat acht de rechtbank in strijd met de achterliggende gedachte bij artikel 10:17 BW. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank bepalen dat, analoog naar artikel 10:17 BW, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind bepalend is.
4.14.
[minderjarige] heeft haar gewone verblijfplaats in Nederland, waardoor Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot ontkenning van het vaderschap.
4.15.
De rechtbank stelt vast dat de man ten tijde van de geboorte van [minderjarige] gehuwd was met de vrouw. Op grond van artikel 1:199 aanhef en onder a BW dient de man daarom als juridische vader van [minderjarige] te worden aangemerkt.
- Ontvankelijkheid
4.16. Op grond van artikel 1:200 lid 5 BW moet een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man door de moeder bij de rechtbank worden ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. Nu [minderjarige] is geboren op [geboortedatum] en de vrouw haar verzoek op 27 augustus 2021 heeft ingediend, is zij ontvankelijk in haar verzoek tot ontkennen van het vaderschap van de man over [minderjarige] .
- Inhoudelijk
4.17.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek gesteld dat de man nooit in Nederland is geweest en de vrouw nimmer Eritrea is geweest.
De bijzondere curator heeft met de vrouw gesproken en heeft in haar verslag onder meer nog de volgende toelichting gegeven. Nadat de vrouw 6 jaar geleden naar alleen naar Nederland is gevlucht heeft zij lange tijd geprobeerd, door middel van meerdere gerechtelijke procedures, om de man naar Nederland te halen. Dit is echter niet gelukt. Het contact tussen de vrouw en de man is daarna verbroken. Verder heeft de bijzondere curator aangegeven dat de vrouw er 100% zeker van is dat [man Y] de biologische vader van [minderjarige] is.
Om dit te bewijzen hebben de vrouw en [man Y] bij Verilabs te Gouda een DNA-onderzoek naar verwantschap tussen [minderjarige] en [man Y] laten uitvoeren. Uit het verslag hiervan van 5 november 2021 ook blijkt dat [man Y] de biologische vader is.
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de resultaten van het door Verilabs uitgevoerde DNA-onderzoek stelt de rechtbank als vaststaand feit vast dat [man Y] de biologische vader is van [minderjarige] . De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man over [minderjarige] , dient te worden toegewezen.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
- Rechtsmacht
4.19.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
- Toepasselijk recht
4.20.
Op grond van artikel 10:97 lid 1 BW wordt de vraag of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Ingevolge artikel 10:97 lid 3 BW is daarbij het tijdstip van de indiening van het verzoek bepalend.
4.21.
Het verzoek is ingediend op 27 augustus 2021. De vrouw had op dat moment de Eritrese en de Nederlandse nationaliteit. [man Y] had op dat moment de Eritrese en Britse nationaliteit. De vrouw en [man Y] hebben gelet op de eerste trede van de verwijzingsladder van artikel 10:97 lid 1 BW een gemeenschappelijke nationaliteit, te weten de Eritrese nationaliteit. De rechtbank zal echter geen Eritrees recht toepassen. Op het verzoek tot ontkenning vaderschap heeft de rechtbank Nederlands recht van toepassing verklaard, en die lijn wordt doorgetrokken naar het verzoek tot vaststelling vaderschap.
- Ontvankelijkheid
4.22.
Op grond van artikel 1:207 BW kan het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder of het kind. Het verzoek dient door de moeder binnen vijf jaren na de geboorte van het kind te worden ingediend.
4.23.
De rechtbank concludeert dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [man Y] over [minderjarige] nu zij dit tijdig heeft ingediend en zich voorts geen van de in artikel 1:207, tweede lid van het BW, genoemde afwijzingsgronden voordoen.
- Inhoudelijke beoordeling
4.24.
Gelet op de uitslag van het door Verilabs uitgevoerde DNA-onderzoek staat het vast dat [man Y] de verwekker is van [minderjarige] .
4.25.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot gerechtelijke vaststelling vaderschap van [man Y] toewijzen, onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. Deze beslissing is naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [minderjarige] .
Wijziging geslachtsnaam
4.26.
De vrouw heeft in haar inleidende verzoekschrift verzocht te bepalen dat de geslachtsnaam van [minderjarige] [A] zal zijn.
- Rechtsmacht
4.27.
Op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, nu de vrouw haar woonplaats in Nederland heeft.
- Toepasselijk recht
4.28.
De rechtbank zal bij deze beschikking het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man over [minderjarige] gegrond verklaren en - onder opschortende voorwaarde dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan - het vaderschap van [man Y] ten aanzien van [minderjarige] vaststellen.
