ECLI:NL:RBNNE:2021:4322

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
21/2403
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in Wob-verzoek met betrekking tot reputatieschade en anonimiteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een Wob-verzoek. De zaak betreft een verzoek van de derde-belanghebbende om openbaarmaking van documenten die verband houden met boetebeschikkingen die zijn opgelegd aan een bedrijf. De verzoekers, aangeduid als NN1 en NN2, vreesden reputatieschade en hebben bezwaar gemaakt tegen de openbaarmaking van deze documenten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de openbaarmaking van bepaalde informatie kan leiden tot identificatie van de betrokken ondernemingen, wat reputatieschade kan veroorzaken. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat een deel van de documenten niet openbaar gemaakt zal worden tot twee weken na de beslissing op het bezwaarschrift. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de derde-belanghebbende als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure, omdat het geschil betrekking heeft op een besluit dat aan haar is gericht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening deels toegewezen en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht en proceskosten aan de verzoekers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2403

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

NN 1 en NN 2, verzoekers

(gemachtigde: mr. P. de Haas),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder(gemachtigde: mr. M. Looijs).

Als derde-belanghebbende neemt aan het geding deel
: [derde belanghebbende], te Nootdorp.

Procesverloop

In het besluit van 4 augustus 2021 heeft verweerder naar aanleiding van een op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gebaseerd verzoek van de derde-belanghebbende besloten om een aantal documenten gedeeltelijk openbaar te maken. Om belanghebbenden de mogelijkheid te geven die openbaarmaking tegen te houden, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 6, vijfde lid, van de Wob (uitgestelde openbaarmaking).
Verzoekers hebben op 17 augustus 2021 tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de naam van de derde-belanghebbende aan de voorzieningenrechter verstrekt. Deze heeft aangegeven als partij aan het geding te willen deelnemen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingestuurd en verzocht om toepassing van beperkte kennisneming in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft verzoekers de gelegenheid gegeven om ook een beroep te doen op artikel 8:29 van de Awb, waarvan zij gebruik hebben gemaakt.
Omdat het gaat om een Wob-verzoek heeft de voorzieningenrechter gehandeld alsof de verzoeken om toepassing van artikel 8:29 van de Awb gerechtvaardigd zijn. Dit volgt uit artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement Bestuursrecht 2021.
De derde-belanghebbende en verweerder hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de documenten die zij niet kennen vanwege de toepassing van artikel 8:29 van de Awb bij de beslissing te betrekken. Verzoekers hebben toestemming geweigerd voor zover het gaat om stukken die zij niet kennen, en in elk geval voor zover het gaat om processtuk 12 van verweerder (de niet-geanonimiseerde versie van de documenten die verweerder openbaar wil maken). De voorzieningenrechter betrekt deze door verweerder toegezonden stukken daarom niet bij zijn uitspraak.
De derde-belanghebbende heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 september 2021 op zitting behandeld. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het Wob-verzoek ziet op de periode vanaf 1 september 2010 tot 5 oktober 2020 en is
(onder meer) als volgt geformuleerd:
Hierbij verzoek ik u openbaar te maken alle stukken welke betrekking hebben op claims als bedoeld in art. 13 van de Verordening 767/2009/EG (marktverordening diervoeder), met uitzondering van die stukken welke betrekking hebben op het bedrijf [X] en/of de heer [Y] te [Z]. […] Dit alles geheel geanonimiseerd.
De derde-belanghebbende vraagt in het bijzonder om besluiten en de daarbij behorende controlerapporten, vooraankondigingen en correspondentie, over de bestuurlijke handhaving van de marktverordening diervoeder.
1.1.
Op 19 februari 2021 heeft verweerder verzoekers laten weten dat hij het voornemen
heeft om de gevraagde documenten (deels) te verstrekken, waaronder de volgende documenten die op hen betrekking hebben:
