ECLI:NL:RBNNE:2021:4161

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
18/226993-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en ontuchtige handelingen door dansschoolhouder met meerdere slachtoffers

In deze zaak is de verdachte, eigenaar van een dansschool, veroordeeld voor meervoudige verkrachting en ontuchtige handelingen met dertien slachtoffers, waaronder minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn machtspositie heeft misbruikt door slachtoffers te dwingen tot seksuele handelingen onder het mom van danslessen en stretchoefeningen. De feiten vonden plaats tussen 2015 en 2020, waarbij de slachtoffers vaak in een kwetsbare positie verkeerden. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar en geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de aangiften onbetrouwbaar waren door groepsdruk en beïnvloeding. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, een beroepsverbod van twaalf jaar en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/226993-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 september 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] te [plaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2020, 12 maart 2021, 28 mei 2021 en 24, 26, 27 augustus en 10 september 2021.
Verdachte is bij de inhoudelijke behandeling verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Eefting, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving en wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2020 tot en met 27 augustus 2020, op diverse
data, te Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of
bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het
ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn
penis in de mond van die [slachtoffer 1] en het betasten/aanraken van de borsten van die [slachtoffer 1] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij,
verdachte:
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij meer moest gaan stretchen, zodat zij beter
zou gaan dansen en/of bij het demoteam kon komen en/of (vervolgens) heeft
aangeboden om die [slachtoffer 1] te helpen bij het stretchen en/of
- de deur van de dansschool op slot heeft gedraaid en/of
- die [slachtoffer 1] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar
die [slachtoffer 1] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon komen en/of (daarbij)
voor die [slachtoffer 1] is gaan zitten, waarbij zijn kruis zich ter hoogte van het hoofd van
die [slachtoffer 1] bevond en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij in zijn, verdachtes, penis moest bijten en/of
hem moest pijpen, waardoor zij in het demoteam kon komen en/of
- die [slachtoffer 1] in een zogeheten vlinderstretch (kleermakerszit) heeft gebracht en/of
(daarbij) zijn benen over de benen van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of (daarbij)
het hoofd van die [slachtoffer 1] richting zijn, verdachtes, kruis heeft geduwd/gebracht
en/of
- de borsten van die [slachtoffer 1] (onverhoeds) heeft betast/aangeraakt terwijl zij aangaf
dat niet te willen/met haar hoofd schudde, en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of gebracht en/of (daarbij)
zijn hand op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gehouden, terwijl die [slachtoffer 1] in een
stretchpositie lag/zat en/of is doorgegaan met het plegen van voornoemde
handeling, terwijl die [slachtoffer 1] had aangegeven dat ze niet wilde en/of terwijl die
[slachtoffer 1] aan het kokhalzen was,
en/of terwijl hij, verdachte, de dansdocent en/of de eigenaar van de dansschool van die
[slachtoffer 1] was, waardoor die [slachtoffer 1] afhankelijk van hem, verdachte, was om bij het
demoteam van de dansschool te komen en/of (aldus) misbruik heeft gemaakt van de
afhankelijke en/of ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 1] zich ten opzichte van hem,
verdachte, bevond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2020 tot en met 27 augustus 2020, op diverse
data, te Groningen, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of
opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum]
2003, door zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] te brengen en/of de borsten van die
[slachtoffer 1] aan te raken en/of te betasten, terwijl hij de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 1] was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot 1 maart 2020, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina, althans tussen de
schaamlippen, van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, ontblote penis tussen de benen van die [slachtoffer 2]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld
of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij haar doel om als professioneel danseres in
Amerika te werken, niet zonder zijn hulp zou bereiken en/of
- heeft aangeboden om die [slachtoffer 2] te helpen bij het stretchen, zodat zij een betere
danseres zou worden en/of
- die [slachtoffer 2] een half uur, in elk geval gedurende enige tijd, in een stretchpositie (te
weten een splithouding) heeft laten zitten, waar die [slachtoffer 2] niet zonder hulp van
hem, verdachte, uit kon komen en/of (vervolgens)
- na het stretchen de (pijnlijke) liezen van die [slachtoffer 2] heeft gemasseerd, waarbij hij,
verdachte, onverhoeds zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen,
van die [slachtoffer 2] heeft gebracht en/of is doorgegaan met het plegen van
voornoemde handeling(en), terwijl die [slachtoffer 2] had aangegeven dat ze niet wilde
en/of
- de borsten van die [slachtoffer 2] heeft gemasseerd en/of (daarbij) heeft gezegd dat hij
de klieren van die [slachtoffer 2] aan het masseren was, zodat zij minder vaak verkouden
zou zijn
en/of terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer van die [slachtoffer 2] was en/of de eigenaar
van de dansschool was waar die [slachtoffer 2] werkzaam was en/of (aldus) misbruik heeft
gemaakt van de afhankelijke en/of ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 2] zich ten
opzichte van hem, verdachte, bevond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot 1 maart 2020, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een
of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het betasten van de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, ontblote penis tussen de benen van die [slachtoffer 2]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld
of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij haar doel om als professioneel danseres in
Amerika te werken, niet zonder zijn hulp zou bereiken en/of
- heeft aangeboden om die [slachtoffer 2] te helpen bij het stretchen, zodat zij een betere
danseres zou worden en/of
- die [slachtoffer 2] een half uur, in elk geval gedurende enige tijd, in een stretchpositie (te
weten een splithouding) heeft laten zitten, waar die [slachtoffer 2] niet zonder hulp van
hem, verdachte, uit kon komen en/of (vervolgens)
- na het stretchen de (pijnlijke) liezen van die [slachtoffer 2] heeft gemasseerd, waarbij hij,
verdachte, onverhoeds zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen,
van die [slachtoffer 2] heeft gebracht en/of is doorgegaan met het plegen van
voornoemde handeling(en), terwijl die [slachtoffer 2] had aangegeven dat ze niet wilde
en/of
- de borsten van die [slachtoffer 2] heeft gemasseerd en/of (daarbij) heeft gezegd dat hij
de klieren van die [slachtoffer 2] aan het masseren was, zodat zij minder vaak verkouden
zou zijn
en/of terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer van die [slachtoffer 2] was en/of de eigenaar
van de dansschool was waar die [slachtoffer 2] werkzaam was en/of (aldus) misbruik heeft
gemaakt van de afhankelijke en/of ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 2] zich ten
opzichte van hem, verdachte, bevond;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot 8 december 2019, te Groningen,
(meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2001) door het betasten
van de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer 2] en/of het brengen van zijn,
verdachtes, ontblote penis tussen de benen van die [slachtoffer 2] , terwijl hij de dansdocent/
trainer en/of de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 2] was;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 24 augustus 2020, op
diverse data, te Groningen, (meermalen) ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] 2005) te dwingen tot
het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] :
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij meer moest gaan stretchen, zodat zij
leniger zou worden en/of beter zou gaan dansen om haar doel om als
professioneel danseres in Amerika te werken en/of les te geven op een dansschool
te bereiken en/of (vervolgens) heeft aangeboden om die [slachtoffer 3] te helpen bij het
stretchen en/of
- tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij op haar 16e les mocht geven op zijn,
verdachtes, dansschool en/of
- die [slachtoffer 3] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar
die [slachtoffer 3] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon komen en/of
- die [slachtoffer 3] bij de rug heeft vastgehouden en/of tegen de bank heeft
aangetrokken, terwijl die [slachtoffer 3] in die (pijnlijke) stretchpositie zat, met haar
hoofd tegen zijn, verdachtes, buik en/of (waarbij) hij, verdachte, een broek droeg
waarvan de knopen open waren en zijn penis door deze opening heen kwam
en/of
- aan die [slachtoffer 3] heeft gevraagd of zij hem, verdachte, wilde pijpen en/of
- tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat als zij hem, verdachte, zou pijpen, zij
minder buik- en/of rugspieroefeningen hoefde te doen
en/of terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool
van die [slachtoffer 3] was en/of (aldus) misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en/of
ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 3] zich ten opzichte van hem, verdachte,
bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 24 augustus 2020, op
diverse data, te Groningen, (meermalen) ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen te plegen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten het (tijdens het stretchen)
brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 3] :
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij meer moest gaan stretchen en/of
(vervolgens) heeft aangeboden om die [slachtoffer 3] te helpen bij het stretchen en/of
- die [slachtoffer 3] in een stretchpositie (te weten een spagaat/splithouding) heeft
gebracht, waarbij die [slachtoffer 3] met haar hoofd tegen zijn verdachtes, buik kwam
en/of waarbij hij, verdachte, een broek droeg waarvan de knopen open waren en
zijn penis door deze opening heen kwam en/of
- aan die [slachtoffer 3] heeft gevraagd of zij hem, verdachte, wilde pijpen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 24 augustus 2020, op
diverse data, te Groningen, (meermalen) met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2005, die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het brengen van die [slachtoffer 3] in een
stretchpositie (te weten een splithouding), waarbij die [slachtoffer 3] met haar hoofd tegen zijn
verdachtes, buik kwam en/of waarbij hij, verdachte, een broek droeg waarvan de knopen
open waren en zijn penis door deze opening heen kwam en/of het (daarbij) vragen aan
die [slachtoffer 3] of zij hem, verdachte, wilde pijpen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 24 augustus 2020, op diverse
data, te Groningen, (meermalen) met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2005, die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, te weten het (tijdens het masseren) betasten van de vagina
en/of de borsten en/of de billen van die [slachtoffer 3] ;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2017, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid, (telkens) [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden
van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borsten en/of de
vagina van die [slachtoffer 4] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij door hem, verdachte, zich moest laten
masseren, omdat zij anders geen danslessen meer mocht volgen in zijn
dansschool en/of
- tijdens voornoemde massage onverhoeds de borsten en/of de vagina van die
[slachtoffer 4] heeft betast en/of
- is doorgegaan met het betasten van de borsten van die [slachtoffer 4] , nadat zij
verdachtes handen had weggedrukt
en/of terwijl die [slachtoffer 4] de stiefdochter van hem, verdachte was en/of terwijl hij,
verdachte, de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 4]
was, waardoor die [slachtoffer 4] afhankelijk van hem, verdachte, was om (beter) te kunnen
dansen en/of (aldus) misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en/of ondergeschikte
positie waarin die [slachtoffer 4] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2017, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en/of met
de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4]
(geboren op [geboortedatum] 1999) door het betasten van de borsten en/of de vagina
van die [slachtoffer 4] , terwijl hij de stiefvader en/of de dansdocent/trainer en/of de eigenaar
van de dansschool van die [slachtoffer 4] was;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2020 tot en met 24 augustus 2020, op diverse
data, te Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging
met geweld of een andere feitelijkheid, (telkens) [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het
dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het houden van zijn,
verdachtes, penis tegen de wang en/of de lippen, althans tegen en/of bij het gezicht, van
die [slachtoffer 5] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd dat haar buik- en/of bilspieren niet stevig genoeg
waren en/of zij meer moest gaan stretchen, zodat zij leniger zou worden en/of
beter zou gaan dansen en/of dansdocent kon worden in zijn, verdachtes,
dansschool en/of (vervolgens) heeft aangeboden om die [slachtoffer 5] te helpen bij het
stretchen en/of
- die [slachtoffer 5] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar
die [slachtoffer 5] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon komen en/of (vervolgens)
- onverhoeds zijn, verdachtes, penis tegen de wang en/of de lippen, althans tegen
en/of bij het gezicht van die [slachtoffer 5] heeft gehouden en/of gedrukt
en/of terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool
van die [slachtoffer 5] was, waardoor die [slachtoffer 5] afhankelijk van hem, verdachte, was om bij die
dansschool als docent te kunnen werken en/of om beter te kunnen dansen en/of (aldus)
misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en/of ondergeschikte positie waarin die
[slachtoffer 5] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2020 tot en met 24 augustus 2020, op diverse
data, te Groningen, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding
en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedatum] 2003),
door zijn penis tegen de wang en/of de lippen, althans tegen en/of bij het gezicht, van die
[slachtoffer 5] te houden, terwijl hij de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool
van die [slachtoffer 5] was;
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 7 augustus 2020, op diverse
data, te Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging
met geweld of een andere feitelijkheid, (telkens) [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot het dulden
van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het houden van zijn, verdachtes, penis
tegen de wang en/of de lippen, althans tegen en/of bij het gezicht, van die [slachtoffer 6] en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of
die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 6] heeft gezegd dat zij meer moest gaan stretchen, zodat zij leniger
zou worden en/of beter zou gaan dansen en/of dansdocent kon worden in zijn,
verdachtes, dansschool en/of in het grootste dansteam kon dansen en/of
(vervolgens) heeft aangeboden om die [slachtoffer 6] te helpen bij het stretchen en/of
- die [slachtoffer 6] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar
die [slachtoffer 6] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon komen en/of (vervolgens)
- onverhoeds zijn, verdachtes, penis tegen de wang en/of de lippen, althans tegen
en/of bij het gezicht van die [slachtoffer 6] heeft gehouden en/of gedrukt
en/of terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool
van die [slachtoffer 6] was, waardoor [slachtoffer 6] afhankelijk van hem, verdachte, was om bij die
dansschool als docent te kunnen werken en/of om beter te kunnen dansen en/of in een
dansteam te kunnen dansen en/of (aldus) misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke
en/of ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 6] zich ten opzichte van hem, verdachte,
bevond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot 4 juli 2020, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 6] (geboren op [geboortedatum] 2002), door zijn
penis tegen de wang en/of de lippen, althans tegen en/of bij het gezicht, van die [slachtoffer 6] te
houden, terwijl hij de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool van die
[slachtoffer 6] was;
8.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid, (telkens) [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot het dulden
van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het houden van zijn, verdachtes,
penis tegen de wang en/of de lippen, althans tegen en/of bij het gezicht, van die [slachtoffer 7]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met
geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 7] heeft gezegd dat zij meer moest(en) gaan stretchen, zodat zij
leniger zou worden en/of beter zou gaan dansen en/of (vervolgens) heeft
aangeboden om die [slachtoffer 7] te helpen bij het stretchen en/of
- die [slachtoffer 7] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar
die [slachtoffer 7] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon(den) komen en/of
(vervolgens)
- onverhoeds zijn, verdachtes, penis tegen de wang en/of de lippen, althans tegen
en/of bij het gezicht van die [slachtoffer 7] heeft gehouden en/of gedrukt en/of (daarbij)
tegen die [slachtoffer 7] heeft gezegd: “doe hem er maar in”
en/of terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool
van die [slachtoffer 7] was, waardoor die [slachtoffer 7] afhankelijk van hem, verdachte, was om beter
te kunnen dansen en/of (aldus) misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en/of
ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 7] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 7] (geboren op [geboortedatum] 2002)
door zijn penis tegen de wang en/of de lippen, althans tegen en/of bij het gezicht, van
die [slachtoffer 7] te houden, terwijl hij de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de
dansschool van die [slachtoffer 7] was;
9.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot 1 april 2020, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid, (telkens) [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot het dulden
van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 8] en/of
- het drukken van zijn penis tegen het gezicht van die [slachtoffer 8] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met
geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 8] heeft gezegd dat hij haar borsten moest masseren, omdat er
inwendig iets niet goed was en/of
- tegen die [slachtoffer 8] heeft gezegd dat hij haar nek en/of schouderklachten kon
verhelpen door middel van massage, zodat zij beter kon dansen en/of als zij niet
beter ging dansen dat hij, verdachte, die [slachtoffer 8] dan uit het team moest zetten
en/of
- tijdens voornoemde massage(s) onverhoeds de borsten van die [slachtoffer 8] heeft
betast en/of zijn penis tegen en/of bij het gezicht van die [slachtoffer 8] heeft
gehouden en/of gedrukt,
en/of terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool
van die [slachtoffer 8] was, waardoor die [slachtoffer 8] afhankelijk van hem, verdachte, was/waren
om beter te kunnen dansen en/of (aldus) misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke
en/of ondergeschikte positie waarin [slachtoffer 8] zich ten opzichte van hem, verdachte,
bevond(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot 1 april 2020, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n) [slachtoffer 8] (geboren op [geboortedatum]
2002) door het betasten van de borsten van die [slachtoffer 8] en/of door zijn penis tegen
en/of bij het gezicht van die [slachtoffer 8] te houden en/of te drukken, terwijl hij de
dansdocent/ trainer en/of de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 8] was;
10.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 12 april 2017, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid, (telkens) [slachtoffer 9] heeft
gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het
betasten van de borsten van die [slachtoffer 9] en bestaande dat geweld
of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 9] heeft gezegd dat zij een massage nodig
had en/of (daarbij) onverhoeds de borsten van die [slachtoffer 9]
heeft betast en/of
- tegen die [slachtoffer 9] heeft gezegd dat zij het knoopje van haar
shirt dicht moest doen en/of (daarbij) onverhoeds de borsten van die [slachtoffer 9]
heeft betast;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 12 april 2017, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 9] (geboren
op [geboortedatum] 2000) door het betasten van de borsten van die [slachtoffer 9]
, terwijl hij de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool en/of
de stagebegeleider van die [slachtoffer 9] was;
11.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot 1 augustus 2020, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid, (telkens) [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12]
heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het houden van zijn, verdachtes, penis tegen en/of bij het gezicht, van die [slachtoffer 10]
en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 10] en/of
- het betasten van de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 11] en/of
- het betasten van de billen (nabij de vagina) van die [slachtoffer 12]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met
geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 10] heeft gezegd dat de klieren in haar borsten vastzaten en dat hij,
verdachte, die moest masseren en/of
- tegen die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] heeft gezegd dat zij meer moest(en)
gaan stretchen, zodat zij beter zou(den) gaan dansen en/of (vervolgens) heeft
aangeboden om die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] te helpen bij het stretchen
en/of
- die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] in een stretchpositie (te weten een
splithouding) heeft gebracht, waar die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] niet
zonder hulp van hem, verdachte, uit kon(den) komen en/of (vervolgens)
- onverhoeds zijn, verdachtes, penis tegen en/of bij het gezicht van die [slachtoffer 10] en/of
[slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] heeft gehouden en/of gedrukt en/of
- na het stretchen de (pijnlijke) spieren van die [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] heeft
gemasseerd, waarbij hij, verdachte, onverhoeds de billen en/of de vagina van die
[slachtoffer 11] en/of de billen (nabij de vagina) van die [slachtoffer 12] heeft betast
en/of terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool
van die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] was, waardoor die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of
[slachtoffer 12] afhankelijk van hem, verdachte, was/waren om beter te kunnen dansen en/of
(aldus) misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en/of ondergeschikte positie waarin
die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond(en);
12.
hij in of omstreeks de periode van 8 april 2015 tot 8 april 2018, op diverse data, te
Groningen, (meermalen) met [slachtoffer 13] , geboren op [geboortedatum] 2002, die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen
heeft gepleegd, te weten het betasten van de borsten en/of de billen van die van [slachtoffer 13]
en/of het zoenen op de mond van die [slachtoffer 13] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een op schrift gesteld requisitoir gemotiveerd veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair, 11 en 12.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig de overgelegde pleitnota gemotiveerd betoogd dat enkel het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte van de overige feiten moet worden vrijgesproken.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat met aangeefster [slachtoffer 1] seksueel contact heeft plaatsgevonden, maar dat daarbij geen sprake is geweest van dwang. Verdachte ontkent dat er seksuele of seksueel getinte gedragingen hebben plaatsgevonden met de andere aangeefsters. De andersluidende verklaringen die de aangeefsters hebben afgelegd zijn onbetrouwbaar en zijn te verklaren vanuit een geruchtencircuit, waarbij sprake is geweest van onderlinge beïnvloeding en waarbij diverse aangeefsters door anderen zijn aangezet tot het doen van aangifte.
De door verdachte met leerlingen uitgevoerde stretchoefening waarbij hij aan de voorzijde van de danser zit, is niet door hem bedacht en uitgevoerd om een gelegenheid te creëren om seksuele handelingen te kunnen plegen, maar is in de beleving van verdachte een normale manier van stretchen. Ook is niet juist dat dansers seksuele handelingen hebben geduld, omdat zij dachten dat anders hun plek in een team op het spel kwam te staan. Verdachte had namelijk geen invloed op de selectie van de wedstrijd- en demoteams.
