Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
€ 1.060,55 per maand aan studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
.Dit besluit is inmiddels onherroepelijk geworden.
4 november 2020 verweerder erop gewezen dat het uit de Suwinet-gegevens blijkende bruto inkomen per maand niet altijd gelijk is aan of hoger is dan de bijstandsnorm en dat dat betekent dat eiseres wel recht zou hebben op bijzondere bijstand. De commissie heeft verweerder verzocht een nader onderzoek uit te voeren en aan de hand van de netto inkomsten van eiseres vast te stellen of en zo ja, in hoeverre zij recht heeft op bijzondere bijstand.
.Van op het inkomen drukkende kosten is niet gebleken. Het totale inkomen gedeeld door 20 leidt tot een maandelijkse draagkracht van € 375,75. De kosten van bewindvoering zijn maandelijks € 139,48 en per 1 januari 2020 € 145,90. Met de draagkracht van € 375,75 heeft eiseres voldoende middelen om zelf in de kosten van bewindvoering te voorzien. Zij had dan ook volgens de commissie met ingang van 1 augustus 2018 geen recht meer op bijzondere bijstand voor die kosten.
31 maart 2020 inkomsten uit werk voor [naam werkgever 2] heeft ontvangen en dat zij verweerder van deze inkomsten niet op de hoogte heeft gesteld. Evenmin is in geschil de hoogte van de inkomsten uit het werk voor [naam werkgever 1] en [naam werkgever 2] . Over de in aanmerking te nemen draagkrachtperiode 1 augustus 2018 tot en met 31 maart 2020 zijn partijen het ook eens.
- € 7.424,34 - gedeeld moet worden door 20 (maanden), als gevolg waarvan het
gemiddeldebedrag aan inkomsten € 375,75 per maand bedraagt. Verweerder heeft hierbij beoordelingsvrijheid en dat betekent dat de rechterlijke toetsing van het standpunt van verweerder terughoudend is.
31 maart 2020 te delen door het aantal maanden en daarmee bij de beoordeling uit te gaan van het gemiddelde inkomen per maand, niet juist is. Wat onder 4.6 is overwogen leidt ertoe dat over de periode 1 augustus 2018 tot en met 31 maart 2020 per maand moet worden beoordeeld of het bedrag aan inkomsten in die maand het toegekende bedrag aan bijzondere bijstand overschrijdt. Aan de hand van de in het verweerschrift van 11 december 2020 op bladzijde 2 in het schema vermelde bedragen zal de rechtbank beoordelen of en in hoeverre het toerekenen van de inkomsten per maand gevolgen heeft voor de intrekking van de bijzondere bijstand. Uit het advies van de commissie – dat verweerder in het bestreden besluit heeft overgenomen – blijkt dat de commissie op het totale bedrag aan inkomsten van [naam werkgever 2] de stagevergoedingen van € 45,- niet heeft meegerekend. De rechtbank zal die bedragen dan ook niet meenemen in de beoordeling.
€ 139,48. Dat betekent dat eiseres in de maanden augustus 2018, september 2018 en oktober 2018 de kosten van bewindvoering zelf had kunnen betalen. Zij had over die maanden dan ook geen recht op bijzondere bijstand. De intrekking over de maanden augustus tot en met oktober 2018 blijft daarom in stand.
€ 139,48 en het met ingang van 1 januari 2020 geldende bedrag € 145,90.