  • een boetebeschikking van 8 september 2017 (document 37);
  • een voornemen tot boeteoplegging van 16 augustus 2017 (document 38);
  • een rapport van bevindingen van 26 juni 2017 (document 39);
  • een boetebeschikking van 19 januari 2018 (document 77);
  • een voornemen tot boeteoplegging van 27 december 2017 (document 78);
  • een rapport van bevindingen van 13 oktober 2017 (document 79).
2. Verzoeker heeft op 5 maart 2021 een zienswijze gegeven. Op 9 maart 2021 heeft de
derde-belanghebbende het Wob-verzoek nader toegelicht en aangegeven dat het op geen enkele manier de bedoeling is dat tot bedrijven of personen te herleiden gegevens openbaar worden gemaakt. Zij wil alleen inzicht krijgen in de werkwijze van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ten aanzien van de betrokken regelgeving.
2.1.
Omdat de openbaarmaking van de namen van verzoekers onderdeel is van het geschil
zijn die namen in deze uitspraak aangeduid als NN1 en NN2.
3. De zaak gaat over de vraag of verzoekers terecht de openbaarmaking van de
bovengenoemde documenten willen tegenhouden, omdat zij reputatieschade vrezen.
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. In het bestreden besluit staat dat de door een derde gevraagde documenten binnen twee weken deels openbaar worden gemaakt, tenzij daartegen bezwaar wordt gemaakt en om een voorlopige voorziening wordt gevraagd. Alleen in dat geval zal de verweerder wachten met het openbaar maken van de documenten tot op het verzoek om een voorlopig voorziening is beslist. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven.
4.1.
De voorzieningenrechter kijkt vervolgens of het bezwaarschrift van verzoekers kans
van slagen heeft. Hij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft zij het oordeel van de voorzieningenrechter niet te volgen.
4.2.
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Verzoekers hebben aangegeven dat de derde-belanghebbende geen belanghebbende is in dit geschil, omdat het gaat over de manier waarop verweerder de stukken heeft geanonimiseerd. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Het geschil gaat over een besluit dat aan de derde-belanghebbende is gericht. Deze is alleen al om deze reden belanghebbende bij een geschil over dit besluit. Zij mag daarom als partij deelnemen aan dit geding.
6. Verzoekers stellen zich verder op het standpunt dat er bij een Wob-verzoek sprake moet zijn van een bestuurlijke aangelegenheid. Naar hun mening is het opvragen van individuele handhavingsbesluiten en bijbehorende correspondentie geen bestuurlijke aangelegenheid. Als een derde verwikkeld is in een procedure over een handhavingskwestie, dan moet deze volgens verzoekers de middelen gebruiken waar hij in die procedure de beschikking over heeft. Een Wob-verzoek doen is in dit geval misbruik maken van de regelgeving.
6.1.
De voorzieningenrechter volgt ook dit betoog niet. De derde-belanghebbende heeft
gevraagd om afschriften van brieven die verweerder heeft verstuurd bij het uitvoeren van zijn taak als toezichthouder op de marktverordening diervoeders. Dit is bij uitstek een bestuurlijke aangelegenheid waarop de Wob van toepassing is, zoals volgt uit artikel 1 van de Wob. Het belang van degene die om informatie vraagt doet er niet toe, zoals ook staat in artikel 3 van de Wob. Er is een algemeen belang gediend met openbaarmaking. De enige reden waarom een verzoek om informatie geweigerd kan worden is als er sprake is van een weigeringsgrond als genoemd in artikel 10 en artikel 11 van de Wob.
6.2.
Verzoekers hebben daarbij niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is aangenomen in de uitspraken van 19 november 2014. [1] Om misbruik aan te kunnen nemen is onvoldoende dat het de Wob-verzoeker niet gaat om het openbaren van informatie voor iedereen. Er moeten bijkomende omstandigheden zijn, waardoor het gebruik van de bevoegdheid om informatie op te vragen evident onredelijk is. [2] Daarvan is in dit geval niet gebleken.
7. Niet in geschil is verder dat het openbaren van informatie die herleidbaar is naar de
betrokken personen en organisaties, waaronder de ondernemingen van verzoekers, tot aanzienlijk nadeel voor die personen of organisaties kan leiden, bijvoorbeeld tot reputatieschade. Verweerder heeft daarom openbaarmaking van deze gegevens achterwege gelaten en verwijst daarbij naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Verzoekers zijn echter van mening dat bepaalde openbaar te maken informatie nog steeds kan leiden tot identificatie van hun ondernemingen. Het gaat daarbij volgens hen om:
a)
een zinsnede in document 39 met daarin de verwijzing naar een brochure;
b)
een citaat uit de verklaring van verzoekers in document 39;
c)
een bedrijfsnaam in document 39;
d)
een citaat van de website van verzoekers in document 79.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het voor een ieder met weinig inspanning goed mogelijk is om aan de hand van de gegevens als genoemd onder a) te achterhalen aan welke onderneming deze boete is opgelegd. Daarbij houdt hij rekening met de context van de informatie (een boetebesluit op grond van de marktverordening diervoeders) en de overige in de documenten beschikbare informatie. De informatie als genoemd onder b) leidt echter niet onmiskenbaar tot het bedrijf van verzoekers. [3] Er zijn meer bedrijven die deze producten verkopen. De informatie als genoemd onder c) is niet de bedrijfsnaam van verzoekers en leidt daar ook niet toe. De informatie onder d) is ten slotte zelfstandig te algemeen van aard om tot identificatie te leiden.
7.2.
Omdat verweerder niet betwist dat identificatie tot schade voor verzoekers kan leiden,
heeft het bezwaarschrift op dit punt kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat een deel van document 39, te weten de zinsnede “
U gaf …. ontvangt” zoals vermeld op bladzijde 2, eerste alinea, niet wordt openbaar gemaakt tot twee weken na de beslissing op het bezwaarschrift. Daarbij weegt hij mee dat de derde-belanghebbende in haar Wob-verzoek, de verduidelijking van dat verzoek en in haar schriftelijke reactie op het verzoek om voorlopige voorziening heeft aangegeven de uitkomst van de bezwaarprocedure te willen afwachten en bereid is mee te denken over de wijze van anonimisering. De voorzieningenrechter ziet – anders dan verweerder – dan ook niet in waarom juist in dit geval grote spoed is geboden bij het openbaren van de desbetreffende informatie en de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Zeker omdat het de behandeling van het Wob-verzoek bijna tien maanden in beslag heeft genomen.
8. Verzoekers hebben zich ten slotte op het standpunt gesteld dat door de mogelijke
identificatie van de ondernemingen van verzoekers persoonsgegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob worden geopenbaard. Bovendien is dan volgens hen sprake van aantasting van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
8.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is identificatie niet meer mogelijk als de
eerder genoemde voorziening wordt getroffen. Deze bezwaren zal hij dan ook niet verder bespreken.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan
verzoekers het betaalde griffierecht vergoedt.
10. Omdat het verzoek deels wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding
voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- omdat het geschil zich in de bezwaarfase bevindt. De wegingsfactor is 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening in zoverre toe, dat het besluit van 4 augustus 2021 tot openbaarmaking van een deel van document 39, zoals vermeld onder 6.2, wordt geschorst tot twee weken na verzending van het besluit op bezwaar;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2021.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetten en regels

Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021
Artikel 2.8 De beperking van de kennisneming (artikel 8:29 van de Awb)
[…]
6. Indien de mededeling betrekking heeft op (delen van) stukken waarover het besluitwaartegen het beroep is gericht (bijvoorbeeld op grond van de Wet openbaarheid van bestuur) en het beroep tegen dat besluit is gericht, handelt de bestuursrechter alsof de bestuursrechter heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
[…]

Artikel 3

1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
[…]

Artikel 6

[…]
5. Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, wordt de informatie verstrekt tegelijk met de bekendmaking van het besluit, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daar tegen heeft, in welk geval de informatie niet eerder wordt verstrekt dan twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt.

Artikel 10

1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:426 en 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:2020:2360 , r.o. 4.