Verder heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is van een werkwijze van verdachte, waarbij hij zijn positie heeft gebruikt om dansers tot seksuele handelingen te dwingen; bij gebreke van een dergelijke modus operandi dient elke zaak afzonderlijk te worden gezien, zonder dat gebruik wordt gemaakt van een schakelbewijsconstructie.
De raadsman heeft vervolgens per feit gemotiveerd bepleit waarom de aangiften op het punt van de gestelde seksuele of ontuchtige handelingen onbetrouwbaar en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs zijn en/of dat geen sprake is geweest van dwang van de zijde van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten. Deze bewijsmiddelen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding
Verdachte is de oprichter en (voormalig) eigenaar van de dansschool ‘ [geboortedatum] ’. Bij deze dansschool werd zowel recreatief als op hoog wedstrijdniveau gedanst. Diverse demo- en wedstrijdteams deden mee aan nationale en internationale wedstrijden. Verdachte heeft demo- en wedstrijdteams getraind en heeft met deze teams successen behaald.
In de loop van 2017 zijn er binnen de dansschool signalen geweest van (mogelijk) seksueel grensoverschrijdend gedrag van verdachte richting jonge vrouwen. Dit heeft geleid tot bijeenkomsten op 23 en 27 november 2017, waarbij een aantal incidenten is besproken, en waar de conclusie is getrokken dat inderdaad sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag, maar dat geen sprake was van opzet of specifieke seksuele intentie. Verdachte is er blijkens de notulen van deze bijeenkomsten op gewezen dat hij dient te streven naar een veilig sociaal milieu op de dansschool, en dat te allen tijde voorkomen dient te worden dat kinderen zich in vergelijkbare onveilige of ongemakkelijke situaties komen te bevinden. Hoewel er blijkens het dossier de nodige onrust was ontstaan op de dansschool, heeft dat op dat moment niet geleid tot aangiftes bij de politie.
Op enig moment daarna is opnieuw onrust ontstaan binnen de dansschool. Uit het dossier blijkt dat diverse aangeefsters op verschillende momenten, soms ruim voor de uiteindelijke aangiftes, hetzij met elkaar, hetzij met anderen binnen en buiten de dansschool gesproken hebben over hetgeen zij ervaren hadden. Dat heeft ertoe geleid dat er op 21 augustus 2020 een groeps-app is aangemaakt genaamd “ [naam groeps-app] ”. Aan deze groep zijn in de loop van de tijd en in overleg met elkaar deelnemers toegevoegd die hebben aangegeven een nare ervaring met verdachte te hebben gehad. In de groeps-app wordt onder meer onderling steun betuigd, er wordt gesproken over de wijze waarop aangifte kan worden gedaan en ook wordt er korte informatie over de stand van het onderzoek gegeven.
Op 25 augustus 2020 heeft [naam 1] , die via haar zoon [naam 2] betrokken is, de eerste melding bij de zedenpolitie gedaan over grensoverschrijdend gedrag door een dansleraar. [naam 2] is zelf ook docent bij de dansschool en kent een aantal van de (latere) aangeefsters persoonlijk. [naam 1] heeft bij haar melding aangegeven dat ze het komende weekeinde met een viertal jonge vrouwen in gesprek zou gaan over wat hen is overkomen. In dat bewuste weekend, op 29 augustus 2020, kwam bij de zedenpolitie nog een melding binnen, ditmaal van [naam 3] , de tante van (de latere) aangeefster [slachtoffer 1] . [naam 3] maakte melding van seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Naar aanleiding van deze melding heeft de politie nogmaals contact gezocht met mevrouw [naam 1] . Dezelfde dag nog hebben twee van de latere aangeefsters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] , een informatief gesprek gevoerd met de zedenpolitie. Beiden hebben er vervolgens voor gekozen aangifte te doen tegen verdachte.
In de weken hierna heeft de politie informatieve gesprekken gevoerd met, en aangiftes opgenomen van, nog eens 11 jonge vrouwen, de hierbij nader te noemen aangeefsters [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 13] .
Bespreking van een aantal algemene verweren van de verdediging
Bewijsminimum
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor meerdere tenlastegelegde feiten naast de verklaring van de aangeefster geen of onvoldoende ondersteunende andere bewijsmiddelen aanwezig zijn. Reeds om die reden dient, zo stelt de verdediging, voor die feiten vrijspraak te volgen.
De rechtbank overweegt dat op grond van het tweede lid van artikel 342 Sv het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. [1]
De rechtbank overweegt in algemene zin ten aanzien van het bewijs in de voorliggende zaken dat de aangiftes telkens worden ondersteund door een verklaring van verdachte die inhoudt dat hij met de betreffende aangeefster in één ruimte is geweest en dat hij de aangeefster ofwel heeft gesproken, ofwel heeft gestretcht, ofwel heeft gemasseerd. Over diverse bijkomende details die door de aangeefsters zijn benoemd, wordt eveneens door verdachte verklaard. Er is derhalve in alle zaken voldoende steunbewijs aanwezig. Aan beantwoording van de eveneens door de verdediging opgeworpen vraag of in de onderhavige zaak een bewijsconstructie aanvaardbaar zou zijn waarbij gebruik wordt gemaakt van zogenaamd schakelbewijs komt de rechtbank dus niet toe. Wel acht de rechtbank de opvallende overeenkomsten tussen de verschillende verklaringen (des te meer) reden om die verklaringen als betrouwbaar aan te merken, zoals hieronder nader wordt overwogen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters
De verdediging heeft voorts – kort samengevat – betoogd dat de rechtbank niet uit kan gaan van de verklaringen van aangeefsters, nu deze in de kern onbetrouwbaar zijn. Volgens verdachte gaat het deels om onware verklaringen, die voortvloeien uit een geruchtencircuit, verstoorde verhoudingen en jaloezie, en deels om (onschuldige) gebeurtenissen en handelingen die aangeefsters achteraf anders zijn gaan interpreteren toen ze er met elkaar over spraken. Dat laatste heeft er bovendien toe geleid dat verklaringen op elkaar zijn afgestemd, of de aangeefsters tenminste over en weer beïnvloed zijn. Er is daarbij een proces van groepsdruk ontstaan, waarbij verschillende aangeefsters overgehaald zijn om aangifte te gaan doen.
De rechtbank stelt voorop dat zij in het dossier geen aanwijzingen heeft gevonden die de stelling van verdachte kunnen onderbouwen dat (sommige) aangeefsters bewust onware verklaringen hebben afgelegd. Elk motief daarvoor ontbreekt. Integendeel, uit de inhoud van de berichten die zijn gedeeld in de eerdergenoemde groeps-app blijkt juist dat meerdere aangeefsters aarzelden over het doen van aangifte, omdat zij vreesden dat dit zou kunnen leiden tot het einde van de dansschool, tot een breuk met verdachte of tot problemen met hun ouders.
Wel staat vast dat aangeefsters in meer of mindere mate hun ervaringen met elkaar hebben gedeeld, voordat zij hun verhaal bij de politie hebben gedaan. Dat is bijvoorbeeld gebeurd op de hiervoor genoemde bijeenkomst van 29 augustus 2020. Tijdens deze bijeenkomst hebben [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] met elkaar gesproken en er zijn brieven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7] voorgelezen. Ook in de al eerder genoemde groeps-app is (zij het oppervlakkig en met telkens de kanttekening dat de politie heeft geadviseerd om niet te veel details te delen) met elkaar gesproken. Daarnaast hebben meerdere aangeefsters hun ervaringen met anderen binnen en buiten de dansschool besproken, soms al geruime tijd voor hun aangifte.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat het enkele feit dat aangeefsters voorafgaand aan hun aangifte met elkaar of met anderen gesproken hebben over wat er zou zijn gebeurd, niet zonder meer meebrengt dat hun verklaringen daarmee te onbetrouwbaar zijn geworden om voor het bewijs te kunnen gebruiken. Om een dergelijke – verstrekkende – conclusie te kunnen trekken, zal, in ieder geval tot op zekere hoogte, aannemelijk moeten worden gemaakt dat sprake is geweest van dusdanige beïnvloeding dat niet meer goed vastgesteld kan worden wat een aangeefster nog uit eigen wetenschap verklaart en wat niet.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier niet het geval. Daartoe is het volgende van belang.
Als het gaat om de groeps-app, waar verdachte nadrukkelijk zijn vraagtekens bij heeft gesteld, merkt de rechtbank op dat daarin niet of nauwelijks inhoudelijke ervaringen worden gedeeld, in ieder geval niet op detailniveau. Sterker nog, zoals al eerder opgemerkt drukken de beheerders en deelnemers van de app elkaar meermalen op het hart dat er niet inhoudelijk over de zaak moet worden gesproken, om te voorkomen dat het politieonderzoek daardoor wordt geschaad. Zij lijken zich dus aan die oproep te hebben gehouden.
Het is bovendien niet zo – en ook dat heeft de rechtbank al eerder opgemerkt – dat alle verklaringen zoals die nu zijn afgelegd, voor het eerst naar voren zijn gekomen op het moment dat aangeefsters van elkaar wisten dat er aangifte zou worden gedaan. Diverse aangeefsters hebben immers meteen of kort nadat hen iets was overkomen iemand daarover in vertrouwen genomen en hun verhaal gedaan. Daarbij gaat het in meerdere gevallen ook om personen buiten de huidige groep van aangeefsters. Zo heeft [slachtoffer 4] al ten tijde van de massages waarover zij later in haar aangifte spreekt aan zowel haar moeder als aan verdachte aangegeven dat ze die niet fijn vond. Haar moeder bevestigt ook dat [slachtoffer 4] door die massages in tranen was en dat er tussen [slachtoffer 4] en verdachte een aanvaring is geweest over de massages, waarvoor [slachtoffer 4] schriftelijk excuses moest maken. Enige tijd later heeft zij er ook met anderen over gesproken, namelijk in de periode van 2017 met [naam 4] , en in juni 2020 met [slachtoffer 12] , die op dat moment tevens haar eigen ervaringen heeft gedeeld. [slachtoffer 9] heeft haar verhaal reeds in 2017 richting enkele dansvriendinnen gedaan, zo blijkt uit een uitwerking van het spraakbericht dat zij in een groeps-app heeft geplaatst. [slachtoffer 10] heeft rond 2019 aan [naam 5] haar ervaringen met verdachte gemeld. Ook [slachtoffer 5] heeft met diverse personen gesproken, waaronder met [naam 5] en met [slachtoffer 6] . [naam 5] herinnert zich dat [slachtoffer 5] toen ook al melding maakte van een incident waarbij zij met haar gezicht te dicht bij het geslachtsdeel van verdachte had moeten zitten. Afzonderlijk van elkaar hebben [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] hun vriend [naam 2] ingelicht over wat er met hen zou zijn gebeurd. Hij heeft hen pas daarna met elkaar in contact gebracht. [slachtoffer 8] heeft direct na het voorval op 7 februari 2020 met haar ex-vriend [naam 6] gesproken. Ten slotte heeft [slachtoffer 1] haar verhaal eerst aan haar vriendin [naam 7] gedaan, voordat ze hierover met andere aangeefsters of haar tante sprak. Reeds hierom acht de rechtbank de verklaringen van alle aangeefsters betrouwbaar, geloofwaardig en bruikbaar voor het bewijs.
De betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en bruikbaarheid van de verklaringen van aangeefsters wordt door een aantal omstandigheden nog verder verstrekt. In de eerste plaats staat vast dat verdachte al vaker grensoverschrijdend gedrag richting andere dansers in de dansschool heeft vertoond. Hij is daarop immers al in 2017 nadrukkelijk aangesproken. Ondanks het feit dat hij destijds nadrukkelijk is aangesproken op zijn gedrag jegens jonge vrouwen, heeft hij bekend dat er tussen hem en [slachtoffer 1] in 2020 vergaande seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Daarnaast constateert de rechtbank dat er op essentiële punten sterke overeenkomsten bestaan tussen de verklaringen van aangeefsters als het gaat om de wijze waarop verdachte hen benaderde en de (seksuele) handelingen die hij bij hen verrichtte. Het betreft de volgende elementen:
- Dat verdachte aangaf dat het stretchen noodzakelijk was voor of zou helpen bij het beter kunnen dansen [2] ;
- De broek met de opening bij het kruis die verdachte tijdens het stretchen droeg en waar zijn penis doorheen kwam of doorheen werd gezien door aangeefster [3] ;
- De wijze van stretchen, waarbij de aangeefsters met het gezicht dichtbij het kruis van verdachte kwamen [4] ;
- De afleidingsoefeningen die tijdens het stretchen werden voorgesteld, te weten een oefening met de kaak open en tong uit de mond [5] en een oefening met de duimen [6] van verdachte;
- De manier waarop de penis tegen het gezicht van de aangeefsters kwam [7] ;
- Het tijdens het stretchen vragen om de penis vast te pakken of in de mond te doen of ‘het af te maken’ [8] ;
- De positie waarin de massages werden verricht [9] ;
- De gestelde noodzaak van de massages, bijvoorbeeld voor het verhelpen van een probleem met de klieren of ter verhelping van rug- en schouderklachten [10] ;
- De plaats van de aanrakingen, te weten op/in of nabij de vagina [11] , aan de borsten [12] en aan de billen [13] ;
- De opmerkingen die verdachte in zo’n situatie maakte met als strekking: “Ik doe iets voor jou, en jij doet iets voor mij” [14] .
Dat deze overeenkomsten het gevolg zouden zijn van wederzijdse beïnvloeding acht de rechtbank, zoals hierboven ook al aangegeven, niet aannemelijk geworden, in het bijzonder niet omdat sommige bepalende details ook al in een veel eerder stadium door de betreffende aangeefsters met derden zijn besproken. Deze overeenkomsten versterken dus juist de betrouwbaarheid van de aangiftes.
Stretchen
Eén van de kenmerkende overeenkomsten tussen een deel van de aangiftes is de manier waarop verdachte stretchoefeningen met hen uitvoerde. De verdediging heeft betoogd dat deze oefeningen gebruikelijk of in ieder geval effectief waren en dat verdachte daarbij geen seksuele bijbedoelingen had. De rechtbank deelt dat standpunt niet.
Door meerdere aangeefsters wordt beschreven dat verdachte een stretchoefening met hen deed om de split te leren, waarbij hij aan de voorzijde van de leerling zat. De leerling zat op dat moment op een matje op de grond met de benen wijd tegen een (bed)bankje en verdachte zat voor de leerling op het bankje tussen haar benen in, met zijn armen rond het bovenlichaam en trok de leerling naar voren waarbij hij de leerling in de split tilde. Hierbij hield verdachte zijn benen om de leerling geklemd. Op het moment dat de leerling met het bovenlichaam naar voren ging, kwam deze met het hoofd in de buurt van of tegen zijn kruis. Dat laatste werd door de betreffende aangeefsters als zeer ongemakkelijk ervaren en had als gevolg dat zij hun hoofd afwendden. Zij beschrijven dat verdachte dit vervolgens corrigeerde en tegen hen zei dat ze zich moesten ontspannen en hun hoofd daarbij recht moesten houden. Het stretchen was voor aangeefsters zeer pijnlijk en verdachte liet hen daarom afleidingsoefeningen doen. Een afleidingsoefening die door meerdere aangeefsters beschreven is en waarvan verdachte ook heeft erkend dat hij deze zijn leerlingen heeft laten uitvoeren is een oefening waarbij zij de kaak open moesten doen en hun tong buiten de mond van boven naar beneden en van links naar rechts moesten verplaatsen en waarbij zij tussendoor moesten in- en uitademen. Twee leerlingen hebben daarnaast over een afleidingsoefening verklaard die bestond uit het bijten en/of zuigen op de duim van verdachte. Meerdere aangeefsters verklaren verder over het feit dat zij tijdens de beschreven oefeningen geconfronteerd werden met de ontblote penis van verdachte, die voor hen zichtbaar was door een gat of opening in de broek die hij droeg. Deze broek wordt consequent beschreven als een wijde broek met één of meerdere gaten, al dan niet voorzien van openstaande knoopjes ter hoogte van het kruis van verdachte.
Door het stretchen op de hierboven beschreven manier uit te voeren heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar en bewust een seksuele lading gegeven aan een oefening die een dergelijke lading niet behoort te hebben. Daarmee is de wijze waarop verdachte deze oefening met de dansers uitvoerde aan te merken als strijdig met de sociaal-ethische norm en daarom ontuchtig van aard. Dit geldt vanzelfsprekend al helemaal indien de leerling hierbij geconfronteerd werd met de (ontblote) penis van verdachte en wanneer dit stretchen gepaard ging met seksueel getinte opmerkingen.
Het voelen van de penis tegen wang of achterzijde lichaam
Meerdere aangeefsters hebben verklaard dat zij de penis van verdachte tegen hun gezicht, bijvoorbeeld tegen de wang of kin, hebben gevoeld. Anderen hebben verklaard dat zij de penis van verdachte tegen de achterzijde van hun lichaam, of tussen hun benen hebben gevoeld.
De verdediging heeft betoogd dat in alle gevallen waarin de aangeefsters niet hebben verklaard dat zij de penis van verdachte hebben gezien maar alleen over een gevoel hebben gesproken, de rechtbank niet bewezen kan verklaren dat het daadwerkelijk om de penis van verdachte ging, nu zich ook wel andere lichaamsdelen laten denken die zij gevoeld kunnen hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank is er onmiskenbaar een duidelijk waarneembaar anatomisch verschil tussen een (stijve) penis en andere lichaamsdelen, zoals bijvoorbeeld (zoals door de raadsman genoemd) een vinger. Bovendien hebben meerdere aangeefsters in dezelfde omstandigheden wel verklaard de penis van verdachte gezien te hebben. Het in de nabijheid van het gezicht of (onder)lichaam van aangeefster brengen van zijn penis past daarmee in een patroon van handelen.
Bespreking van de individuele feiten
Opmerking vooraf over dwingen door een feitelijkheid
Aan verdachte wordt in het merendeel van de hem tenlastegelegde feiten primair verweten dat hij de aangeefsters tot het verrichten of dulden van seksuele of ontuchtige handelingen heeft gedwongen in de zin van artikel 242 Sr, respectievelijk artikel 246 Sr.
Van dwang in de zin van het gebruik van geweld, of bedreiging daarmee, is in geen van de voorliggende zaken sprake geweest. Daarover bestaat geen discussie. Bij de beoordeling van de primair tenlastegelegde varianten ligt dan ook steeds de vraag voor of kan worden bewezen dat verdachte de aangeefsters door een feitelijkheid heeft gedwongen, met andere woorden, of verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft verricht of geduld. De rechtbank zal daar per feit op in gaan in het hierna beschrevene, maar in algemene zin merkt zij reeds nu het volgende op.
Van belang is dat, om van dwang te kunnen spreken, de feitelijkheid van voldoende gewicht moet zijn geweest om te veroorzaken dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft moeten ondergaan. In deze zaak komen telkens een aantal elementen terug, die, zeker in combinatie met elkaar, naar het oordeel van de rechtbank als van zodanig gewicht te kunnen worden aangemerkt. Dat is het geval bij:
  • het brengen van een aangeefster in een pijnlijke positie waarin zij fysiek belemmerd werd om zich aan de situatie te onttrekken of anderszins zich niet of niet goed kon verweren;
  • een aangeefster onverhoeds, in een situatie dat zij dat niet verwachtte en ook niet hoefde te verwachten, confronteren met een seksuele gedraging;
  • het bewust gebruik maken van zijn overwicht ten opzichte van een aangeefster.
Met betrekking tot dat laatste merkt de rechtbank op dat er tussen verdachte en vrijwel alle aangeefsters sprake was van een (aanzienlijk) leeftijdsverschil. Nog meer van belang is dat verdachte een vooraanstaande positie bekleedde binnen de door hem opgerichte dansschool en er dus ook sprake was van een significant verschil in positie en status tussen hem de aangeefsters. De verdediging heeft betoogd dat verdachte geen formele machtspositie bekleedde en in de praktijk ook niet bijzonder veel invloed had op zaken als wie in welk team mocht dansen. Of dat wel of niet zo was kan echter in het midden blijven. Zoals bij de onderstaande individuele bespreking van de feiten zal blijken, wekte verdachte bij de aangeefsters in ieder geval consequent de indruk dat hij die macht wel degelijk had en was zijn rol en prestige binnen de dansschool ook zodanig groot dat aangeefsters geen reden hadden om anders te denken.
