ECLI:NL:RBNNE:2021:5676

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
7774815 \ CV EXPL 19-3821
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van schadevergoedingsvorderingen in aandelenleasezaak

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft de kantonrechter op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, heeft vorderingen ingesteld tegen Dexia, die werd vertegenwoordigd door mr. J.R. van Staveren. De kern van het geschil betreft de vraag of de vorderingen van de eiser zijn verjaard. De eiser stelt dat de verjaring van zijn vorderingen is gestuit door een WCAM-procedure in 2005 en door een opt-out verklaring in 2007. Dexia betwist dit en stelt dat de vorderingen van de eiser verjaard zijn, omdat hij geen bewijs heeft geleverd van een sommatiebrief die de verjaring zou hebben gestuit.

De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat de schadevergoedingsvorderingen van de eiser in eerste instantie zijn gestuit door de WCAM-procedure. Echter, de rechter concludeert dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij een sommatiebrief heeft verstuurd die voldoet aan de eisen voor een stuitingshandeling. Hierdoor zijn de vorderingen van de eiser eind juli 2012 verjaard. De kantonrechter heeft ook overwogen dat het beroep van Dexia op verjaring niet onaanvaardbaar is, gezien het ontbreken van de sommatiebrief.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Dexia, vastgesteld op € 777,50. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en correct stuiten van verjaringstermijnen in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 7774815 \ CV EXPL 19-3821
vonnis van de kantonrechter d.d. 9 maart 2021
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G. van Dijk te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.R. van Staveren te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Dexia worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 september 2020,
- de akten van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de verdere beoordeling daarvan

