ECLI:NL:RBNNE:2021:5358

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
LEE 21/453
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WIA-uitkering wegens hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had zijn uitkering over de periode van 21 februari 2019 tot en met 12 juni 2019 ingetrokken en een terugvordering van € 8.072,98 bruto opgelegd gekregen, omdat er een hennepkwekerij in zijn woning was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om de uitkering in te trekken over de periode van 21 februari 2019 tot en met 17 april 2019, omdat de werkzaamheden voor de hennepkwekerij pas op 18 april 2019 waren begonnen. De rechtbank stelde vast dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij, maar dat de terugvordering over de eerdere periode niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 2.524,50 en de boete die aan de eiser was opgelegd, diende opnieuw te worden vastgesteld. Het beroep van de eiser werd gegrond verklaard, en het bestreden besluit werd vernietigd voor de intrekking en terugvordering over de periode van 21 februari 2019 tot en met 17 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/453

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] wonende te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.T Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)verweerder
(gemachtigde: T.R. Vallinga).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eisers’ uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) over de periode van 21 februari 2019 tot en met 12 juni 2019 ingetrokken en over die periode een bedrag van € 8.072,98 bruto van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 13 augustus 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 3.653,04.
Bij besluit van 18 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de terugvordering en boete gegrond verklaard, de terugvordering verlaagd tot een bedrag van € 5.112,81 bruto en de boete verlaagd tot € 550,08. Voor het overige heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting heeft de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen twee anonieme getuigenverklaringen van 15 maart 2019 en 16 maart 2019 (mma-meldingen) over te leggen.
Verweerder heeft de mma-meldingen, na herhaald verzoek van de rechtbank, niet overgelegd.
Partijen hebben toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten, waarop de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan eiser is per 16 augustus 2014 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Hij staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [uitkeringsadres] (uitkeringsadres).
1.2.
Op 13 juni 2019 is in de woning op het uitkeringsadres een in werking zijnde hennepkwekerij bestaande uit 195 planten aangetroffen en ontmanteld. Naar aanleiding van een melding van de politie Noord-Nederland over deze hennepkwekerij, heeft de directie Handhaving van verweerder een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende WIA-uitkering. In dat kader is onder meer dossieronderzoek verricht, informatie bij netbeheerder Enexis en de politie opgevraagd en is eiser op 1 mei 2020 telefonisch gehoord. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 1 mei 2020.
1.3.
Verweerder heeft bij het primaire besluit 1 de WIA-uitkering van eiser ingetrokken over de periode van 21 februari 2019 tot en met 12 juni 2019 en over die periode een bedrag van € 8.072,98 bruto van eiser teruggevorderd. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van 1 mei 2020.
1.4.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder aan eiser een boete van € 3.653,04 opgelegd, omdat hij de inlichtingenplicht niet is nagekomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2 gegrond verklaard, de terugvordering beperkt tot een bedrag van bruto € 5.112,81 en de boete verlaagd tot € 550,08. Verweerder heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat eiser de op hem rustende inlichtingplicht heeft geschonden door niet te melden dat hij in de woning op het uitkeringsadres een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Hij heeft geen inzicht gegeven in de hieruit verworven inkomsten en de besteding daarvan. Hierdoor kan het recht op uitkering niet worden vastgesteld. Er zijn volgens verweerder geen dringende redenen om van terugvordering of boete af te zien.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en brengt in beroep het volgende naar voren. Eiser stelt dat hij de inlichtingplicht niet heeft geschonden. Eiser heeft geen werkzaamheden verricht in de hennepkwekerij en geen voordeel genoten. De aanwezigheid van de hennepkwekerij rechtvaardigt niet de vooronderstelling dat eiser op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Eiser wijst op het vonnis van 19 juni 2020 van de politierechter van deze rechtbank waarin de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is afgewezen. Er is volgens eiser geen sprake geweest van een eerdere oogst. De mma-meldingen, waarin melding is gedaan van een hennepgeur rondom eisers’ woning, rechtvaardigen evenmin die conclusie. De meldingen waren incidenteel, hadden een korte tijdsduur en tijdens het buurtonderzoek hebben andere omwonenden verklaard geen hennepgeur te hebben waargenomen. Ter zitting heeft eiser een kopie van het proces-verbaal buurtonderzoek van 14 juni 2019 overgelegd. De vordering van Enexis van € 2.071,90 berust op een geschat stroomverbruik. Tot slot is de boete, ook na de matiging, niet op zijn plaats.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Intrekking en terugvordering
4.1.
De intrekking en terugvordering van eisers’ WIA-uitkering ziet op de periode van 21 februari 2019 tot en met 12 juni 2019 (de te beoordelen periode).
4.2.
Het besluit tot intrekking en terugvordering van een WIA-uitkering is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de uitkeringsverlenende instantie. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.3.
Vaststaat dat op 13 juni 2019 in eisers’ woning op het uitkeringsadres een in werking zijnde hennepkwekerij met in totaal 195 hennepplanten is aangetroffen en eiser hiervan geen melding bij verweerder heeft gemaakt. Verder staat vast dat verweerder ervan is uitgegaan dat de aangetroffen hennepplanten ongeveer zes weken oud waren. Dat betekent dat de planten sinds 18 april 2019 in de woning stonden. Daarnaast staat vast dat op het uitkeringsadres 112 dagen illegaal stroom is afgenomen.
5. Tussen partijen is in geschil of eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en in verband met die hennepkwekerij inkomsten heeft ontvangen, waardoor geen recht bestond op een (volledige) WIA-uitkering. Verder is in geschil of er voor 13 juni 2019 een eerdere oogst heeft plaatsgevonden.
5.1.
Verweerder heeft de conclusie dat voor 13 juni 2019 een eerdere oogst heeft plaatsgevonden, gebaseerd op de bevindingen van de politie zoals vermeld in het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 13 juni 2019 (proces-verbaal). Daarin staat dat de volgende in de kweekruimte aangetroffen aanwijzingen duiden op één oogst voorafgaand aan de aangetroffen kweek:
  • de vervuiling van een koolstoffilter, die pas na langere tijd optreedt;
  • stof op verschillende voorwerpen, waaronder de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, die pas na langere tijd optreedt;
  • verkleuring van de houten latten waar de assimilatielampen op waren bevestigd;
  • droogrekken en droognetten waarop zich hennepresten bevonden;
  • gebruikte cannacutters;
  • vervuild watervat;
  • vingerafdrukken op het kozijn, vermoedelijk veroorzaakt door THC-resten;
  • niet nader bekende buurtbewoners die verklaarden “een henneplucht te hebben geroken.”
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voormelde aanwijzingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eenmaal is geoogst in de woning van eiser en dat de hennepkwekerij dus in ieder geval al vanaf 21 februari 2019 in werking was.
5.3.
Verweerder heeft dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend onderbouwd. Daartoe is het volgende van betekenis.
5.3.1.
De in 5.1. genoemde aanwijzingen zijn naar het oordeel van de rechtbank in dit geval onvoldoende om vast te stellen of deze afkomstig zijn van de aangetroffen kweek of een eerdere oogst. Verweerder heeft ook ter zitting niet inzichtelijk gemaakt op welke manier de aanwijzingen duiden op een eerdere oogst en niet afkomstig kunnen zijn van de aangetroffen kweek. De aanduiding in het proces-verbaal dat de vervuiling van het koolstoffilter en de stof op verschillende voorwerpen, waaronder op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, erop duiden dat de hennepkwekerij al langere tijd in gebruik is, is daartoe onvoldoende specifiek. De aangetroffen toestand zou ook kunnen wijzen op de kweekperiode van zes weken oud. Met de aangetroffen vingerafdrukken op de binnenkant van het kozijn is niet vastgesteld dat dit is veroorzaakt door THC-resten. Het enkele vermoeden is, zonder nadere onderbouwing, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat het om THC-resten gaat en kan daarom de conclusie dat een eerdere oogst heeft plaatsgevonden niet dragen. In de woning op het uitkeringsadres zijn ook geen andere aanwijzingen aangetroffen die wijzen op een eerdere oogst, zoals plantenresten, wortelresten of ander afval. Dit betekent dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal verhoor verdachte van 13 juni 2019, waaruit volgt dat geen sprake is geweest van een eerdere oogst.
5.3.2.
Uitgaande van een voorbereidingsperiode van twee weken en een kweekperiode van zes weken van de op 13 juni 2019 aangetroffen hennepplanten moet er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat 18 april 2019 de ingangsdatum is van de werkzaamheden voor de hennepkwekerij (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1179). Verweerder was derhalve niet bevoegd eisers’ uitkering over de periode van 21 februari 2019 tot en met 17 april 2019 in te trekken. Daarmee is ook de grondslag aan de terugvordering over die periode komen te ontvallen. Het bestreden besluit is derhalve onvoldoende gemotiveerd. Het betoog van eiser slaagt.
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat hij de hennepkwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd en daaruit geen voordeel heeft genoten. In dit verband heeft eiser gewezen op het in bezwaar overgelegde vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 19 juni 2020. In dit vonnis heeft de politierechter -voor zover van belang en samengevat weergegeven- de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de aanwezigheid van een hennepkwekerij in zijn woning, moet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid waarvan het eiser redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat dit van belang kon zijn voor de verlening van de WIA-uitkering. Door daarvan geen melding te maken, heeft eiser verweerder de mogelijkheid ontnomen tijdig een onderzoek te doen instellen naar de hennepkwekerij en de consequenties van (de aanwezigheid van) de hennepkwekerij in zijn woning voor het recht op uitkering. De door eiser aangevoerde redenen voor zijn handelen, zijn mate van betrokkenheid en die van eventuele derden zijn niet van belang. De in artikel 91, eerste lid, van de Wet WIA neergelegde inlichtingenplicht is een objectief geformuleerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank over de periode van 18 april 2019 tot en met 12 juni 2019 dan ook de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden.
6.2.
Uit het vonnis van de politierechter volgt dat de officier van justitie de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter zitting heeft laten vallen, omdat hij bij nader inzien een eerdere oogst onvoldoende aannemelijk vond. Dit standpunt is - gelet op 5.3.1. - in overeenstemming met het oordeel van deze rechtbank. Dat neemt echter niet weg dat eiser verweerder had moeten informeren over de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Het betoog van eiser slaagt dan ook niet.
7. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de uitkering indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene recht heeft op een uitkering. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de van belang zijnde periode recht op een (volledige) WIA-uitkering zou hebben gehad. Eiser is hierin niet geslaagd. De niet nader onderbouwde stelling dat hij geen inkomsten heeft ontvangen uit de hennepkwekerij, is in de gegeven omstandigheden ontoereikend.
7.1.
Voor de periode van 18 april 2019 tot en met 12 juni 2019 kan niet meer worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eiser recht op een WIA-uitkering had. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank daarom bevoegd de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat verweerder bij zijn schatting uit is gegaan van de verkeerde periode, zal de rechtbank – in het kader van finale geschilbeslechting – het terugvorderingsbedrag vaststellen op bruto € 2.524,50. De wijze waarop dit bedrag is berekend, is beschreven in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is gesteld noch gebleken.
Boete
9. Voor een weergave van de relevante wetgeving en beoordeling van de evenredigheid van een bestuurlijke boete wordt verwezen naar de overwegingen 5.1 tot en met 5.11 van de uitspraak van de CRvB van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:12).
9.1.
Voor de beoordeling of aan eiser terecht een boete is opgelegd, moet verweerder aantonen dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder alleen voor de periode 18 april 2019 tot en met 12 juni 2019 heeft aangetoond dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door aan verweerder geen melding te doen van het exploiteren van de hennepkwekerij in zijn woning en van de opbrengst daarvan. Het betoog van eiser slaagt dus in zoverre. Echter, eiser heeft over de periode 18 april 2019 tot en met 12 juni 2019 wel zijn inlichtingenplicht geschonden. Van deze schending kan eiser een verwijt worden gemaakt. Verweerder was dan ook gehouden een boete op te leggen.
9.2.
Bij de afstemming van de boete wordt uitgegaan van normale verwijtbaarheid, zodat in beginsel een boete van 50% van het benadelingsbedrag omvat. Verweerder heeft de boete bij het bestreden besluit nader bepaald op € 550,08. Verweerder is ervan uitgegaan dat eiser de boete binnen 12 maanden moet kunnen aflossen. Verder is verweerder uitgegaan van een aflossingscapaciteit van € 45,84 per maand. Verweerder heeft daarbij rekening gehouden met een beslagvrije voet van 90% en de beslagvrije voet verhoogd met de kosten van de zorgverzekering en de woonlasten.
9.3.
Gelet op de onder 9.1. vermelde periode dient het benadelingsbedrag naar het oordeel van de rechtbank te worden vastgesteld op € 2.524,50. Uitgaande van normale verwijtbaarheid van 50% zou de boete € 1.252,25 bedragen. De rechtbank verwijst wat betreft de aflossingscapaciteit naar een uitspraak van de CRvB van 4 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1525), waarbij bij de vaststelling van de hoogte van de boete de draagkracht betrokken is, niet langer uitgaan wordt van een beslagvrije voet van 90% van het netto-inkomen, maar van 95%.
9.4.
Dit betekent dat de afstemming van de boete op de draagkracht van eiser meebrengt dat de boete in een periode van twaalf maanden moet kunnen worden terugbetaald, rekening houdend met de voor beslag vatbare ruimte van 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. In de situatie van eiser als alleenstaande zou dat betekenen dat de boete bepaald zou moeten worden op € 647,22 te weten twaalf maal 5% van de alleenstaande norm, die ten tijde van deze uitspraak € 1.078,70 bedroeg. Echter, verweerder heeft bij zijn boeteberekening ook rekening gehouden met kosten van eisers zorgverzekering en zijn woonlasten en de beslagvrije voet met die bedragen verhoogd. Nu de rechtbank niet beschikt over de actuele financiële gegevens van eiser, ziet zij dan ook geen mogelijkheid om op grond van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de boete vast te stellen.
Conclusie
10. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder op grond van artikel 76, eerste lid, van de Wet WIA gehouden was de uitkering van eiser over de periode van 18 april 2019 tot en met 12 juni 2019 in te trekken. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de hennepkwekerij hennep een eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de intrekking en de boete over de periode van 21 februari 2019 tot en met 17 april 2019 niet in stand kunnen blijven wegens een ontoereikende feitelijke grondslag. Daarmee is ook de grondslag aan de terugvordering over die periode komen te ontvallen.
11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het betreft de intrekking en terugvordering over de periode van 21 februari 2019 tot en met
17 april 2019 en voor zover verweerder de boete heeft vastgesteld op € 550,08. Gelet op het tijdsverloop is niet te verwachten dat verweerder via nader onderzoek alsnog aannemelijk kan maken dat sprake is geweest van één volledige oogst. Daarom zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en tevens het primaire besluit 1 herroepen voor zover dit ziet op de intrekking van de bijstand over de periode van 21 februari 2019 tot en met 17 april 2019.
12. De rechtbank heeft een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag gemaakt over de periode van 18 april 2019 tot en met 12 juni 2019 en het bedrag vastgesteld op € 2.524,50.
13. De rechtbank zal verweerder opdragen om de boete opnieuw vast te stellen, rekening houdend met deze uitspraak en de actuele financiële gegevens van eiser omtrent zijn draagkracht.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.564,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de intrekking over de periode van 21 februari 2019 tot en met 17 april 2019, de terugvordering in zijn geheel en voor zover de hoogte van de boete is vastgesteld op € 550,08;
  • herroept het primaire besluit 1 en bepaalt dat de uitkering wordt ingetrokken over de periode van 18 april 2019 tot en met 12 juni 2019, dat het bedrag van de terugvordering € 2.524,50 bedraagt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder de hoogte van de boete vaststelt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van eiser tot een bedrag van € 2.564,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het in beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.B. Bartels-van Goor, voorzitter, en mr. C.H. de Groot en mr. M.S. van den Berg, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op
20 december 2021. De beslissing wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van bekendmaking.
griffier De voorzitter is verhinderd deze
uitspraak (mede) te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
1. Vaststelling inkomsten hennepkwekerij
1-4-2019 tot 1-5-2019 telt 21,75 Sv-dagen
18-4-2019 tot en met 30-4-2019 telt 9 Sv-dagen.
21,75 : 9 = 12,75 dagen over april intrekken.
Inkomsten:
€ 1.986,07 : 21,75 x 9 = € 821,82.
18-4-2019 tot en met 12 juni 2019 = € 3.606,88.
(€ 821,82 + € 1.986,07 + € 798,99).
2. Hoogte uitkering
70% van inkomsten worden gekort bij een WIA-uitkering
April = € 821,82 x 0,7 = € 575,27 (had recht op € 1.487,41 incl. VG)
Mei = € 559,29
Juni = € 1.390,24
Totaal = € 2.524,81.
3. Terugvordering
Uitkering excl. VG = € 1.487,41 : 1,08 = € 1.377,23 (WIA)
€ 110,18 = VG
Betaald over april = € 1.909,87 (excl. VG)
Dan is VG = € 152,79 (€ 1.909,87 x 1.08)
Verschil uitkering i.v.m. TV
April
€ 1.909,87 - € 1.377,23 = - € 532,64 (WIA)
€ 152,79 - € 110,18 = - € 42,61 = VG)
Mei
- € 1.287,17 (WIA)
- € 102,88 (VG)
Juni
- € 517,87 (WIA)
- € 41,33 (VG)
Totaal = € 2.524,50 (€ 2.337,68 (WIA) + € 186,82)