4.29.
Bij brief van 6 januari 2022 heeft de vrouw gesteld - en de bijzondere curator ondersteunt dit schrijven - dat de vrouw zowel de Eritrese als de Nederlandse nationaliteit heeft. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit in maart 2021 verkregen en kan geen afstand doen van haar eigen Eritrese nationaliteit. [man Y] bezit volgens de vrouw de Britse en de Eritrese nationaliteit, en naar de rechtbank aanneemt kan ook hij geen afstand doen van de Eritrese nationaliteit. De vrouw stelt dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit heeft en ook de Eritrese nationaliteit.
4.30.
Ten aanzien van het toepasselijk recht, verwijst de vrouw naar artikel 10:19 lid 1 BW, waarin is staat dat de geslachtsnaam en de voornaam van een vreemdeling bepaald wordt door het recht van de staat van de nationaliteit van de vreemdeling. De vrouw vindt dat het in het in het belang van [minderjarige] is dat Eritrees recht wordt toegepast nu beide ouders wensen dat de namen van [minderjarige] worden bepaald volgens Eritrees gewoontes. Volgens de vrouw is het binnen de cultuur van Eritrea niet gebruikelijk dat een kind de geslachtsnaam van de moeder krijgt. Dit laatste gebeurt bij 'bastaard' kinderen. Het kind zou alsdan een 'etiket' krijgen binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. Dit achten de vrouw en [man Y] niet in het belang van [minderjarige] . Naar Eritrees recht dient [minderjarige] een namenreeks te krijgen.
4.31.
De rechtbank overweegt dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit verkregen heeft en geen vreemdeling is zodat artikel 10:19 BW niet van toepassing. Artikel 10:20 BW schrijft voor dat de geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit, ongeacht of de persoon nog een andere nationaliteit heeft, bepaald wordt door het Nederlands recht. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat op onderhavig verzoek Nederlands recht van toepassing is.
4.32.
De rechtbank overweegt dat een kind naar Nederlands recht in beginsel een voornaam en een geslachtsnaam heeft. Het kind krijgt de voornaam/voornamen die zijn moeder/ouders hem geven en ontleent zijn geslachtsnaam aan zijn moeder of vader. Dit wordt bevestigd in de geboorteakte, waaruit blijkt dat er ten aan zien van [minderjarige] geen veld is opgenomen met "Geslachtsnaam". [minderjarige] heeft momenteel dus nog geen geslachtsnaam.
4.33.
Op grond van artikel 1:5, tweede lid van het BW, houdt een kind dat door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de man wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. De moeder en [man Y] hebben meerdere malen expliciet verklaard dat zij willen dat [minderjarige] niet de geslachtsnaam van de vrouw krijgt, maar de geslachtsnaam van [man Y] . De vrouw en [man Y] stellen in dat kader echter dat de geslachtsnaam van [man Y] de namenreeks [A] is. De rechtbank deelt dat standpunt niet, nu uit het Britse paspoort van [man Y] blijkt dat [A] aangemerkt zijn als de voornamen, en [man Y] als de geslachtsnaam. Bovendien kan naar Nederlands namenrecht een namenreeks ook niet als een geslachtsnaam aan een kind wordt gegeven. De rechtbank zal dan ook bepalen dat [minderjarige] de geslachtsnaam van haar vader zal dragen na vaststelling van het vaderschap en dat dit [man Y] is. De rechtbank zal hiervan melding maken in het dictum van deze beschikking. Dit betekent dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [geboorteplaats] in de akte van geboorte het veld "Geslachtsnaam", dient toe te voegen en daarin dient op te nemen de geslachtsnaam " [man Y] "
4.34.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. De door de vrouw en [man Y] gewenste namenreeks [A] wordt in de praktijk veelal op verzoek toegevoegd aan de voornaam van de minderjarige. De vrouw en [man Y] hebben echter hiertoe geen (subsidiair) verzoek ingediend bij de rechtbank. De rechtbank kan de voornaam van [minderjarige] dan ook niet wijzigen door toevoeging van de namenreeks.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart gegrond het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de [geboorteplaats] ;
5.2.
stelt - onder opschortende voorwaarde dat voormelde beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan - vast het vaderschap van [A] [man Y] , ten aanzien van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de [geboorteplaats] ;
5.3.
verklaart dat de vrouw en [man Y] hebben verklaard dat de minderjarige de geslachtsnaam van [man Y] zal hebben:
[man Y];
5.4.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e, eerste lid van het BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [geboorteplaats] ;
5.5.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden, voor deze procedure als beëindigd, onder dankzegging;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 433