Feit 1
Verdachte wordt primair verweten dat hij aangeefster [slachtoffer 1] in of omstreeks de periode van 28 juli 2020 tot en met 27 augustus 2020 op diverse momenten heeft gedwongen tot handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. [slachtoffer 1] was destijds 17 jaar.
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte, samengevat, het volgende verklaard.
Zij wilde graag in het demoteam komen. Verdachte bood haar op 28 juli 2020 aan om nog diezelfde avond laat met haar te gaan stretchen. Tijdens deze eerste keer stretchen werd zij in een split gebracht, waarbij zij met haar hoofd richting zijn kruis kwam. Verdachte droeg op dat moment een broek met daarin een gat ter hoogte van het kruis. Verdachte stelde tegen de pijn twee afleidingsoefeningen voor, namelijk een oefening met de tong uit de mond en een oefening waarbij zij naar verdachtes duim moest happen. Ook sprak verdachte steeds over het demoteam waar [slachtoffer 1] graag in wilde. [slachtoffer 1] voelde tijdens de afleidingsoefeningen zijn ontblote penis tegen haar wang en verdachte probeerde zijn penis in haar mond te doen. Verdachte vroeg haar of zij erin wilde bijten. Uiteindelijk deed ze dat, omdat ze bang was dat ze anders niet in het demoteam zou kunnen komen. Daarna vroeg verdachte of ze ‘het’ wilde afmaken. [slachtoffer 1] gaf toen aan dat ze dat niet wilde, waarna hij vroeg of ze dat echt heel erg zou vinden, waarop [slachtoffer 1] herhaalde dat dit zo was, waarna verdachte stopte.
De tweede keer dat [slachtoffer 1] met verdachte is gaan stretchen was een dag later, op 29 juli 2020. Ook toen werd de hiervoor beschreven duimhap-oefening weer gedaan. Ze zag dat verdachte zijn stijve penis uit zijn broek haalde. Ze gaf aan dat het stretchen veel pijn deed en dat ze wilde stoppen. Hierna is zij uit stretchhouding gehaald. Verdere handelingen hebben toen niet plaatsgevonden.
Op 15 augustus 2020 is [slachtoffer 1] opnieuw met verdachte gaan stretchen, waarbij zij tijdens de stretch weer de eerdergenoemde afleidingsoefeningen moest doen en moest doen wat hij van haar wilde, waarop ze “nee” zei. Verdachte vroeg vervolgens of ze het ook niet wilde doen als ze iets van hem zou krijgen. Op de vraag wat zij dan van hem zou moeten krijgen, vroeg hij wat zij dan zou willen en [slachtoffer 1] antwoordde hierop dat zij niets van hem hoefde. Hierna negeerde verdachte haar enige tijd en daarna bracht hij naar voren dat zij graag in het team wilde. Daarna zat zij in een vlinderstretch, waarbij verdachte zijn benen over haar heen had. Zij moest hem toen pijpen en omdat ze bang was deed ze dat. Hij hield haar hoofd vast. Vervolgens begon hij ook aan haar borsten te zitten. [slachtoffer 1] gaf aan dat ze het niet wilde en schudde ook met haar hoofd, maar verdachte negeerde dit en ging door totdat hij klaarkwam. Tijdens het stretchen vroeg hij haar haar shirt uit te doen.
De laatste keer dat [slachtoffer 1] met verdachte heeft gestretcht was op maandag 24 augustus 2020 [15] . Ook die keer moest [slachtoffer 1] haar shirt uitdoen en werden opnieuw de afleidingsoefeningen gedaan met de duim en de kaak. Ze moest verdachte weer pijpen, waarop ze aangaf dat ze het niet wilde. Verdachte gaf aan dat het de vorige keer zo goed ging, waarop zij aangaf dat zij het de vorige keer ook niet wilde. Hij begon ook aan haar borsten te zitten. [slachtoffer 1] moest hem pijpen, maar het ging nu veel harder en ze moest kokhalzen. Verdachte deed zijn hand op haar hoofd en kwam weer klaar in haar mond.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting enigszins wisselend verklaard over de precieze gang van zaken, maar heeft wel erkend dat [slachtoffer 1] hem tweemaal heeft gepijpt. Het voorval dat hij hierbij heeft beschreven past bij de omschrijving die [slachtoffer 1] heeft gegeven van wat er op 15 augustus 2020 zou zijn voorgevallen. Verdachte heeft ontkend dat de seksuele handelingen tegen de wil van [slachtoffer 1] zouden hebben plaatsgevonden.
Hierboven heeft de rechtbank al in algemene zin overwogen waarom zij de aangiftes in beginsel geloofwaardig, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs vindt. In het geval van [slachtoffer 1] wijst de rechtbank er nog op dat de data waarop [slachtoffer 1] met verdachte zou hebben gestretcht en waarop zij vervolgens met haar vriendin [naam 7] zou hebben afgesproken, overeenkomen met de data uit de app-gesprekken. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat zij kort na de eerste twee keer stretchen haar vriendin en vervolgens vrij snel daarna de ouders van haar vriendin in vertrouwen heeft genomen. Bovendien wordt haar verklaring over wat er op 15 augustus 2020 zou zijn voorgevallen voor een groot deel ondersteund door de verklaring van verdachte.
De rechtbank heeft hierboven eveneens al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat de handelingen en omstandigheden waarover [slachtoffer 1] verklaart zo hebben plaatsgevonden.
Met het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bewijs voor de primair tenlastegelegde verkrachting is geleverd, nu daaruit kan worden opgemaakt dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk heeft gedwongen tot het tegen haar wil ondergaan van de betreffende handelingen. Dat [slachtoffer 1] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft verricht of heeft moeten dulden staat vast, en ook dat zij dit op verschillende manieren heeft laten blijken aan verdachte, waardoor voor hem duidelijk moet zijn geweest dat zij de handelingen niet wilde.
Dat de handelingen toch hebben kunnen plaatsvinden is het gevolg geweest van het feit dat dat verdachte bij aangeefster bewust de indruk heeft gewekt dat hij invloed had op haar danscarrière en dat zij daarvoor een tegenprestatie moest leveren. Dit heeft hij bovendien gedaan terwijl zij zich in een feitelijk belemmerende situatie bevond, waarbij sprake was van een één-op-één situatie en waarbij zij zich in een stretch bevond, waaruit zij niet zonder het risico van fysiek letsel kon opstaan. Bij de laatste keer heeft hij haar mogelijkheden om zich te verzetten daarnaast nog extra belemmerd door zijn hand op haar hoofd te doen. Daarmee is sprake geweest van dwang.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde verkrachting, meermalen gepleegd, derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Verdachte wordt primair verweten dat hij aangeefster [slachtoffer 2] in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot 1 maart 2020 op diverse momenten heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. [slachtoffer 2] was in die periode 17 tot 18 jaar.
[slachtoffer 2] heeft, samengevat, het volgende verklaard.
Zij is op jonge leeftijd gaan dansen bij de dansschool. Zij danste niet alleen bij de dansschool van verdachte, maar was daar ook docent. Zij is met verdachte gaan stretchen, omdat zij leniger wilde worden. Zij wilde graag als professioneel danseres in Amerika gaan dansen en daarvoor zou dat volgens verdachte nodig zijn. Verdachte gaf wel aan dat als zij de oefeningen niet zou doen, ze haar doel niet zou bereiken. Het stretchen vond plaats vanaf de voorzijde en daarbij heeft zij zijn penis gezien. Na het stretchen werd [slachtoffer 2] door verdachte gemasseerd. Zij bevond zich dan op haar knieën voor een bank, waarbij haar bovenlichaam op de bank lag. Verdachte bevond zich tijdens het masseren achter haar. Hierbij heeft hij meermalen haar vagina aangeraakt en is hij met een vinger in haar vagina gegaan. Ook heeft hij tijdens deze massages haar borsten en billen aangeraakt en heeft hij zijn ontblote geslachtsdeel tegen haar billen en tussen haar benen gebracht. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hiermee ook is doorgegaan, nadat zij had aangegeven dat zij het niet prettig vond.
Verdachte heeft erkend dat hij meerdere keren de bovenbenen en de klieren aan de zijkant van de borst van [slachtoffer 2] heeft gemasseerd. Hij heeft echter ontkend de hem verweten seksuele handelingen bij haar te hebben verricht.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de aangiftes in het algemeen. In het bijzonder noemt de rechtbank bij dit feit dat niet is gebleken dat [slachtoffer 2] haar verhaal heeft afgestemd op dat van één van de personen met wie zij op 29 augustus 2020 is samengekomen of wiens verhaal is voorgelezen, nu haar verhaal ook op diverse punten, in ieder geval qua reikwijdte van de handelingen tijdens de massages na afloop van de stretchsessies, van dat van de betreffende personen afwijkt. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier duidelijk blijkt dat bij [slachtoffer 2] sprake was van een tweestrijd om aangifte te doen, vanwege haar verhouding tot verdachte die zij al zo lang kende en die betrokken was bij alle stappen die zij in haar danscarrière had gezet. Ten slotte overweegt de rechtbank dat verdachte ook niet ontkent dat hij [slachtoffer 2] in de buurt van de door haar aangegeven plaatsen gemasseerd heeft en dat dat masseren een groot aantal keren heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft hierboven al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat de handelingen en omstandigheden waarover [slachtoffer 2] verklaart zo hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 2] door een of meer feitelijkheden heeft gedwongen tot de seksuele handelingen die mede hebben bestaan uit het binnendringen van het lichaam met zijn vinger(s), overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 2] heeft ingestemd met het ondergaan van de massages omdat deze in het kader van haar lichamelijke gesteldheid na het stretchen werden aangeboden door verdachte, die in ieder geval de indruk wekte daar een serieuze, professionele bedoeling mee te hebben. Onder die omstandigheden hoefde zij er niet op bedacht te zijn dat verdachte de massage en de houding waarin zij was gebracht zou misbruiken om seksuele handelingen te kunnen verrichten. Daarmee was het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk om zich tegen de geleidelijk opgebouwde, maar uiteindelijk onverhoedse gedragingen van verdachte – het brengen van zijn vinger in haar vagina en van zijn ontblote penis vanaf de achterzijde tussen haar benen – te verzetten. Daar komt bij dat [slachtoffer 2] door verdachte tijdens de massages in een dusdanige houding was geplaatst dat zij ook fysiek in enig mogelijk verzet belemmerd werd.
