Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapportage van 5 oktober 2021.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om verdachte te veroordelen tot een taakstraf van beperkte duur en om hem daarnaast nog een voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan al dan niet gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door een 23jarige vrouw, die hem bezocht in het kader van zijn functie als masseur, tijdens het geven van een massage onzedelijk te betasten. Het slachtoffer lag – met enkel haar onderbroek nog aan en voor de eerste keer in haar leven – op een massagetafel en bevond zich daarmee in een uiterst kwetsbare positie. Verdachte heeft op meerdere momenten haar ontblote borsten gemasseerd en vervolgens is hij ook met zijn handen in haar onderbroek gegaan, waarna hij meermalen met zijn handen over haar vagina heeft gewreven.
Verdachte heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van zijn positie als masseur en van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem – als professional – had. Het behoeft daarnaast bovendien geen betoog dat verdachte met zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft zich louter laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en zich niets gelegen laten liggen aan het recht van het slachtoffer om verschoond te blijven van dergelijke inbreuken op haar lichamelijke integriteit.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 5 oktober 2021, waarin de reclassering verdachte omschrijft als iemand die zijn leven op orde heeft. Er zijn dan ook veel beschermende factoren die positief bijdragen aan het voorkomen van recidive. Echter, zo geeft de reclassering ook aan, is er bij verdachte momenteel nog geen sprake van delictinzicht. Het feit dat verdachte niet kan benoemen wat hem heeft getriggerd over te gaan tot dit seksueel grensoverschrijdende gedrag, maakt dat de reclassering eventuele recidive dan ook niet kan uitsluiten. De reclassering adviseert de rechtbank om verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld als belangrijkste bijzondere voorwaarde dat verdachte een zedenbehandeling volgt.
De reclassering verwacht dat een dergelijke zedenbehandeling kan bijdragen aan het vergroten van het zelfinzicht van verdachte, alsmede het inzicht in de totstandkoming van het delictgedrag en daarnaast aan delictpreventie. De reclassering schat in dat verdachte, wanneer er sprake is van een geslaagde zedenbehandeling, zijn beroep op een maatschappelijk aanvaardbare manier kan blijven uitoefenen en zij adviseert dan ook geen beroepsverbod.
Gelet op het voorgaande en gelet op de persoon van verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk is en dat het ter voorkoming van recidive met name van belang is dat verdachte de door de reclassering geadviseerde zedenbehandeling ondergaat. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard de voorgestelde bijzondere voorwaarden na te leven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd voor de duur van 91 dagen (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht), waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals hierna opgenomen in het dictum van het vonnis. Daarnaast legt de rechtbank verdachte een taakstraf op voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank legt derhalve een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, nu zij van oordeel is dat met voornoemde straf, in dit geval, voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit.