ECLI:NL:RBNNE:2021:5068

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
18/100640-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen telen van hennep en diefstal elektriciteit, veroordeling voor medeplegen van schuldwitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en schuldwitwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee beschuldigingen, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan schuldwitwassen van een bedrag van ongeveer € 19.000. De verdachte, geboren in 1955, was bijgestaan door haar advocaat mr. R.P. Snorn, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D. Homans – De Boer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij die door haar inmiddels overleden echtgenoot was ingericht, er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die nodig is voor een veroordeling voor medeplegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan schuldwitwassen, omdat er aanzienlijke contante stortingen op haar bankrekening waren gedaan, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren op, met een vervangende hechtenis van 30 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen achtte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/100640-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter zitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans – De Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd:
1.
zij, in of omstreeks de periode van 4 december 2019 tot en met 15 januari 2020, te [plaats], in de gemeente Noardeast-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 597 hennepplanten, althans hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen, in of omstreeks de periode van 4 december 2019 tot en met 15 januari 2020, te [plaats], in de gemeente Noardeast-Fryslân, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan of bij [straatnaam]) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 597 hennepplanten, althans hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 4 december 2019 tot en met 15 januari 2020, te [plaats], in de gemeente Noardeast-Fryslân, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
2.
zij, in of omstreeks de periode van 5 mei 2019 tot en met 15 januari 2020, te [plaats], in de gemeente Noardeast-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, electriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3.
zij, in of omstreeks de periode van 2 januari 2019 tot en met 7 februari 2020, te [plaats], in de gemeente Noardeast-Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een voorwerp, te weten geld (in totaal €63.955,00), hebben/heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten dat geld gebruik hebben/heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair en feit 2 en veroordeling gevorderd voor feit 1 subsidiair en feit 3.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft zij aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte medeplichtig is geweest aan het telen van hennep. Verdachte was immers mede-eigenaar van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen en moet ook hebben geweten en niet hebben belet dat de hennepkwekerij daar was ingericht. Daarnaast profiteerde zij van de opbrengsten uit deze hennepkwekerij.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte wetenschap had van de diefstal van elektriciteit.
Ten aanzien van feit 3 heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat het witwassen van een bedrag van € 19.165,00 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Met de hennepkwekerij is veel geld verdiend en vanaf januari 2019 wordt er veel contant geld op de bankrekening gestort. Verdachte had de beschikking over deze bankrekening. Zij wist, of had in ieder geval moeten weten, dat deze stortingen uit illegale bron afkomstig waren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1, 2 en 3.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman gemotiveerd bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte actief betrokken was bij de hennepkwekerij. Zij had geen wetenschap van de kwekerij. Plegen of medeplegen van handelingen met betrekking tot de kwekerij kan niet bewezen worden verklaard. Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de woning en bijbehorende schuren al in eigendom van verdachte waren. Zij heeft de ruimtes dus niet ter beschikking gesteld aan haar echtgenoot aangezien hij voornoemde ruimtes al tot zijn beschikking hád. De raadsman verwijst naar arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 16 mei 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1808) en de Hoge Raad van 9 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3202). Uit het arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat de enkele bekendheid met de aanwezigheid van een hennepkwekerij niet zonder meer een rechtsplicht in het leven roept om die kwekerij te doen beëindigen. Ook in dit geval was er geen rechtsplicht om de kwekerij te beëindigen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman kort gezegd bepleit dat er onvoldoende bewijs is.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman gemotiveerd bepleit dat er een concrete verklaring is over de herkomst van het geld. Het openbaar ministerie heeft onvoldoende vastgesteld dat deze verklaring onmogelijk is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 primair en subsidiair en feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt het volgende.
Feit 1 primair – medeplegen van het telen van hennep
Verdachte wordt primair verweten dat ze samen met een ander (haar echtgenoot) hennep heeft geteeld in haar schuren. Uit het dossier kan worden afgeleid dat in de schuren van verdachte en haar echtgenoot een hennepkwekerij is ingericht. De inmiddels overleden echtgenoot van verdachte heeft bekend dat hij de hennepkwekerij heeft ingericht. Verdachte heeft verklaard dat zij niets wist over de hennepkwekerij in haar schuren.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte wel op de hoogte is geweest van de hennepkwekerij. Verdachte is de persoon geweest die de politie de hennepkwekerij heeft laten zien. Zij heeft toegang tot de kweekruimtes verschaft door de deuren te openen. Verdachte had toegang tot de sleutels van de kweekruimtes en ze wist welke sleutel bij welke deur hoorde. Bij de politie is aan verdachte gevraagd of ze een vermoeden had waarom ze van haar echtgenoot niet achterin de schuur mocht komen. Verdachte heeft daarop geantwoord: “Ik heb er niet zo bij nagedacht. Als ik er niet aan dacht dan was het er ook niet.” Verdachte had wel door dat er iets aan de hand was, maar ze heeft geen nadere vragen aan haar echtgenoot gesteld.
