ECLI:NL:RBNNE:2021:4993

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
18/250481-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mensenhandel met seksuele uitbuiting en geweld tegen slachtoffer

Op 22 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel, specifiek seksuele uitbuiting van een Bulgaarse vrouw. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het werven, vervoeren en uitbuiten van het slachtoffer in de prostitutie, waarbij hij gebruik maakte van geweld en dreiging. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was, ondanks de verdediging die stelde dat de dagvaarding partieel nietig was vanwege onvoldoende specificatie van de pleegplaats in België. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het slachtoffer seksueel had uitgebuit door gebruik te maken van dwangmiddelen zoals geweld en dreiging, en dat hij opzettelijk voordeel had getrokken uit de seksuele uitbuiting van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, en de impact op het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de strafbaarheid van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers van uitbuiting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/250481-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in de PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 april 2017 tot en met 6 oktober 2020, te Leeuwarden en/of (elders) in Nederland en/of in België:
A) een ander, te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van
seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die
omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander, te weten [slachtoffer] , (sub 6°),
immers heeft hij, verdachte:
- een (liefdes)relatie onderhouden met die [slachtoffer] en/of
- tijdens voornoemde relatie die [slachtoffer] uitgescholden en/of vernederd en/of geslagen en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer] in/tegen het gezicht geschopt en/of geslagen, tengevolge waarvan de lip van die [slachtoffer] gehecht moest worden en/of
- die [slachtoffer] met de auto vervoerd naar de seksinrichting waar zij werkzaam was en/of aldaar weer opgehaald en/of
- die [slachtoffer] gecontroleerd of ze aan het werk was en/of die [slachtoffer] vrijwel dagelijks laten werken en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik kom daar naar toe en schop je" en/of "ik ga in je mond vol urine laten, jij met je kut-gezicht" en/of "Ik ga je deze keer in je broek laten pissen" en/of "Je vraagt om geslagen te worden" en/of "Ik ga je gezicht eraf rukken zeg ik tegen je" en/of "Ik ga je slaan met een waterslang", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- ( een gedeelte van) het door die [slachtoffer] met prostitutie verdiende geld ingenomen en/of laten afstaan,
terwijl die [slachtoffer] de Nederlandse en/of Engelse taal taal niet of onvoldoende
sprak/beheerste en/of (aldus) zich niet of onvoldoende verstaanbaar kon maken in Nederland
en/of onbekend was in Nederland en/of en/of (bijna) niemand in Nederland kende en/of/aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer] van hem, verdachte afhankelijk was.

(Partiële) nietigheid dagvaarding

De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard, nu de ten laste gelegde pleegplaats België onvoldoende concreet is.
De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging een zodanige opgave van het feit dient te zijn, dat in combinatie met het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank constateert dat uit het dossier, de tenlastelegging en het ter terechtzitting besprokene volgt dat de verdenking uitbuiting in de prostitutie betreft en dat [slachtoffer] in Oostende (België) in de prostitutie heeft gewerkt en zou zijn mishandeld. Verdachte heeft aangegeven dat hij in Oostende bij [slachtoffer] op bezoek is geweest. Gelet op het voorgaande is voor de verdediging voldoende duidelijk waar de verdenking - als het gaat om de pleegplaats België - op ziet. De rechtbank verwerpt het verweer en oordeelt dat de dagvaarding geldig is.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de tenlastegelegde sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Hij heeft - onder verwijzing naar bewijsmiddelen uit het dossier - aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) seksueel heeft uitgebuit met gebruikmaking van de dwangmiddelen geweld, dreiging met geweld, misleiding en misbruik van een kwetsbare positie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Zowel verdachte als [slachtoffer] heeft verklaard dat sprake was van een soort liefdesrelatie en dit blijkt ook uit de WhatsApp- en telefoongesprekken. Er is geen sprake van dwangmiddelen.
Weliswaar heeft verdachte telefonisch gesproken over een mishandeling in België, maar dit moet worden gezien als “stoer doen”. Van daadwerkelijk geweld, gepleegd ten opzichte van [slachtoffer] , is geen bewijs. Ook van andere vormen van dwang of overwicht van verdachte op [slachtoffer] is niet gebleken, laat staan van een causaal verband tussen enig dwangmiddel en het werken in de prostitutie of afstaan van verdiensten.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit artikel staat in titel XVIII, de titel die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke of geestelijke integriteit en vrijheid. De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die deel uitmaken van artikel 273f Sr.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is niet in algemene termen te beantwoorden, maar sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. [1]
Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er - gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer - in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting.
Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant, indien één van de in art 273f Sr genoemde dwangmiddelen is gebruikt. [2] De omstandigheid dat een slachtoffer zich middels reizen naar het buitenland aan de uitbuitingssituatie heeft kunnen onttrekken, staat niet in de weg aan een bewezenverklaring. [3]
Ten aanzien van het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht overweegt de rechtbank dat dit veelal uit de omstandigheden kan worden afgeleid. In de wetsgeschiedenis wordt hierbij de vergelijking gemaakt met de mogelijkheid zich op te stellen als ‘een mondige Nederlandse prostitué(e)’.
De rechtbank zal aan de hand van het zojuist geschetste kader beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan uitbuiting van [slachtoffer] .
Beoordeling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier [4] de volgende feitelijke gang van zaken vast.
De Bulgaarse [slachtoffer] heeft op 19-jarige leeftijd besloten om prostitutiewerk te gaan doen. Ze kreeg geen financiële steun van haar moeder, kende haar vader niet en voelde zich door haar familie in de steek gelaten. Zij zag het prostitutiewerk als een kans om te overleven en wilde met de opbrengsten ervan een huis kopen.
[slachtoffer] en verdachte hebben elkaar in Bulgarije leren kennen. Verdachte is 16 jaar ouder dan [slachtoffer] en heeft een vrouw en kinderen. [slachtoffer] ziet verdachte als haar vader en moeder, maar heeft tevens een seksuele relatie met hem. [5]
[slachtoffer] heeft van 2017 tot 2021 in België en Nederland in de prostitutie gewerkt. Dit was in Oostende, Haarlem [6] en Leeuwarden [7] . Verdachte verbleef in die periode ook in Nederland en België en woonde een tijdje samen met [slachtoffer] in Zaandam. [8] Verdachte bracht [slachtoffer] naar haar werk in Haarlem en Leeuwarden [9] [10] en wees haar op een nieuwe mogelijke werkplaats in Amsterdam. [11] [slachtoffer] hield verdachte telefonisch op de hoogte van het aantal klanten dat zij had. Hierbij werden versluierde termen gebruikt: er werd over klanten gesproken in termen van kopjes koffie. [12] [13]
Verdachte en [slachtoffer] ontkennen allebei zowel dat [slachtoffer] haar verdiensten afstond aan verdachte als dat sprake was van dwang(middelen). De rechtbank komt op basis van de hierna te bespreken verklaringen, telefoongesprekken, WhatsApp-gesprekken en het financiële onderzoek echter tot een andere conclusie.
Van verdachte is in de ten laste gelegde periode geen inkomen bekend bij de Belastingdienst. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij zwart heeft gewerkt als onder andere ramenlapper. Hij weet echter niet bij welk bedrijf dit was. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij niet weet wat verdachte in Nederland deed en of hij werk had. De rechtbank constateert dat verdachte in diverse (WhatsApp-)gesprekken tegen [slachtoffer] zei dat hij niets aan het doen is of aan het slapen was. Over werk van verdachte werd niet gesproken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte in het geheel geen eigen inkomen heeft gehad in de ten laste gelegde periode.
Desondanks blijkt uit het financiële onderzoek dat verdachte in de periode van december 2019 tot 7 oktober 2020 via moneytransfers ongeveer € 10.000,00 naar zijn vrouw in Bulgarije heeft gestuurd. [14] Dit terwijl [slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de vier jaren dat zij in de prostitutie werkte geen geld heeft kunnen sparen. [15]
De rechtbank constateert dat verdachte op 20 augustus 2020 met zijn kennis [naam] (hierna: [naam] ) heeft gebeld en met hem onder andere over [slachtoffer] (“[slachtoffer]”) sprak. Verdachte vertelde dat er geen werk is, dat “ze zichzelf commandeert”, dat het een paar maanden geleden is dat hij “die een pak rammel heeft gegeven” en dat hij “die in België een paar had gegeven, dat hij die zo had geschopt dat diens lippen los raakten van diens mond, dat die naar het ziekenhuis is gebracht en dat er 8 à 10 hechtingen in diens mond zijn geplaatst”. Verdachte zegt dat hij weer zal slaan en zal zeggen “geef centen”. Verdachte en [naam] bespreken dat het geen gewoonte moet worden en dat “de mond niet open moet gaan”. Verdachte zegt dat hij weet hoe hij zijn werk moet aanpakken: een paar dagen boos en een paar dagen teleurgesteld zijn. Zijn gezin heeft zondag weer geld nodig. [16]
