ECLI:NL:RBNNE:2020:147

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
166772
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontkenning vaderschap en gerechtelijke vaststelling vaderschap met wijziging van achternaam

In deze zaak heeft de vrouw verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man, die juridisch de vader is van de minderjarige, en om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [X], die de biologische vader zou zijn. De vrouw, die sinds 2015 in Nederland verblijft, heeft aangevoerd dat de man nooit in Nederland is geweest en dat [X] de biologische vader is van de minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de minderjarige de gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is, ondanks de Eritrese nationaliteit van de vrouw en de man, omdat het Eritrese Burgerlijk Wetboek 2015 nog niet in werking is getreden.

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond verklaard, omdat de man niet de biologische vader kan zijn. Tevens heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van [X] toegewezen, aangezien er voldoende bewijs is dat hij de verwekker is van de minderjarige. De rechtbank heeft ook bepaald dat de geslachtsnaam van de minderjarige zal worden gewijzigd naar die van de vrouw, nu de man geen rol meer speelt in het leven van de minderjarige. De beschikking is gegeven op 22 januari 2020 en is onderworpen aan de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/166772 / FA RK 19-528
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 22 januari 2020
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, kantoorhoudende te Dokkum,
tegen
[de man],
onbekende woon- en of verblijfplaats in en of buiten Nederland,
hierna ook te noemen de man,
niet in rechte verschenen,
belanghebbenden:
1. [X] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen [X] ,
2. [de minderjarige]
wonende te [woonplaats] ,
vertegenwoordigd door mr. B. Hiemstra, advocaat te Dokkum,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 30 april 2019;
- de brief met bijlage van 8 mei 2019 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlage van 22 juli 2019 van de zijde van de vrouw;
- de beschikking benoeming bijzondere curator van 7 augustus 2019;
- het advies van de bijzondere curator van 2 december 2019;
- de brief van 18 november 2019 van de zijde van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld op 17 december 2019. Verschenen zijn:
- de vrouw en haar advocaat;
- de heer H. Essaias, tolk;
- de bijzondere curator.
1.3.
De man en [X] zijn - ondanks daartoe behoorlijk opgeroepen - niet ter zitting verschenen.