Verjaring
2.1.
In het tussenvonnis van 1 september 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, heeft de kantonrechter [eiser] toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat hij de verjaring van zijn in deze procedure ingestelde vorderingen tijdig heeft gestuit.
2.2.
[eiser] heeft gesteld dat de verjaring van zijn vorderingen in eerste instantie is gestuit door middel van de WCAM-procedure in november 2005. Nadien is de verjaring volgens [eiser] opnieuw gestuit in 2007 door zijn opt-out verklaring ter zake van de algemeen verbindend verklaarde regeling (de WCAM-overeenkomst). [eiser] heeft in dit verband een ontvangstbevestiging van de notaris van 9 augustus 2007 overgelegd van de opt-out verklaring van [eiser] . Binnen de termijn van vijf jaar zijn de brieven uit 2009 en 2012 verstuurd, waarvan Dexia heeft erkend deze te hebben ontvangen en waarin de vorderingen van [eiser] wederom zijn gestuit, aldus [eiser] . Indien Dexia van mening is dat de brief uit 2009 geen stuitende werking heeft, dan had Dexia deze brief volgens [eiser] moeten overleggen. Voorts stelt [eiser] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is dat Dexia zich beroept op verjaring. Dexia had uit de brieven en de context kunnen afleiden van welke vorderingen de verjaring werd gestuit. Volgens [eiser] heeft Dexia in 2011 ook erkend dat zij in verband met het schenden van haar zorgplicht schade diende te vergoeden.
2.3.
Volgens Dexia zijn de schadevergoedingsvorderingen van [eiser] verjaard. Dexia voert aan dat [eiser] de vermeende sommatiebrief tot op heden niet heeft overgelegd, terwijl de stuitende werking van de vervolgbrieven uit 2009 en 2012 volgens het tussenvonnis van 1 september 2020 samenhangt met de ontvangst en de inhoud van de sommatiebrief. Volgens Dexia dient voorts aan de WCAM-procedure voorbij te worden gegaan en heeft de opt-out verklaring geen stuitende werking. Dexia betwist voorts dat het op haar weg lag om de brief uit 2009 te overleggen. De stelling van [eiser] dat het onverenigbaar is met de redelijkheid en billijkheid dat Dexia zich beroept op verjaring is volgens Dexia onjuist.
2.4.
Zoals reeds overwogen in het tussenvonnis van 1 september 2020 heeft de verjaringstermijn een aanvang genomen in 2005. De kantonrechter is van oordeel dat de schadevergoedingsvorderingen van [eiser] in eerste instantie zijn gestuit door de WCAM-procedure op grond van artikel 7:907 lid 5 BW (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3925). In 2007 is vervolgens tijdig en geldig verklaard dat [eiser] niet gebonden wenste te zijn aan de Duisenberg-regeling. Uit de bevestigingsbrief van de notaris volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [eiser] de opt-out verklaring op 27 juli 2007 heeft uitgebracht. Op de dag na het uitbrengen van die verklaring is een nieuwe verjaringstermijn ex artikel 7:907 lid 5 BW gaan lopen. Die verjaringstermijn bedroeg destijds vijf jaren en is dus geëindigd in juli 2012.
2.5.
In het tussenvonnis van 1 september 2020 heeft de kantonrechter voorts overwogen dat [eiser] weliswaar heeft gesteld dat hij nagenoeg dezelfde sommatiebrief en nagenoeg dezelfde vervolgbrieven uit oktober 2009 en 23/24 januari 2012 aan Dexia heeft verstuurd als de brieven genoemd in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:9114), maar dat [eiser] niet heeft geconcretiseerd op welk moment hij de (eerste) sommatiebrief aan Dexia heeft verstuurd. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat de betreffende brief zich niet bij de stukken bevindt en dat de kantonrechter er vooralsnog vanuit gaat dat de door Dexia ontvangen brieven uit 2009 en 2012 vervolgbrieven zijn geweest, waarbij de kantonrechter erop heeft gewezen dat de stuitende werking van de vervolgbrieven samenhangt met de ontvangst en inhoud van de (eerste) sommatiebrief.
2.6.
Uit de akte van [eiser] (na voornoemd tussenvonnis) volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat er voorafgaand aan de brieven van oktober 2009 en januari 2012 nog andere brieven aan Dexia zijn verstuurd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daarom niet worden vastgesteld dat de (vervolg)brieven uit 2009 en 2012 stuitende werking hebben gehad. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat hij voorafgaand aan het eindigen van de verjaringstermijn in juli 2012 een brief aan Dexia heeft verstuurd waarin hij terugbetaling vordert van alle bedragen die hij aan Dexia heeft betaald op grond van een onrechtmatige daad, een en ander conform voornoemd arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [eiser] voorafgaand aan juli 2012 een brief heeft gestuurd die voldoet aan de eisen die in artikel 3:317 lid 1 worden gesteld aan een stuitingshandeling. In de in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016 genoemde vervolgbrieven worden slechts de (niet nader genoemde) vorderingen onverkort gehandhaafd. Vanwege de samenhang met de sommatiebrief waarin een beroep werd gedaan op terugbetaling van alle gelden op grond een onrechtmatige daad voldeden de vervolgbrieven uit 2009 en 2012 volgens het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan de vereisten voor een stuitingshandeling. Nu niet is komen vast te staan dat [eiser] een vergelijkbare sommatiebrief (tot vergoeding van schade met als grondslag een onrechtmatige daad) aan Dexia heeft verstuurd voorafgaand aan juli 2012, zijn de vorderingen van [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter eind juli 2012 verjaard.
2.7.
De stelling van [eiser] dat Dexia in 2011 heeft erkend dat zij in verband met het schenden van haar zorgplicht schade aan [eiser] diende te vergoeden, leidt zonder nadere toelichting, die [eiser] niet heeft gegeven, niet tot de conclusie dat Dexia heeft erkend meer aan [eiser] te zijn verschuldigd dan het door haar uitgekeerde gedeelte van de restschuld (tweederde). Van een erkenning van een verplichting tot vergoeding van al hetgeen [eiser] aan Dexia heeft betaald, alsmede van hypotheekschade is geen sprake, zodat de verjaring van de thans ingestelde vorderingen naar het oordeel van de kantonrechter niet is gestuit door voornoemde erkenning van Dexia.
2.8.
Voorts is de kantonrechter van oordeel dat een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Vanwege het ontbreken van voornoemde sommatiebrief was het voor Dexia niet mogelijk om uit de context af te leiden van welke vorderingen de verjaring in de brieven uit 2009 en 2012 werd gestuit.
2.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [eiser] slaagt. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
2.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Dexia worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde € 777,50 (2,5 punten x tarief € 311,00).

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Dexia tot op heden vastgesteld op € 777,50.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 429/ah