Op 24 augustus 2020 stuurde verdachte € 250,00 aan zijn vrouw in Bulgarije; op 21 september 2020 stuurde hij haar € 91,00. [17]
Op 23 september 2020 belde verdachte [slachtoffer] boos op. Hij schold haar uit, vernederde haar en zei dat hij naar haar toekomt, haar mond gaat neuken en haar gaat schoppen. [slachtoffer] verweet verdachte vervolgens dat hij “geld neemt van haar soort”. Als [slachtoffer] zegt dat ze nog een keer geslagen kon worden, reageerde verdachte door te zeggen “onthoud (..) hoe je de trap in je gezicht kreeg in (klinkt als) Oostende”. Verdachte zegt dat [slachtoffer] erom vraagt om geslagen te worden, dat hij haar gaat neuken, dat hij haar gezicht eraf gaat rukken, dat ze geen kapsones tegen hem moet hebben en dat hij haar gaat slaan met een waterslang. In een gesprek later die dag zegt verdachte tegen [slachtoffer] dat ze geslagen zal worden als ze hem onderschat. [18]
Op 24 september 2020 belde [slachtoffer] met haar moeder. Er werd gesproken over verdachte en moeder impliceerde dat verdachte heeft gedreigd [slachtoffer] af te slachten. Moeder zei “als je niet meer bent, wie gaat dan voor hem geld verdienen. Zijn vrouw wordt dan een bedelaar.” [19]
Op 25 september 2020 stuurde [slachtoffer] via WhatsApp aan verdachte dat hij haar niet leuk vindt als ze geen geld kan verdienen. Verdachte stuurde [slachtoffer] : “Ik wil mijn schulden terugbetalen de rest interesseert mij niet”, waarop [slachtoffer] reageerde met “Als het meezit dan zullen wij samen jouw schulden betalen”. [20]
Op 28 september 2020 stuurde verdachte € 470,00 aan zijn vrouw in Bulgarije. [21]
De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat het door verdachte aan zijn vrouw gestuurde geld telkens verdiensten van [slachtoffer] betreffen. De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte, inhoudende dat dat het door hem naar zijn vrouw gestuurde geld (ook) bestemd was voor de familie van [slachtoffer] , dat zijn vrouw het geld aan de familie van [slachtoffer] zou geven en dat hij dit deed om verzendkosten te besparen. De rechtbank hecht hier geen geloof aan gelet op voorgaande gesprekken. Bovendien constateert de rechtbank dat verdachte op 24 augustus 2020 en 21 september 2020 zowel geld heeft overgemaakt aan zijn vrouw (€ 250,00 en € 91,00) als aan de moeder van [slachtoffer] (€ 50,00 en € 45,10).
Dat er causaal verband bestaat tussen het dreigen met geweld en het daadwerkelijk (in België) gepleegde geweld en (het afstaan van verdiensten uit) de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] leidt de rechtbank af uit het eerder aangehaalde telefoongesprek met [naam] waarin verdachte naast over de mishandeling ook sprak over “niet naar werk gaan”, “onder dwang” en “geef centen”. Het verweer van verdachte inhoudend dat het gesprek met [naam] slechts grootspraak was, verwerpt de rechtbank, nu verdachte in het reeds aangehaalde getapte gesprek ook tegenover [slachtoffer] zelf refereerde aan eerder gepleegd geweld (in Oostende), met kennelijk geen ander doel dan haar te laten weten wie er de baas was.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] seksueel heeft uitgebuit met gebruikmaking van de dwangmiddelen geweld, dreiging met geweld en uit feitelijke omstandigheden (waaronder het eerdere gebruik van geweld) voortvloeiend overwicht. De rechtbank zal het ten laste gelegde dan ook bewezen verklaren.
Ten aanzien van de pleegperiode is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat het enkele feit dat uit het dossier volgt dat verdachte en [slachtoffer] in 2017 samen in een bus in Rotterdam zijn gecontroleerd onvoldoende is om aan te nemen dat reeds vanaf dat moment sprake was van uitbuiting van [slachtoffer] . Niet is immers gebleken dat verdachte op dat moment al bij haar prostitutiewerk betrokken was.