2.Motivering

het verzoek

2.1.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht:
I. gegrond te verklaren de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van [de man] , als vader van de [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , onder de voorwaarden dat de beschikking m.b.t. de gegrondverklaring van de ontkenning van het hoor huwelijk ontstane vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, vast te stellen dat [X] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , de vader is van bovengenoemde minderjarige;
II. te bepalen dat de Staat der Nederlanden de kosten van een DNA-onderzoek voor zijn rekening moet nemen;
III. gegrond te verklaren het gerechtelijk vaderschap van [X] , geboren op [geboortedatum] ;
IV. de geslachtsnaam van het kind te wijzigen van [geslachtsnaam van de man] naar [geslachtsnaam van de vrouw] ;
V. de griffier te gelasten een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van [de gemeente] te zenden op voet van het bepaalde in artikel 1:20e, eerste lid van het BW.
2.1.1.
Bij brief van 18 november 2019 heeft de vrouw de rechtbank verzocht dat [de minderjarige] na de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap [geslachtsnaam van de vrouw] zal krijgen.
2.1.2.
De vrouw voert aan dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] kan zijn.
De vrouw verblijft sinds [2015] in Nederland. De man is nooit Nederland ingereisd. Volgens de vrouw is [X] de biologische vader van [de minderjarige] .
feiten
2.2.
De vrouw is gehuwd met de man op [2014] te [Ethiopië] naar kerkelijk Eritrees recht. Tijdens het huwelijk is geboren de [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 januari 2020 is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. [de minderjarige] woont bij de vrouw.
2.4.
De vrouw en [de minderjarige] beschikken over een verblijfsvergunning.
2.5.
In de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen betreffende de vrouw en [de minderjarige] is onder het kopje 'nationaliteit' opgenomen: Eritrese.
2.6.
Van de man zijn geen gegevens gevonden in het systeem in gevolge de Wet basisregistratie personen.
Rechtsmacht ten aanzien van de beoordeling van de verzoeken
2.7.
Nu de vrouw en [de minderjarige] de gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt op grond van artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over de verzoeken.
Toepasselijk recht
2.7.1.
De rechtbank houdt het er, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, voor dat de man de Eritrese nationaliteit heeft. Ingevolge artikel 10:93 jo. artikel 10:92 BW dient naar het primaire standpunt van de vrouw en de bijzonder curator de rechtbank dat Eritrees recht toe te passen op het verzoek, zijnde het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de vrouw.
2.8.
Namens de bijzonder curator is ten aanzien van het Eritrees recht verwezen naar de artikelen 653 en 654 Eritrees Burgerlijk Wetboek. Namens de vrouw is ter zitting aangegeven dat ook de vrouw primair van mening is dat deze wetsartikelen toegepast moeten worden. De rechtbank zal echter deze wetsartikelen niet toepassen. De wetsartikelen waarna de bijzonder curator en de advocaat van de vrouw (primair) verwijzen zijn opgenomen in het Eritrees Burgerlijk Wetboek 2015, maar dat wetboek is nog niet in werking getreden, zodat het Eritrees Burgerlijk Wetboek uit 1991 nog toegepast moet worden op onderhavige zaak.
2.9.
Op grond van artikel 790 lid 2 Eritrees Burgerlijk Wetboek 1991 kan een moeder of een kind geen buitengerechtelijke ontkenning van het vaderschap verzoeken, op grond van artikel 794 Eritrees Burgerlijk Wetboek 1991 kan alleen de vader dit verzoeken. Ook kent het huidige Eritrees Burgerlijk Wetboek 1991 geen (althans niet bij de rechtbank bekende) mogelijkheid om een kind de namenreeks van diens moeder te laten dragen. Toepassing van het Eritrees recht, zoals primair door de vrouw en de bijzonder curator betoogd, zou dus betekenen dat de verzoeken van de vrouw afgewezen zouden moeten worden.
2.10.
De vrouw heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Dit heeft, zoals de bijzonder curator ook heeft geschreven, tot gevolg dat artikel 10:17 van het Nederlandse Burgerlijke Wetboek (hierna BW) van toepassing is. Op grond van dat artikel wordt voor de vraag welk recht moet worden toegepast aansluiting gezocht bij de woonplaats van de vrouw en [de minderjarige] , zijnde Nederland, in plaats van Eritrea. Op deze grond is het, naar oordeel van de rechtbank, niet juist om uit te gaan van Eritrees recht, maar dient het Nederlands recht te worden toegepast, hetgeen ook voortvloeit uit de artikelen 10:92 jo. 10:93 en 10:97 BW.
Ontkenning vaderschap
2.11.
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind de man is die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind geboren is, is gehuwd. De man is daardoor de juridisch vader van [de minderjarige] . Op grond van artikel 1:200 BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologisch vader is van het kind, door de moeder worden ontkend. De moeder dient een verzoek daartoe binnen één jaar na de geboorte van het kind ingediend te hebben. Het verzoek van de vrouw is tijdig ingediend.
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] kan zijn. De vrouw verblijft sinds [2015] in Nederland, de man is nooit Nederland ingereisd, de vrouw is Nederland niet uitgereisd en [de minderjarige] is op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] geboren. Daarmee is het feitelijk niet mogelijk dat de man de verwekker is.
2.13.
Nu ook overigens niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is, zal de rechtbank het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot [de minderjarige] toewijzen.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
2.14.
Op grond van artikel 1:207 BW kan (samengevat) het ouderschap van een persoon worden vastgesteld door de rechtbank op de grond dat een man de verwekker is van het kind. De moeder kan hierom verzoeken. Het verzoek moet in beginsel binnen vijf jaar na de geboorte zijn ingediend.
2.15.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar verzoek tijdig heeft ingediend en dat geen van de in artikel 1:207 lid 2 BW genoemde afwijzingsgronden zich voordoen.
2.16.
De bijzondere curator overweegt dat de vrouw en [X] duidelijk zijn in hun verhaal, inhoudende dat [X] de biologische vader is van [de minderjarige] . Zij verklaren beide dat [X] de verwekker van [de minderjarige] is. Zij hebben er samen voor gekozen [de minderjarige] te laten dopen in de kerk in [plaats] . [2019] is [de minderjarige] gedoopt, waarbij [X] als vader is vermeld op de doopkaart. [de minderjarige] heeft er belang bij dat wordt vastgesteld wie zijn vader is. Volgens de bijzondere curator is een DNA-onderzoek niet noodzakelijk.
2.16.1.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken dat [X] de verwekker is van [de minderjarige] . De rechtbank acht een DNA-onderzoek niet noodzakelijk. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, anders dan de advocaat van de vrouw meende, de Rijkskas in beginsel geen ruimte biedt om DNA-onderzoek voor onvermogenden te bekostigen, die kosten dienen procespartijen zelf te dragen.
2.17.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om het vaderschap van [X] vast te stellen dan ook toewijzen. [de minderjarige] heeft er belang bij dat wordt vastgesteld wie zijn biologische vader is.
Achternaam
2.18.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:202 BW wordt, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, het door het huwelijk ontstane vaderschap geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Dit betekent dat [de minderjarige] op grond van artikel 1:5 lid 2 BW van rechtswege de geslachtsnaam van de vrouw zal hebben, tenzij de ouders verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. Dit hebben de vrouw en [X] aanvankelijk gedaan, maar hierop is de vrouw expliciet en schriftelijk teruggekomen nu [X] nadien er voor gekozen heeft bij zijn vrouw te blijven en verder (voor nu) geen rol te willen spelen in het leven van [de minderjarige] . Gezien de keuze van de vrouw zal de rechtbank bepalen dat [de minderjarige] de geslachtsnaam van de vrouw zal hebben [-] .
2.19.
Zolang [de minderjarige] nog in familierechtelijke betrekking staat tot de man zal de rechtbank de vaststelling van het vaderschap ten aanzien van [de minderjarige] en de daarmee samenhangende gevolgen voor de geslachtsnaam uitspreken onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man in kracht van gewijsde is gegaan.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart gegrond het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van [de man] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , ten aanzien van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
3.2.
stelt - onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [de man] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] in kracht van gewijsde is gegaan - vast het ouderschap van [X] , geboren op [geboortedatum] , ten aanzien van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ;
3.3.
wijzigt -onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [de man] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] in kracht van gewijsde is gegaan- de namen van [de minderjarige] in [geslachtsnaam van de vrouw] ;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
3.5.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van [de gemeente] .
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 22 januari 2020in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 458