Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname van DNA van een minderjarige klager, die eerder was veroordeeld voor opzetheling. Het bezwaarschrift was ingediend op 4 juni 2021 en richtte zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de klager. De officier van justitie concludeerde dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden. Tijdens de behandeling op 20 oktober 2021 werd de klager bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.G. Knegt.
De rechtbank oordeelde dat de klager ontvankelijk was in zijn bezwaarschrift, maar dat de afname van DNA niet in strijd was met de wet. De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden als uitgangspunt heeft dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er sprake is van een uitzonderingsgeval. De raadsman voerde aan dat er geen recidivegevaar was en dat de klager onredelijk werd geschaad door de opname van zijn DNA in de databank, vooral gezien zijn jonge leeftijd en de aard van de opgelegde straf.
De rechtbank concludeerde echter dat de aard van het misdrijf, opzetheling, niet uitsloot dat DNA-onderzoek van belang kon zijn voor de opsporing. De rechtbank achtte de argumenten van de raadsman niet overtuigend genoeg om af te wijken van de wettelijke verplichting tot DNA-afname. De rechtbank wees ook op het voornemen van de minister om de regeling voor DNA-afname bij minderjarigen te wijzigen, maar oordeelde dat dit voornemen onvoldoende concreet was om vooruit te lopen op de wetswijziging. Uiteindelijk werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard.