ECLI:NL:RBNNE:2021:5115

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
18/184413-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 april 2021 te Groningen, waarbij de verdachte, als masseur, het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zijn overwicht en de afhankelijkheidsrelatie die hij had gecreëerd, het slachtoffer heeft betast zonder haar toestemming. De verdachte heeft de ontuchtige handelingen erkend, maar de verdediging betoogde dat er geen sprake was van dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden, waaronder het feit plaatsvond, voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van dwang door een feitelijkheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 743,47, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een zedenbehandeling, om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/184413-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2021 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het masseren en/of betasten van de ontblote borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het overwicht dat hij verdachte had op voornoemde [slachtoffer], aangezien hij, verdachte als masseur in het kader van een behandeling/massage voornoemde [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en/of (vervolgens) onverhoeds de borsten en/of vagina van voornoemde [slachtoffer] heeft gemasseerd en/of betast;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 april 2021 te Groningen, terwijl hij werkzaam was als masseur in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, tijdens een behandeling/massage de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] gemasseerd en/of betast.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de aan verdachte verweten ontuchtige handelingen weliswaar kunnen worden bewezen, maar dat er geen sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft aangegeven dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte de ontuchtige handelingen zoals bewezenverklaard duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Over de kwalificatie bestaat wel discussie en daarover zal de rechtbank zich daarna uitlaten.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2021,opgenomen op pagina 52 van het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer 2021090113 d.d. 24 juni 2021, inhoudende de verklaring van het [slachtoffer];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 9 april 2021,opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van het [slachtoffer];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, inclusief bijlagen, d.d. 9 april 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, inclusief bijlagen,
d.d. 16 april 2021, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Aanvullend op de hiervoor weergegeven opgave van de bewijsmiddelen, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt dat van dwang door geweld of dreiging met geweld geen sprake is geweest. Vervolgens moet beoordeeld worden of er sprake is geweest van dwang door een feitelijkheid waardoor het slachtoffer is gedwongen om de door verdachte erkende ontuchtige handelingen te dulden. In de tenlastelegging is de dwang veroorzakende feitelijkheid beschreven als het overwicht dat verdachte op het slachtoffer had, aangezien verdachte als masseur in het kader van een behandeling/massage het slachtoffer in een afhankelijkheidsrelatie met hem heeft gebracht en vervolgens onverhoeds de borsten en vagina van het slachtoffer heeft gemasseerd en betast.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat bij de beantwoording van de vraag of bepaalde gedragingen het dwingen door een andere feitelijkheid in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht opleveren, de context waarin die gedragingen zijn verricht een belangrijke factor vormt (zie de conclusie voor HR 10 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3365). Wat de dwang veroorzakende feitelijkheid betreft, geldt dat het dwingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht niet verlangt dat de aangewende feitelijkheid onder alle omstandigheden voor de gedwongene onoverwinnelijk moet zijn geweest. Er is ook sprake van dwang wanneer de aanrander mede door het onverhoedse van zijn optreden zijn doel bereikt (zie HR 22 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0862).
Wat de context betreft waarin de gedragingen zijn verricht acht de rechtbank het volgende relevant. Het slachtoffer heeft een afspraak gemaakt bij verdachte voor een massage, omdat zij sinds enige tijd last van haar rug had. Zij had niet eerder een massage of fysiotherapeutische behandeling gehad. Doordat zij niet bekend was met de gebruikelijke gang van zaken wist zij niet goed wat zij moest verwachten. Zij voelde zich hierin afhankelijk van verdachte, die wel over dergelijke kennis en ervaring beschikte. Tijdens de massage ontstond bij het slachtoffer steeds meer verwarring toen verdachte, zonder vraag of aankondiging vooraf, lichaamsdelen ging masseren waarvan het slachtoffer niet had verwacht dat deze gemasseerd zouden worden, zoals haar billen en buik. Zij heeft zichzelf meerdere keren de vraag gesteld of dit gebruikelijk is, maar kon die vraag, mede vanwege haar onervarenheid met massages, niet goed beantwoorden, waardoor zij niet heeft geprotesteerd en verdachte de massage kon vervolgen. In de laatste fase van de massage is verdachte, terwijl het slachtoffer met gesloten ogen op de behandeltafel lag, onverhoeds haar borsten en haar vagina gaan betasten. Gelet op deze context is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn doel door het onverhoedse van zijn optreden heeft bereikt, waarbij van de ten laste gelegde feitelijkheid zodanige dwang is uitgegaan dat het slachtoffer zich gedwongen heeft gevoeld om de ontuchtige handelingen te dulden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 april 2021 te Groningen, door een feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het masseren en betasten van de ontblote borsten en de vagina van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheid uit het overwicht dat hij verdachte had op voornoemde [slachtoffer], aangezien hij, verdachte, als masseur in het kader van een behandeling/massage voornoemde [slachtoffer] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en vervolgens onverhoeds de borsten en vagina van voornoemde [slachtoffer] heeft gemasseerd en betast.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair.feitelijke aanranding van de eerbaarheid

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapportage van 5 oktober 2021.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om verdachte te veroordelen tot een taakstraf van beperkte duur en om hem daarnaast nog een voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan al dan niet gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door een 23jarige vrouw, die hem bezocht in het kader van zijn functie als masseur, tijdens het geven van een massage onzedelijk te betasten. Het slachtoffer lag – met enkel haar onderbroek nog aan en voor de eerste keer in haar leven – op een massagetafel en bevond zich daarmee in een uiterst kwetsbare positie. Verdachte heeft op meerdere momenten haar ontblote borsten gemasseerd en vervolgens is hij ook met zijn handen in haar onderbroek gegaan, waarna hij meermalen met zijn handen over haar vagina heeft gewreven.
Verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van zijn positie als masseur en van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem – als professional – had. Het behoeft daarnaast bovendien geen betoog dat verdachte met zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft zich louter laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en zich niets gelegen laten liggen aan het recht van het slachtoffer om verschoond te blijven van dergelijke inbreuken op haar lichamelijke integriteit.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 5 oktober 2021, waarin de reclassering verdachte omschrijft als iemand die zijn leven op orde heeft. Er zijn dan ook veel beschermende factoren die positief bijdragen aan het voorkomen van recidive. Echter, zo geeft de reclassering ook aan, is er bij verdachte momenteel nog geen sprake van delictinzicht. Het feit dat verdachte niet kan benoemen wat hem heeft getriggerd over te gaan tot dit seksueel grensoverschrijdende gedrag, maakt dat de reclassering eventuele recidive dan ook niet kan uitsluiten. De reclassering adviseert de rechtbank om verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld als belangrijkste bijzondere voorwaarde dat verdachte een zedenbehandeling volgt.
De reclassering verwacht dat een dergelijke zedenbehandeling kan bijdragen aan het vergroten van het zelfinzicht van verdachte, alsmede het inzicht in de totstandkoming van het delictgedrag en daarnaast aan delictpreventie. De reclassering schat in dat verdachte, wanneer er sprake is van een geslaagde zedenbehandeling, zijn beroep op een maatschappelijk aanvaardbare manier kan blijven uitoefenen en zij adviseert dan ook geen beroepsverbod.
Gelet op het voorgaande en gelet op de persoon van verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk is en dat het ter voorkoming van recidive met name van belang is dat verdachte de door de reclassering geadviseerde zedenbehandeling ondergaat. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard de voorgestelde bijzondere voorwaarden na te leven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd voor de duur van 91 dagen (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht), waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals hierna opgenomen in het dictum van het vonnis. Daarnaast legt de rechtbank verdachte een taakstraf op voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank legt derhalve een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, nu zij van oordeel is dat met voornoemde straf, in dit geval, voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 743,47 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding. Verdachte heeft benadrukt dat hij bereid is het gevorderde bedrag te voldoen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 april 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Zwolle enzich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, tebepalen door de reclassering. De behandeling start op nader te bepalen datum. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/184413-21, primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 743,47 (zegge: zevenhonderd drieënveertig euro en zevenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 743,47 (zegge: zevenhonderd drieënveertig euro en zevenenveertig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2021. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 14 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Veen, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2021.