Als eerste blijk van betrokkenheid bij het prostitutiewerk van [slachtoffer] en daarmee als aanvang van de pleegperiode neemt de rechtbank 4 februari 2019, zijnde de startdatum van het contract van [slachtoffer] in een prostitutiepand in Oostende. Nu dit contract in de auto van verdachte is aangetroffen en de rechtbank er - zoals reeds overwogen - vanuit gaat dat verdachte [slachtoffer] in Oostende heeft mishandeld, acht de rechtbank betrokkenheid van verdachte bij de prostitutiewerkzaamheden vanaf deze datum bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2019 tot en met 6 oktober 2020, te Leeuwarden en elders in Nederland en in België:
A) een ander, te weten [slachtoffer] , telkens door geweld of dreiging met geweld of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
- heeft vervoerd met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en
- heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer] , seksuele handelingen met een derde (sub 9°) en
B) telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die ander, te weten [slachtoffer] , (sub 6°),
immers heeft hij, verdachte:
- een (liefdes)relatie onderhouden met die [slachtoffer] en
- tijdens voornoemde relatie die [slachtoffer] uitgescholden en vernederd en geslagen en/of geschopt en
- die [slachtoffer] tegen het gezicht geschopt, ten gevolge waarvan de lip van die [slachtoffer] gehecht moest worden en
- die [slachtoffer] met de auto vervoerd naar de seksinrichting waar zij werkzaam was en aldaar weer opgehaald en
- tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik kom daar naar toe en schop je" en "ik ga in je mond vol urine laten, jij met je kut-gezicht" en "Ik ga je deze keer in je broek laten pissen" en "Je vraagt om geslagen te worden" en "Ik ga je gezicht eraf rukken zeg ik tegen je" en "Ik ga je slaan met een waterslang", en
- een gedeelte van het door die [slachtoffer] met prostitutie verdiende geld ingenomen en laten afstaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Mensenhandel, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval van bewezenverklaring, gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf tussen de 18 en 24 maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 8 maart 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 december 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van negentien maanden schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van een (net als hij Bulgaarse) jonge vrouw. De vrouw werkte in België en Nederland in de prostitutie en werd door verdachte naar haar werk gebracht. Onder meer doordat verdachte de vrouw eenmaal fors heeft mishandeld en vervolgens meermalen heeft gedreigd met geweld, had verdachte - die 16 jaar ouder is - overwicht op haar. Verdachte had zelf geen werk of inkomen en liet de vrouw een deel van haar verdiensten aan hem afstaan. Dit geld stuurde verdachte vervolgens naar zijn eigen vrouw in Bulgarije.
Verdachte heeft zich laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin en heeft het belang van het slachtoffer bij het behoud van haar waardigheid daaraan ondergeschikt gemaakt. Aldus heeft hij inbreuk gemaakt op haar geestelijke en lichamelijke integriteit. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn doorgaans groot, zo is algemeen bekend, ook als zij zichzelf niet meteen zien als slachtoffer - of daar (nog) niet voor uit willen komen.
Bij dit soort strafbare feiten is het uitgangspunt voor de strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank acht dit in onderhavige zaak ook aangewezen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf slaat de rechtbank acht op het LOVS-oriëntatiepunt voor mensenhandel dat sinds 21 mei 2021 bestaat. De rechtbank ziet in deze zaak zowel omstandigheden die passen bij de in de toelichting op het oriëntatiepunt beschreven elementen van categorie II (er is sprake van bedreiging met geweld; uitgangspunt is een gevangenisstraf van veertien maanden), maar ook - eenmalig - van één element uit categorie III, namelijk sprake van inzet van grof geweld (uitgangspunt is een gevangenisstraf van dertig maanden).
Het oriëntatiepunt gaat uit van een periode van enkele weken tot enkele maanden, terwijl in de onderhavige zaak sprake is van een pleegperiode van negentien maanden. Ook constateert de rechtbank dat verdachte eerder in het buitenland is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden; tussen de uitgangspunten van de categorieën II en III in.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2021.
Mrs. Nolta en Kooistra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese Horeca), HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.
2.Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p.19.
3.Hoge Raad 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100.
4.Dossier NNRCC20004-GOLF, gesloten op 11 februari 2021; alle genoemde bewijsmiddelen zijn afkomstig uit dit dossier, tenzij anders is vermeld.
5.De verklaring van [slachtoffer] d.d. 7 oktober 2020 p.257 e.v. map 2.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2020 p.175 e.v. map 1.
7.Een mutatierapport d.d. 11 maart 2020, p.50 e.v. map 1.
8.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2021.
9.De verklaring van [slachtoffer] d.d. 7 oktober 2020 p.257 e.v. map 2.
10.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2021.
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2020 p.210 e.v. map 4.
12.De verklaring van [slachtoffer] d.d. 7 oktober 2020 p.257 e.v. map 2.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2020 p.210 e.v. map 4.
14.Het overzicht van moneytransfers van RIA Financial Services p.40 e.v. map 4.
15.De verklaring van [slachtoffer] d.d. 7 oktober 2020 p.257 e.v. map 2.
16.Een getapt telefoongesprek sessie 518, p.58 map 6.
17.Het overzicht van moneytransfers van RIA Financial Services p.40 e.v. map 4.
18.Een getapt telefoongesprek sessie 2393, p.441 map 5.
19.Een getapt telefoongesprek sessie 12987, p.447 map 5.
20.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2020 p.210 e.v. map 4.
21.Het overzicht van moneytransfers van RIA Financial Services p.40 e.v. map 4.