In de kwekerij waren camera’s opgehangen en in de bijkeuken waren deze beelden continu te zien. Ook verdachte was geregeld in die bijkeuken; zij kon dus op die schermen kijken en de beelden zien. Tot slot was er een enorme hoeveelheid contant geld in omloop. Er hebben vele contante stortingen op verschillende bankrekeningen plaatsgevonden, zo ook op de gezamenlijke rekening van verdachte en haar echtgenoot. De verbouwing van de keuken en badkamer is door de echtgenoot van verdachte contant betaald. Gelet op dit geheel van omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat haar echtgenoot een hennepkwekerij heeft ingericht. De andersluidende verklaring van verdachte acht de rechtbank in het geheel niet geloofwaardig.
Dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste en samenwerking dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt kan hieruit echter niet worden afgeleid. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 1 primair.
Feit 1 subsidiair – medeplichtig aan het telen hennep
Subsidiair wordt verdachte verweten dat ze medeplichtig is geweest aan het telen van hennep, omdat zij het pand aan [straatnaam] voor de hennepteelt ter beschikking heeft gesteld. Uit het dossier kan niet zonder meer worden afgeleid dat de woning en bijbehorende schuren door verdachte ter beschikking zijn gesteld. Voordat de echtgenoot van verdachte de hennepkwekerij had ingericht, was het pand met bijbehorende schuren immers al eigendom van verdachte en haar echtgenoot. Verdachte heeft de ruimtes dus niet ten behoeve van de hennepkwekerij aan haar echtgenoot ter beschikking gesteld; hij had immers al de beschikking over deze ruimtes.
Medeplichtigheid kan eveneens bestaan uit passiviteit, oftewel uit niets doen. Alleen waar handelen geboden zou zijn, kan vervolgens het niet-handelen medeplichtigheid opleveren. Voordat het nalaten van iemand als medeplichtigheid kan worden aangemerkt, moet daarom een rechtsplicht tot handelen worden vastgesteld. In deze zaak had de echtgenoot van verdachte in de schuren bij het huis waar zij samen woonden een hennepkwekerij ingericht. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij. Die wetenschap roept echter niet zonder meer een rechtsplicht in het leven om de hennepkwekerij ook te beëindigen. Van omstandigheden waaruit een dergelijke rechtsplicht wel zou volgen, is niet gebleken. Dat leidt tot de conclusie dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 subsidiair.
Feit 2 – diefstal elektriciteit
In het huis van verdachte werd elektriciteit weggenomen ten behoeve van de hennepkwekerij. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van deze diefstal van elektriciteit. Het dossier bevat geen aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat zij uitvoeringshandelingen heeft verricht die zien op het wegnemen van elektriciteit. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2.
Bewijsmiddelen feit 3
De rechtbank past ten aanzien van feit 3 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 9 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
De politie kwam bij ons thuis en vroeg naar de hennepkwekerij. Mijn echtgenoot zei niks. Ik keek naar hem en toen knikte hij naar mij. Op deze manier wees hij mij aan waar ik naar toe moest gaan. Ik heb toen de sleutels gepakt en de deur opengemaakt. Mijn inmiddels overleden echtgenoot regelde thuis de financiën. Samen met mijn echtgenoot had ik een bankrekening eindigend op –[nummer]. De voorzitter vraagt mij naar de enorme contante geldbedragen die zijn gestort op de en/of bankrekening eindigend op –[nummer]. Ik kreeg contant geld van hem en dan bracht ik het naar de bank. Hij had altijd contant geld bij zich, dat is ook altijd al zo geweest. Ik heb nooit gevraagd waar dit geld vandaan kwam. Als ik dat wel deed dan kreeg ik geen antwoord. De verbouwing is betaald van het geld dat hij had. Dat is altijd allemaal contant gedaan. Hij deed niets anders dan contant betalen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 15 maart 2020, opgenomen op pagina 273 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020008687 d.d. 19 mei 2020, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op woensdag 15 januari 2020 werd de woning aan [straatnaam] binnengetreden. Het pand betreft een vrijstaande woning met aan de achterzijde van de woning twee losstaande schuren. De eerste kweekruimte bevond zich op de eerste verdieping van een vrijstaande schuur. In het proces-verbaal wordt deze kweekruimte aangeduid als ruimte A. In totaal stonden er 399 hennepplanten. De tweede kweekruimte bevond zich in op de begane vloer van een vrijstaande schuur. In het proces-verbaal wordt deze kweekruimte aangeduid als ruimte D. In totaal stonden er 198 hennepplanten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 januari 2020, opgenomen op pagina 240 e.v. van voornoemd dossier inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
V: Waar woont u?
