ECLI:NL:RBNNE:2021:5360

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
LEE 21/913
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WIA-uitkering wegens hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de intrekking en terugvordering van een WIA-uitkering. Eiseres ontving sinds 28 februari 2007 een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft haar uitkering herzien en te veel betaalde uitkeringen teruggevorderd, omdat er een hennepkwekerij in haar garage was aangetroffen. Eiseres heeft betoogd dat zij geen weet had van de hennepkwekerij en dat de inkomsten uit de kwekerij veel te hoog waren ingeschat. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet met objectieve verifieerbare gegevens had aangetoond dat zij de hennepkwekerij niet had uitgebaat en dat het Uwv terecht had aangenomen dat zij inkomen uit de kwekerij had genoten. De rechtbank stelde vast dat het Uwv bevoegd was om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen en dat er geen sprake was van dubbele bestraffing, ondanks de seponering van de strafzaak tegen eiseres. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/913

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. W.G. ten Have),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Hoogeveen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de Wet WIA) van eiseres herzien en te veel betaalde uitkeringen van eiseres teruggevorderd. Bij besluit van dezelfde datum (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd. Bij besluiten van 21 juli 2020 (het primaire besluit 3 en 4) heeft verweerder eiseres een termijn van zes weken gesteld voor betaling van het terug te vorderen bedrag en de boete.
Bij besluit van 28 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 28 februari 2007 een uitkering ingevolge de Wet WIA van verweerder. In 2013 en op 3 september 2019, 17 september 2019 en 24 oktober 2019 heeft de politie anonieme meldingen ontvangen van een hennepkwekerij die zich in de garage bij de woning van eiseres en haar man zou bevinden. In 2013 en van 7 oktober 2019 tot en met 14 oktober 2019 heeft netbeheerder Enexis een netwerkmeting uitgevoerd, waarvan de resultaten niet duidden op de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Op 26 november 2019 heeft de politie opnieuw een anonieme melding ontvangen dat er zich in de garage een hennepkwekerij bevindt. Van 5 december 2019 tot en met 12 december 2019 heeft Enexis opnieuw een netwerkmeting uitgevoerd. De resultaten van die meting duidden wel op aanwezigheid van een hennepkwekerij. Op 19 december 2019 is de politie de woning en garage van eiseres binnengetreden. Van dat binnentreden is een proces-verbaal opgemaakt op 10 januari 2020. De verbalisant heeft in de garage van eiseres en haar man een hennepkwekerij met 145 hennepplanten aangetroffen.
2. Op 25 mei 2020 heeft een medewerker van verweerder een rapport (het themaonderzoek) opgesteld waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel uit die kwekerij is berekend. Verweerder heeft een bedrag van € 92.743,50 aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan eiseres toegerekend. Verweerder heeft dat toe te rekenen bedrag aangemerkt als inkomen uit werk dat eiseres niet bij verweerder heeft gemeld. Op basis van het themaonderzoek heeft verweerder de hoogte van de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 1 december 2016 tot en met 31 december 2019 opnieuw beoordeeld. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder een bedrag van € 64.916,15 van eiseres teruggevorderd. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder eiseres daarnaast een boete van € 5.466,67 opgelegd, omdat eiseres zich volgens verweerder niet aan de informatieplicht van de Wet WIA heeft gehouden. De bezwaren van eiseres tegen die besluiten zijn bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij geen weet had van de hennepkwekerij. Zij dacht dat de garage verhuurd was aan de neef van haar man voor diens bedrijf en heeft nooit iets van een hennepkwekerij in de garage gemerkt. Als de rechtbank toch aanneemt dat eiseres wist van de kwekerij, heeft verweerder het inkomen uit de kwekerij veel te hoog ingeschat. Dat er minder inkomen is genoten dan verweerder heeft aangenomen blijkt ook uit het uitgavenpatroon van eiseres en haar man. Daarbij wordt eiseres met het bestreden besluit dubbel gestraft, omdat zij ook (ten onrechte) van een strafbaar feit beschuldigd is en haar woning gesloten is. Mede gelet op haar psychische klachten en moeilijke financiële situatie had verweerder van de terugvordering en het opleggen van de boete af moeten zien, althans die moeten matigen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 27 van de Wet WIA is de verzekerde aan wie een uitkering wordt uitbetaald verplicht uit eigen beweging alle informatie aan verweerder mede te delen waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die van invloed kan zijn op zijn recht op uitkering of op de hoogte van die uitkering. Als hij die informatieplicht schendt en als verweerder daardoor te veel uitkering heeft betaald, moet verweerder op grond van artikel 77 van de Wet WIA te veel betaalde uitkeringen terugvorderen en op grond van artikel 91 van de Wet WIA een boete opleggen.
5. Omdat het hier gaat om een belastend besluit moet verweerder aannemelijk maken dat eiseres inkomen uit of in verband met de kwekerij heeft genoten. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) mag verweerder van de vooronderstelling uitgaan dat eiseres (mede-)eigenaar is van een hennepkwekerij, als die kwekerij in haar woning wordt aangetroffen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4127). Het is dan aan eiseres om met objectieve verifieerbare gegevens aan te tonen dat zij de hennepkwekerij niet heeft uitgebaat en ook niet op een andere manier inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. Als eiseres deze gegevens niet heeft verstrekt is verweerder, ook volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2083), bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dergelijke gegevens niet verstrekt. Eiseres heeft aangevoerd dat zij psychische klachten had, maar heeft dat niet nader onderbouwd. De rechtbank acht dat daarom niet aannemelijk. Eiseres heeft haar stelling dat zij niets van de kwekerij gemerkt heeft en dat zij zelf geen inkomen heeft genoten verder onderbouwd met verklaringen van haarzelf en haar familieleden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dat geen objectieve verifieerbare gegevens. Die verklaringen kunnen daarom niet afdoen aan de vooronderstelling dat eiseres inkomen uit of in verband met de kwekerij heeft genoten. Het argument van eiseres dat haar uitgavenpatroon geen bijzonderheden vertoont, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft er van uit mogen gaan dat eiseres inkomen uit de kwekerij heeft genoten.
5.2.
Ten aanzien van de opgelegde boete geldt een strenger criterium. Verweerder moet niet slechts aannemelijk maken, maar aantonen dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3310) mag verweerder daarbij wel het in 5. genoemde (bewijs)vermoeden gebruiken. Daarom wordt vermoed dat eiseres de exploitant is van de in haar woning aangetroffen hennepkwekerij. Gelet op het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, kan eiseres dat vermoeden wel ontzenuwen. Eiseres moet dan feiten en omstandigheden aanvoeren die voldoende twijfel aan dat vermoeden doen ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. De verklaringen van haar familieleden en de omstandigheid dat het uitgavenpatroon van eiseres en haar man geen bijzonderheden vertoont, acht de rechtbank daarvoor niet overtuigend. Voor de overige omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd verwijst de rechtbank naar wat zij onder 5.1 overwogen heeft.
5.3.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar geen boete op mag leggen omdat zij dan dubbel gestraft wordt. Dit terwijl zij al gestraft is, omdat zij ten onrechte als verdachte is aangemerkt en omdat haar huis is afgesloten, zo voert eiseres aan. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder gehouden om de boete op te leggen. Er is te weinig bekend over de redenen waarom de strafzaak is geseponeerd om tot het tegendeel te concluderen. Zo is niet bekend voor welke strafbare gedraging eiseres werd vervolgd en is niet bekend voor welk bestanddeel van die gedraging de officier van justitie vond dat er te weinig bewijs was. Niet uitgesloten kan worden dat de strafzaak geseponeerd is vanwege gebrek aan bewijs voor opzet in strafrechtelijke zin. Omdat verweerder bij het opleggen van de boete uit is gegaan van (normale) verwijtbaarheid van eiseres, heeft verweerder opzet in strafrechtelijke zin immers niet hoeven te bewijzen. De rechtbank acht het voorstelbaar dat het bij eiseres voor spanning moet hebben gezorgd om als verdachte te worden aangemerkt, maar niet gezegd kan worden dat dat een straf als door eiseres bedoeld oplevert. Het is niet gebleken dat de woning bij wijze van punitieve maatregel is gesloten. Hoewel de rechtbank zich voor kan stellen dat de sluiting van haar woning voor eiseres wel zo voelt, kan niet gezegd worden dat eiseres daarmee dubbel bestraft is.
