In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2019 een beschikking gegeven inzake de ontkenning van het vaderschap en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een minderjarige. Het verzoek is ingediend door de moeder, die de Eritrese nationaliteit heeft, en betreft de ontkenning van het vaderschap van de man, die geen bekende woon- of verblijfplaats heeft. De moeder stelt dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige, omdat zij in oktober 2015 niet samen met hem naar Nederland is gereisd. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder verzoekschriften en brieven van de bijzondere curator, en heeft vastgesteld dat de man niet is verschenen op de zitting, ondanks dat hij openbaar is opgeroepen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder voldoende feiten heeft aangedragen om aan te nemen dat de man niet de verwekker is van de minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek tot ontkenning van het vaderschap toegewezen, zonder dat een DNA-onderzoek noodzakelijk was. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [belanghebbende 2] ontvangen, aangezien de moeder dit verzoek tijdig heeft ingediend. De rechtbank heeft besloten dat Eritrees recht van toepassing is op deze zaak, en heeft een deskundige benoemd om DNA-onderzoek uit te voeren om het vaderschap van [belanghebbende 2] vast te stellen. De kosten van het onderzoek zullen voorlopig door de moeder worden gedragen, tenzij zij een toevoeging heeft gekregen.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de naam van de minderjarige, na de vaststelling van het vaderschap, zal worden gewijzigd volgens de regels van het Eritrese naamrecht. De beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter en kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.