A: [straatnaam] in [plaats]. Ik ben mede-eigenaar samen met mijn vrouw.
V: Wie heeft de hennepkwekerij ingericht c.q. aangelegd?
A: Ik samen met een Armeen. Ik had iemand nodig om mij te helpen met de kwekerij, die ikzelf was begonnen.
V: Wanneer begon u met de bouw van de hennepkwekerij?
A: Afgelopen mei of juni 2019.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2020, op pagina 138 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
De saldo- en transactiegegevens van het volgende IBAN-nummer zijn opgevraagd: [rekeningnummer] ten name van verdachte [medeverdachte] en de verdachte. Ik zag dat er op de volgende data contante geldbedragen op de rekening gestort zijn.
10 januari 2019: 600 euro
18 januari 2019: 1000 euro
30 januari 2019: 1000 euro
15 februari 2019: 880 euro
22 februari 2019: 1000 euro
6 maart 2019: 800 euro
12 april 2019: 920 euro
18 april 2019: 1000 euro
10 mei 2019: 200 euro
7 juni 2019: 980 euro
3 juli 2019: 1000 euro
16 juli 2019: 400 euro
30 juli 2019: 1000 euro
4 september 2019: 2035 euro
4 oktober 2019: 700 euro
15 oktober 2019: 450 euro
18 oktober 2019: 300 euro
31 oktober 2019: 300 euro
6 november 2019: 300 euro
14 november 2019: 350 euro
3 december 2019: 1990 euro
12 december 2019: 300 euro
10 januari 2020: 700 euro
6 februari 2020: 960 euro
In totaal is er in de periode van 2 januari 2019 tot en met 7 februari 2020 19.165 euro aan contant geld gestort op de rekening.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit voorwerp uit een misdrijf afkomstig is.
Als het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs zonder meer een vermoeden oplevert van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte over die herkomst een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die alternatieve herkomst. Uit de resultaten van dat nader onderzoek zal moeten blijken dat een legale herkomst voldoende kan worden uitgesloten, zodat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is.
Verdachte had samen met haar inmiddels overleden echtgenoot een gezamenlijke bankrekening met IBAN-nummer [rekeningnummer]. Op deze bankrekening is in de periode van ongeveer een jaar ongeveer 19.000 euro contant gestort. Verdachte had de beschikking tot deze bankrekening. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat haar echtgenoot altijd contant geld op zak had en dat zij niet weet waar dit geld van afkomstig was. De stortingen kunnen redelijkerwijs slechts afkomstig zijn uit de opbrengsten van de hennepkwekerij. Verdachte heeft geen andere concrete en verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van deze hoeveelheid contant geld die op de gezamenlijke bankrekening is gestort. Het door de officier van justitie aangedragen bewijs levert zonder meer een vermoeden op van witwassen. Verdachte heeft erop gewezen dat de gestorte gelden wellicht de opbrengsten waren uit de verkoop van honden, paarden en de handel in oud ijzer, lood en aluminium. Dit kan echter niet worden aangemerkt als een ‘concrete en verifieerbare verklaring’ in vorenbedoelde zin. Daar komt bij dat de politie heeft onderbouwd dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat één persoon met de handel in oude metalen zoveel inkomen kan genereren. De rechtbank acht verdachte om deze reden schuldig aan het medeplegen van schuldwitwassen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Zij in de periode van 2 januari 2019 tot en met 7 februari 2020, te [plaats], in de gemeente Noardeast-Fryslân, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten geld van in totaal € 19.165,00 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat het voorwerp telkens geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
3. medeplegen van schuldwitwassen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 subsidiair en feit 3 wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een integrale vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting, het rapport van de reclassering van Verslavingszorg Noord-Nederland van 13 juli 2021, de justitiële documentatie, de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van ongeveer € 19.000. Op de bankrekening van verdachte en haar inmiddels overleden echtgenoot, werd in ongeveer één jaar tijd bijna twintigduizend euro contant geld gestort, terwijl zij in ieder geval heeft moeten vermoeden dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Hierdoor heeft zij er mede voor gezorgd dat crimineel geld is gebruikt voor legale doeleinden, hetgeen andersoortige criminaliteit in de hand werkt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Het initiatief tot de inrichting van de hennepkwekerij lag bij de echtgenoot van verdachte. Nadat de echtgenoot is overleden, is verdachte met veel schulden achtergebleven. De reclassering schat de kans op recidive laag in.
De rechtbank houdt tevens rekening met het feit dat verdachte nog niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en oplegging daarvan geboden.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 13.490,54 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat verdachte van feit 2 vrijgesproken moet worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. en 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.

Benadeelde partij

Ten aanzien van 18/100640-20, feit 2:

Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2021.