6. Volgens eiseres moet het inkomen dat zij heeft genoten uit de kwekerij veel lager worden vastgesteld dan verweerder heeft geschat. De kwekerij is korter actief geweest dan waar verweerder van uit is gegaan, namelijk amper een jaar en het grootste deel van de inkomsten ging naar haar neef. Dat blijkt volgens eiseres uit de verklaringen van haarzelf en haar familieleden en ook uit de netwerkmetingen die Enexis heeft gedaan. Dat er minder inkomen is genoten dan verweerder heeft aangenomen blijkt ook uit het uitgavenpatroon van eiseres en haar man.
6.1.
Onder 5. heeft de rechtbank overwogen dat verweerder volgens vaste rechtspraak van de Raad ervan uit mag gaan dat eiseres inkomen uit de hennepkwekerij heeft genoten, als eiseres geen objectieve verifieerbare gegevens heeft verstrekt waaruit het tegendeel blijkt. Nu eiseres deze gegevens niet heeft verstrekt is verweerder, ook volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2083), bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Verweerder is bij zijn schatting uitgegaan van genoten inkomen uit de kwekerij sinds
1 december 2016, op basis van gegevens van Enexis en de politie.
6.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat uit de netwerkmeting van Enexis in oktober 2019 blijkt dat de kwekerij nog geen jaar actief was. Dat strookt echter niet met de verklaringen van, onder meer, de man van eiseres. Hij heeft verklaard dat er vier oogsten zijn gerealiseerd. Met een oogstcyclus van ongeveer tien weken moet de kwekerij volgens die verklaring ongeveer 40 weken vóór het binnentreden op 19 december 2019 actief zijn geworden. Die datum ligt in ieder geval voor oktober 2019. Het feit dat Enexis in oktober 2019 geen aanwijzingen voor een hennepkwekerij heeft gemeten, vindt de rechtbank daarom niet overtuigend. De verklaringen van eiseres en haar familieleden dat de kwekerij minder dan een jaar actief is geweest en dat de opbrengsten voor het grootste deel naar de neef van eiseres gingen, vindt de rechtbank ook niet overtuigend. Ten eerste zijn, anders dan de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft betoogd, de verklaringen in het dossier niet eensluidend. De neef van eiseres heeft immers verklaard dat eiseres en haar man alle inkomsten uit de kwekerij genoten. Daarnaast zijn die verklaringen geen objectieve gegevens die afdoen aan de vooronderstelling dat eiseres (mede-)eigenaar van de kwekerij is geweest en dat de opbrengst daarvan haar ten goede is gekomen. Verweerder heeft, gelet op het bovenstaande, bij zijn schatting uit mogen gaan van een startdatum van de kwekerij vanaf 1 december 2016 en heeft geen aanleiding hoeven zien het inkomen dat eiseres uit de kwekerij genoten heeft lager vast te stellen.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat haar woning gesloten is, dat zij psychische klachten heeft en dat zij in een moeilijke financiële situatie verkeert. Volgens eiseres had verweerder in die omstandigheden aanleiding moeten zien de terugvordering en boete te matigen.
7.1.
Op grond van artikel 77, zesde lid, en artikel 91, achtste lid, van de Wet WIA mag verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering van teveel betaalde uitkeringen en het opleggen van een boete afzien als daar dringende redenen voor zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Raad doen dergelijke dringende redenen zich alleen voor als het bestreden besluit onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor eiseres heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1475). Naar het oordeel van de rechtbank doen dergelijke gevolgen zich in dit geval niet voor. Dat eiseres psychische klachten heeft, zich in een moeilijke financiële situatie bevindt en dat haar woning gesloten is, levert geen onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen op. Verweerder hoefde de terugvordering en boete niet te matigen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 december 2021 door mr. N.W. Brand, voorzitter, en mr. C.H. de Groot en mr. H. van der Werff, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.