Verdachte heeft bij meerdere gelegenheden seksuele handelingen bij [slachtoffer 2] verricht. De vraag doet zich dan voor of, nu [slachtoffer 2] ook nadat zij door verdachte was misbruikt zich heeft laten masseren, bij die latere gelegenheden wel gezegd kan worden dat deze handelingen plaatsvonden onder dwang. Naar het oordeel van de rechtbank is dat wel het geval. Verdachte heeft haar bewust onder druk gezet om door te gaan met de oefeningen en de daarbij behorende massages door, met gebruikmaking van zijn positie als haar dansleraar en werkgever, in te spelen op haar wens om een professioneel danseres te worden, waarbij hij de indruk wekte dat hij daar invloed op kon uitoefenen. Overigens gold ook voor de latere gevallen dat [slachtoffer 2] door de houding die zij moest innemen fysiek belemmerd werd in mogelijk verzet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door bovenstaande feitelijkheden opzettelijk heeft veroorzaakt dat de aangeefster de handelingen tegen haar wil heeft geduld.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde verkrachting, meermalen gepleegd, aldus wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 3 en 4
Ten aanzien van [slachtoffer 3] wordt verdachte onder 3 primair verweten dat hij haar meerdere keren heeft gepoogd te verkrachten, in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 24 augustus 2020, door haar te vragen hem te pijpen. Onder 4 wordt hem verweten dat hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 24 augustus 2020 meermalen ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd, terwijl zij de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt.
[slachtoffer 3] heeft, samengevat, het volgende verklaard.
Verdachte bood haar aan om met haar te gaan trainen. De eerste training vond plaats in september 2019. Hij vroeg haar toen naar haar ambities en gaf aan dat hij haar wilde begeleiden om haar doelen te bereiken. De doelen die zij daarbij noemde waren naar Amerika gaan en lesgeven. Verdachte gaf aan dat zij les zou mogen geven zodra ze 16 jaar was. Wel vond verdachte vond dat zij leniger moest zijn en stelde daarom voor om te gaan stretchen. Het stretchen vond plaats vanaf de voorzijde. Verdachte droeg dan een grijze broek, waarvan een aantal knoopjes bij het kruis openstond. Ter afleiding van de pijn van het stretchen vroeg verdachte bij de zesde of zevende keer of zij aan zijn geslachtsdeel wilde zitten. Dat wilde [slachtoffer 3] niet, waarna zij uit de stretchhouding gehaald werd. Na het een keer of drie of vier niet te hebben gevraagd, vroeg hij tijdens het stretchen opnieuw of zij aan zijn geslachtsdeel wilde zitten. Zij gaf wederom aan dat ze dat niet wilde doen, en vervolgens werd ze extra lang in de stretchpositie gehouden, waarbij ze ook harder dan gebruikelijk naar voren werd getrokken. Dit was erg pijnlijk en [slachtoffer 3] huilde vanwege die pijn. [slachtoffer 3] zag dat zijn geslachtdeel stijf werd en door de gaten in zijn broek kwam. Vervolgens vroeg verdachte haar, terwijl zij nog steeds met haar hoofd dichtbij zijn kruis in de splithouding zat, of zij hem wilde pijpen en hij wilde haar masseren. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte ook een keer tegen haar heeft gezegd dat zij minder buik- en rugspieroefeningen hoefde te doen als zij hem zou pijpen.
Ten aanzien van de handelingen die tijdens het masseren zouden hebben plaatsgevonden, heeft [slachtoffer 3] verklaard dat deze handelingen begonnen nadat verdachte haar had gevraagd aan zijn geslachtsdeel te zitten en hem te pijpen; verdachte is haar vervolgens gaan masseren, waarbij seksuele handelingen plaatsvonden. Bij het masseren moest [slachtoffer 3] op haar knieën voor een bank zitten, waarbij ze met haar ellebogen op de bank steunde. Verdachte betastte hierbij na vijf of zes keer masseren haar billen en ging vanaf haar benen, via haar liezen, naar haar geslachtsdeel. Hierbij deed hij zijn hand in haar onderbroek en wreef over haar geslachtsdeel en maakte daar masserende bewegingen. Dit deed hij bij haar clitoris, richting het plasgaatje, tussen de schaamlippen. [slachtoffer 3] zei dat zij dat niet wilde, maar verdachte ging dan niettemin verder. Deze handelingen tijdens het masseren hebben ongeveer vijftien keer plaatsgevonden, aldus [slachtoffer 3] .
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] een tijdje heeft getraind en dat hij ook met haar gestretcht heeft en haar gemasseerd heeft. Hij heeft ontkend de hem verweten gedragingen te hebben verricht.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierboven in zijn algemeenheid over de betrouwbaarheid van de aangiftes heeft overwogen. In het geval van [slachtoffer 3] voegt de rechtbank hier nog aan toe dat wat zij verklaart over de handelingen die zij heeft moeten ondergaan, overeenkomst met dat wat zij daarover aan haar moeder heeft verteld. Haar verklaring wordt verder deels ondersteund door de verklaring van verdachte dat hij met haar stretchte en haar masseerde.
De rechtbank heeft hierboven eveneens al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat de handelingen en omstandigheden waarover [slachtoffer 3] verklaart zo hebben plaatsgevonden.
Met betrekking tot de
onder feit 3tenlastegelegde handelingen en opmerkingen tijdens het stretchen, dient te worden beoordeeld of deze van zodanige aard zijn geweest dat zij kunnen worden aangemerkt als een poging tot verkrachting.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad [16] volgt dat voor een strafbare poging vereist is dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Een belangrijke beoordelingsfactor daarbij is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de
voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Verder kan het om een samenstel van gedragingen gaan.
De rechtbank overweegt dat voor een poging tot verkrachting niet alleen het voornemen tot seksueel binnendringen moet worden bewezen, maar dat daarnaast ook moet worden bewezen dat het voornemen bestond om het slachtoffer daartoe opzettelijk door gebruik van een dwangmiddel te dwingen. Hierbij is van belang dat het bestanddeel ‘dwingen’ het (voorwaardelijk) opzet op het handelen tegen de wil van het slachtoffer omvat.
In de onderhavige zaak heeft verdachte [slachtoffer 3] gevraagd hem te pijpen en hieruit kan derhalve het voornemen tot het seksueel binnendringen worden afgeleid. Naar het oordeel van de rechtbank dient de door verdachte aan [slachtoffer 3] gestelde vraag echter niet geïsoleerd te worden beschouwd, maar moet deze in de context van het geheel worden bezien. Aan deze door verdachte gestelde vraag gaan namelijk de nodige gedragingen en opmerkingen vooraf. Zo neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte voorafgaand aan het trainen met de ambitieuze [slachtoffer 3] heeft aangegeven dat hij haar wil begeleiden om haar doelen te bereiken; hij zei haar dat ze leniger moest worden en daarvoor moest zij stretchoefeningen doen. [slachtoffer 3] wilde graag lesgeven en verdachte zou haar daarmee kunnen helpen. Om die reden bleef ze met verdachte trainen. Verdachte heeft derhalve de afhankelijkheidsrelatie, die op grond van de verhouding tussen leerling en docent al bestond, vergroot. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 3] in een houding laten stretchen, waarbij zij zich niet alleen met haar hoofd dichtbij zijn kruis bevond, maar waarbij zij ook het zicht had op zijn stijve geslachtsdeel dat door een gat in de broek die hij vaker tijdens het stretchen droeg naar buiten was gekomen. Dit stretchen vond bovendien plaats in een houding die pijnlijk was en waar [slachtoffer 3] enkel met hulp van verdachte uit kon komen. Aan de vraag om hem te pijpen, ging de vraag vooraf of zij aan zijn geslachtdeel wilde zitten. Toen [slachtoffer 3] dat niet wilde doen, liet hij haar extra lang in de stretchhouding zitten, onder omstandigheden die nog pijnlijker waren dan anders doordat hij haar verder naar zich toe trok, waarna hij haar weer vroeg of zij hem wilde pijpen.
De rechtbank is van oordeel dat dit samenstel van gedragingen een begin van uitvoering van verkrachting oplevert. Er is namelijk niet alleen sprake van een geuit voornemen, maar ook van het inzetten van diverse daartoe geëigende dwangmiddelen. Uit het voorgaande blijkt van een door verdachte bewust gecreëerde situatie, waarin er een aanmerkelijke kans bestond dat daardoor de weerstand van het slachtoffer gebroken zou kunnen worden en waarin zij zich gedwongen zou voelen om de seksuele handelingen te verrichten. Dat de weerstand in dit geval niet gebroken werd, is een van de wil van verdachte onafhankelijke omstandigheid.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte meermalen heeft gepoogd [slachtoffer 3] te verkrachten. Weliswaar heeft zij verklaard dat het ook is voorgekomen dat verdachte haar heeft gezegd dat zij minder buik- en rugspieroefeningen hoefde te doen als zij hem zou pijpen, maar uit de aangifte wordt niet duidelijk onder welke feitelijke omstandigheden verdachte deze uitlating zou hebben gedaan. In dat geval is daarom onvoldoende bewijsbaar dat sprake is geweest van een begin tot uitvoering van een door verdachte voorgenomen misdrijf.
De rechtbank acht het onder feit 3 primair tenlastegelegde, eenmaal gepleegd, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de onder
feit 4tenlastegelegde ontuchtige handelingen tijdens het masseren overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring van [slachtoffer 3] volgt dat verdachte meerdere keren tijdens het masseren haar vagina en billen heeft betast. Deze handelingen zijn tijdens een massage verricht waarvan verdachte had voorgehouden dat die bedoeld was voor haar lichamelijke gesteldheid. Het aanraken van vagina en billen heeft daar niets mee te maken en is dus onmiskenbaar als ontuchtig aan te merken. Gelet op de plaats waar verdachte haar heeft aangeraakt, en de hele context van het geval (waarbij de rechtbank hetgeen zij over feit 3 heeft overwogen mede betrekt), kan het ook niet anders zijn dan dat verdachte dit opzettelijk gedaan heeft.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij het masseren ook de borsten van [slachtoffer 3] heeft betast, nu zij hierover zelf niets in haar aangifte verklaart, en zal verdachte derhalve van dit onderdeel vrijspreken.
De rechtbank acht feit 4, meermalen gepleegd, wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft bepleit dat bij feit 3 en 4 sprake is van een voortgezette handeling. De rechtbank ziet dit anders, nu de handelingen tijdens het masseren vaker hebben plaatsgevonden. Van een situatie waarbij steeds sprake is van eenheid van tijd en plaats is dan ook geen sprake.
Feit 5
Onder dit feit wordt verdachte primair verweten dat hij [slachtoffer 4] in de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2017 meermalen heeft aangerand door tijdens massages haar borsten en vagina aan te raken. [slachtoffer 4] was in die periode 15 tot 17 jaar oud.
[slachtoffer 4] heeft hierover, samengevat, het volgende verklaard.
Verdachte heeft haar tijdens massages voor een schouderblessure meermalen bij haar borsten en eenmaal bij haar vagina heeft aangeraakt. Verdachte was op dat moment de vriend van haar moeder, woonde bij hen in en probeerde een vaderrol te vervullen. [slachtoffer 4] danste daarnaast bij zijn dansschool. Verdachte gaf aan dat zij niet meer zou mogen dansen als zij zich niet voor haar blessure zou laten masseren. Tijden de massages bedekte [slachtoffer 4] haar borsten, maar verdachte ging vanaf haar schouders steeds lager, totdat ze zijn handen wegduwde. Dat herhaalde zich steeds. Verdachte gaf daarbij aan dat zij haar borsten los moest laten, wat ze niet deed. Hij raakte haar borsten boven haar tepels, aan de bovenkant en zijkant aan. Bij het masseren van de lies ging hij steeds hoger en raakte daarbij met zijn hand haar kruis aan, wat één keer is gebeurd. Ze heeft aangegeven dat ze de massages niet fijn vond en uiteindelijk zijn de massages gestopt.
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 4] heeft gemasseerd vanwege een schouderblessure, maar heeft ontkend dat hij haar daarbij op een ontuchtige wijze heeft betast.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hierboven in zijn algemeenheid over de betrouwbaarheid van de aangiftes is overwogen en acht ook de verklaring van [slachtoffer 4] betrouwbaar. De rechtbank noemt in het bijzonder nog dat haar verklaringen ten aanzien van de omstandigheden waaronder de massages hebben plaatsgevonden overeenkomen met de verklaring van verdachte zelf. Verder heeft zij destijds al bij haar moeder aangegeven dat zij de massages niet fijn vond en heeft zij er enige tijd later ook met anderen over gesproken, in de periode rond 2017 met [naam 4] en in juni 2020 met [slachtoffer 12] . Alle drie bevestigen dit. Op dat moment was er bovendien nog door geen enkele danser aangifte gedaan. Dit maakt dat het hoogst onaannemelijk is dat [slachtoffer 4] , zoals verdachte heeft beweerd, uit wrok of boosheid aangifte heeft gedaan en anderen hierin heeft meegetrokken.
De rechtbank heeft hierboven eveneens al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat de handelingen en omstandigheden waarover [slachtoffer 4] verklaart zo hebben plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanrakingen aan de borsten en de vagina van ontuchtige aard en uit de wijze waarop hij deze heeft uitgevoerd volgt ook dat verdachte deze handelingen opzettelijk heeft verricht. Voor de behandeling van een schouder- of een liesblessure is het immers niet nodig om de borst of de vagina aan te raken. [slachtoffer 4] heeft bovendien door tijdens massages met haar handen haar borsten te bedekken zelf nog eens duidelijk aangegeven dat zij niet wilde dat hij haar daar zou betasten.
De volgende vraag is of bewezen kan worden dat deze ontuchtige handelingen onder dwang zijn verricht. Daarbij is in de eerste plaats opnieuw van belang dat verdachte de massages presenteerde als bedoeld voor het verhelpen van haar schouderblessure. Zij hoefde er, zeker de eerste keer, daarom niet op bedacht te zijn dat hij haar borsten of vagina zou betasten en kon er dus redelijkerwijs ook geen weerstand tegen bieden toen dat onverhoeds toch gebeurde. Bovendien bevond zij zich door haar houding een situatie waarin dat fysiek ook lastig zou zijn geweest.
Ook bij dit feit speelt de vraag of bij de latere massages nog van dwang kan worden gesproken, nu [slachtoffer 4] zich, ondanks haar eerdere negatieve ervaringen, toch weer heeft laten masseren door verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is dat wel het geval. Verdachte heeft [slachtoffer 4] , met gebruikmaking van zowel zijn rol als “vader” in het gezin als van zijn rol als haar dansleraar, onder druk gezet om met de massages in te stemmen, in het bijzonder door die massages te koppelen aan het mogen blijven dansen. Daarmee heeft hij haar telkens weer in een positie gebracht waarin het misbruik kon plaatsvinden. Overigens geldt in al die gevallen dat de houding waarin [slachtoffer 4] zich bevond fysieke weerstand moeilijk maakte. Door deze (combinatie van) feitelijkheden heeft verdachte haar gedwongen om de betreffende handelingen tegen haar wil te ondergaan.
De rechtbank overweegt terzijde dat zij het in de tenlastelegging onder artikel 246 Sr opgenomen begrip ‘stiefdochter’ als een feitelijke omschrijving aanmerkt en bewezen acht. Gelet op het ontbreken van een echtelijke verbintenis tussen verdachte en de moeder van aangeefster kan in juridische zin niet gesproken worden van een stiefdochter. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter naar normaal spraakgebruik wel van een stiefdochter gesproken worden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij in die periode duurzaam in gezinsverband samenleefden, waarbij verdachte ten aanzien van [slachtoffer 4] een vaderrol op zich had genomen.
De rechtbank acht feit 5 primair, meermalen gepleegd, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
Verdachte wordt primair verweten dat hij [slachtoffer 5] in of omstreeks de periode van 1 juli 2020 tot en met 24 augustus 2020 meermalen heeft aangerand door tijdens het stretchen zijn penis tegen haar gezicht te houden. [slachtoffer 5] was toen 17 jaar oud.
[slachtoffer 5] heeft, samengevat, het volgende verklaard.
Samen met [slachtoffer 6] werd zij door verdachte opgeleid tot docent. Verdachte had tegen haar gezegd dat zij beter moest worden en dat zij daarom moest stretchen. Het stretchen gebeurde vanaf de voorzijde, waarbij zij met haar gezicht in zijn kruis kwam. Tijdens het stretchen droeg verdachte een broek met een gat erin. Zij bewoog dan haar hoofd, omdat het ongemakkelijk voelde om zo dicht bij het geslachtsdeel van verdachte te komen. Verdachte stelde voor dat zij ter afleiding van de pijn een kaakoefening moest doen, waarbij zij met haar tong uit haar mond bewegingen moest maken, terwijl zij met haar hoofd in zijn kruis lag. [slachtoffer 5] heeft hierover verklaard dat zij ook dit zeer ongemakkelijk vond. Het stretchen op deze manier is meermalen voorgekomen.
Op 9 juli 2020 merkte [slachtoffer 5] dat verdachte zijn geslachtsdeel door het gat in de broek naar buiten drukte, waarbij hij met zijn geslachtsdeel tegen haar linkerwang zat. Op dat moment zei verdachte opnieuw tegen haar dat ze de kaakoefening moest doen, waarbij zij haar tong moest uitsteken en moest bewegen. [slachtoffer 5] heeft dat geweigerd, werd overstuur en wilde uit de stretchpositie gehaald worden.
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad met [slachtoffer 5] heeft gestretcht. Daarbij was zij op een bepaald moment overstuur en wilde zij uit de stretchpositie gehaald worden, waarna ze huilend is weggegaan. Daarbij hebben volgens verdachte echter geen ontuchtige handelingen plaatsgevonden.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hierboven is overwogen over de betrouwbaarheid van de aangiftes in het algemeen en acht ook de verklaring van [slachtoffer 5] betrouwbaar. In haar geval merkt de rechtbank nog op dat haar verklaring over het incident op 9 juli 2020 in ieder geval voor een deel steun vindt in de verklaring van verdachte zelf. Zij heeft ook kort na dit incident, op 11 juli 2020, aan [naam 2] over haar ervaringen tijdens het trainen met verdachte verteld.
De rechtbank heeft hierboven eveneens al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat de handeling en omstandigheden waarover [slachtoffer 5] verklaart zo hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen, overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is het met de penis aanraken van iemands wang tijdens een stretchoefening onmiskenbaar in strijd met de sociaal-ethische norm en daarmee ontuchtig van aard. [slachtoffer 5] hoefde op geen enkele manier te verwachten dat dit zou gebeuren en kon daar dus vanwege het onverhoedse karakter, maar ook door de houding waarin zij door verdachte was gebracht – voorovergebogen in de richting van zijn kruis, in een oefening die zij niet zonder meer zelf kon beëindigen – redelijkerwijs geen weerstand tegen bieden. Daarmee heeft verdachte opzettelijk veroorzaakt dat de aangeefster de handeling tegen haar wil heeft moeten dulden.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde aanranding, eenmaal gepleegd, te weten op 9 juli 2020, aldus wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7
Verdachte wordt primair verweten dat hij [slachtoffer 6] in de periode van 1 juni 2020 tot en met 7 augustus 2020 meermalen heeft aangerand door tijdens het stretchen zijn penis tegen haar gezicht te houden. [slachtoffer 6] was in die periode 17 en 18 jaar.
[slachtoffer 6] heeft hierover, samengevat, het volgende verklaard.
Ze was gevraagd om dansles te geven en verdachte had haar gevraagd om met hem te gaan stretchen. Verdachte zei dat ze doordat ze stretchte steeds beter zou gaan worden. Ook is haar voorgehouden dat ze dan mogelijk in het grootste team kon komen dat voor een wedstrijd naar Amerika zou gaan. Het stretchen vond plaats vanaf de voorzijde en bij het voorover buigen zat zij met haar gezicht bijna in zijn kruis. Vanaf de derde of vierde keer stretchen gebeurden er dingen waarvan [slachtoffer 6] dacht “dit klopt niet helemaal”. Ze zag dat verdachte een broek met een gat droeg, waaruit zijn penis kwam. Een eerste keer voelde ze iets langs haar wang, terwijl zij de eerder omschreven ontspanningsoefening met haar kaak open en haar tong eruit moest doen. De laatste keren gaf verdachte haar een ontspanningsoefening, waarbij zij tijdens de stretchoefening op zijn duim moest zuigen of bijten. [slachtoffer 6] heeft verklaard dat zij zeker weet dat ze zijn penis recht in haar gezicht heeft gehad en tegen haar wang aan heeft gevoeld. Ze heeft daarbij beschreven dat ze zijn penis heeft gezien en dat ze iets hards en slijmerigs voelde. Omdat ze graag beter wilde worden en in het grootste team wilde komen, stopte ze niet direct met het trainen met verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 6] heeft gestretcht in het kader van haar opleiding tot dansdocent en dat hij haar tijdens het stretchen een ontspanningsoefening heeft gegeven, waarbij zij haar kaak open moest doen. Hij heeft ontkend met haar ontuchtige handelingen te hebben gepleegd.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen over de betrouwbaarheid van de aangiftes in het algemeen. Ook de verklaring van [slachtoffer 6] acht de rechtbank betrouwbaar. Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank in haar verklaringen geen tekenen van verwardheid, maar passen de door haar gemaakte voorbehouden meer bij een zorgvuldig afgelegde verklaring, waarbij zij niet meer wil verklaren dan dat zij echt weet dat er is voorgevallen.
De rechtbank heeft hierboven eveneens al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat de handeling en omstandigheden waarover [slachtoffer 6] verklaart zo hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank herhaalt dat het naar haar oordeel onmiskenbaar in strijd is met de sociaal-ethische norm en daarmee ontuchtig om tijdens een stretchoefening iemands wang met de penis aan te raken. Ook in dit geval geldt dat [slachtoffer 6] op geen enkele manier hoefde te verwachten dat dit zou gebeuren. Zij kon dus vanwege het onverhoedse karakter, maar ook door de houding waarin zij door verdachte was gebracht – voorovergebogen in de richting van zijn kruis, in een oefening die zij niet zonder meer zelf kon beëindigen – redelijkerwijs geen weerstand tegen deze handeling bieden. Daarmee heeft verdachte opzettelijk veroorzaakt dat de aangeefster de handeling tegen haar wil heeft moeten dulden.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde aanranding, meermalen gepleegd, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 8
Onder dit feit wordt verdachte primair verweten dat hij [slachtoffer 7] in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020 meermalen heeft aangerand door tijdens het stretchen zijn penis tegen haar gezicht te houden. [slachtoffer 7] had op dat moment de leeftijd van 17 jaar.
[slachtoffer 7] heeft, samengevat, in haar aangifte het volgende verklaard.
Zij wilde graag beter worden en heeft daarom aan verdachte heeft gevraagd om met haar te gaan stretchen. Het stretchen vond bij [slachtoffer 7] ook plaats vanaf de voorzijde en na een tijdje ging verdachte steeds meer aan haar zitten. Hij stelde ook aan haar de kaakoefening met de tong voor. Haar hoofd kwam dan tegen zijn buik aan. Als zij haar hoofd wegdraaide naar de zijkant, pakte hij haar hoofd vast en draaide deze weer terug naar het midden. Op een gegeven moment voelde ze iets tegen haar wang. Hij zei tegen haar: “Ik doe iets voor jou, en jij doet iets voor mij.” Omdat ze zich niet prettig voelde bij het op deze wijze met verdachte stretchen heeft [slachtoffer 7] een aantal keren het stretchen overgeslagen. Verdachte gaf vervolgens op 7 juli 2020 na een les aan dat ze achteruitgegaan was en vroeg haar of ze weer wilde stretchen. Dat deed [slachtoffer 7] en ze en werd in de stretchpositie gezet en moest weer tongoefeningen doen. Verdachte zat aan haar gezicht te voelen en daarna voelde ze dat hij iets met zijn hand bij zijn broek deed en vervolgens voelde ze zijn geslachtsdeel tegen haar wang. Hij zei: “ Doe hem er maar in.” Toen zij aangaf dat ze daarvoor niet kwam stretchen en dat ze uit de stretchpositie gehaald wilde worden, deed verdachte dat niet onmiddellijk, maar liet hij haar nog even zitten. Op een moment dat ze haar ogen kort open had, zag ze zijn stijve penis. [slachtoffer 7] heeft ook verklaard dat verdachte tijdens het stretchen een grijze broek droeg en dat ze deze in de doucheruimte heeft zien liggen. Ze zag toen een gat in die broek zitten.
Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 7] gestretcht heeft, omdat zij had aangegeven dat ze in het selectieteam wilde. Het kan kloppen dat hij haar heeft gezegd dat zij haar lichaam recht moest houden tijdens het stretchen. Hij heeft ontkend dat hij met haar ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hierboven is overwogen over de betrouwbaarheid van de aangiftes in het algemeen en acht ook de verklaring van [slachtoffer 7] betrouwbaar. De rechtbank heeft hierboven eveneens al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat de handeling en omstandigheden waarover [slachtoffer 7] verklaart zo hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is geweest van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen, overweegt de rechtbank opnieuw dat het naar haar oordeel onmiskenbaar in strijd is met de sociaal-ethische norm en daarmee ontuchtig om tijdens een stretchoefening iemands wang of elders in het gezicht met de penis aan te raken. Ook in dit geval geldt dat [slachtoffer 7] op geen enkele manier hoefde te verwachten dat dit zou gebeuren. Zij kon dus vanwege het onverhoedse karakter, maar ook door de houding waarin zij door verdachte was gebracht – voorovergebogen in de richting van zijn kruis, in een oefening die zij niet zonder meer zelf kon beëindigen – redelijkerwijs geen weerstand tegen deze handeling bieden. Daarmee heeft verdachte opzettelijk veroorzaakt dat de aangeefster de handeling tegen haar wil heeft moeten dulden.
Ook hier kan de vraag rijzen of het feit dat [slachtoffer 7] vervolgens toch vaker is gaan stretchen met verdachte betekent dat er de daaropvolgende keer geen sprake meer is geweest van dwang. Naar het oordeel van de rechtbank is die dwang er wel geweest. Verdachte heeft gebruik gemaakt van zijn positie als dansleraar en eigenaar van de dansschool om haar de indruk te geven dat doorgaan met stretchen nodig was om haar een betere danseres te maken. Daarin past ook zijn opmerking dat zij, nadat zij een aantal keren had overgeslagen, merkbaar achteruit was gegaan. Onder deze druk heeft verdachte ervoor gezorgd dat er toch weer een situatie kon ontstaan waarin misbruik mogelijk was.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde aanranding, meermalen gepleegd, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 9
Aan verdachte is primair aanranding van [slachtoffer 8] tenlastegelegd, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot 1 april 2020. [slachtoffer 8] was toen 17 jaar oud.
[slachtoffer 8] heeft verklaard over een voorval dat zou hebben plaatsgevonden op 7 februari 2020. Bij het passen van een kledingstuk heeft verdachte haar borsten aangeraakt. Verdachte gaf aan dat het “inwendig niet best was” met haar borsten. Ook legde hij een verband tussen haar borsten en haar nek- en rugklachten en zei hij dat het haar dansen zou beïnvloeden; als [slachtoffer 8] hieraan niets zou laten doen en slecht zou blijven, zou ze uit het team gezet worden. Toen [slachtoffer 8] zich vervolgens door verdachte liet masseren, vroeg hij haar of zij ondertussen iets voor hem wilde doen, nu hij iets voor haar deed. Dit betrof het masseren van zijn lies. Daarbij kwam haar hoofd dichtbij zijn kruis. [slachtoffer 8] zag dat hij gaten in zijn broek had en zag zijn stijve geslachtsdeel. Verdachte drukte daarbij zijn geslachtsdeel hard tegen haar wang aan en ze hoorde hem hijgen en kreunen en hij drukte haar hoofd ook naar beneden. [slachtoffer 8] wist zich los te maken en verdachte raakte geïrriteerd. [slachtoffer 8] mocht er niet met anderen over praten, anders zou dat gevolgen voor haar hebben. Ze heeft het direct na het verlaten van de dansschool aan haar ex-vriend [naam 6] verteld.
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 8] ontuchtig heeft aangeraakt. Bij het passen van de danskleding heeft hij met zijn hand wel de onderkant van haar body aangeraakt. Ook heeft hij verklaard dat hij met haar over haar rugklachten vanwege haar borsten heeft gesproken en vervolgens haar nek heeft gemasseerd.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierboven in zijn algemeenheid heeft overwogen over de betrouwbaarheid van de aangiftes. Zij acht ook de verklaring van [slachtoffer 8] betrouwbaar. In het bijzonder overweegt de rechtbank hierbij dat de context waarbinnen de aanrakingen zouden hebben plaatsgevonden in de verklaring van verdachte niet wordt betwist. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer 8] heel kort na het incident meteen haar verhaal heeft gedaan tegenover haar ex-vriend [naam 6] , die dat bevestigd heeft.
De rechtbank heeft hierboven eveneens al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat de handelingen en omstandigheden waarover [slachtoffer 8] verklaart zo hebben plaatsgevonden.
Het betasten van de borsten van aangeefster en het drukken van zijn penis tegen haar wang, zijn naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar aan te merken als handelingen van ontuchtige aard. De volgende vraag is of ook bij [slachtoffer 8] kan worden bewezen dat verdachte haar tot het dulden van deze handelingen heeft gedwongen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe dat verdachte [slachtoffer 8] met een smoes over de staat van haar borsten, en de invloed die dat zou hebben op haar kwaliteit van dansen, tot het ondergaan van een massage heeft bewogen. Daarmee heeft hij haar in een situatie gebracht waarin zij onverwachts werd geconfronteerd met betastingen aan haar borsten. Hierna werd ze bij het masseren van zijn liezen even onverhoeds met zijn geslachtsdeel geconfronteerd, waarbij hij haar hoofd naar beneden en tegen zijn geslachtsdeel duwde. Door zijn manier van handelen heeft hij voorkomen dat [slachtoffer 8] weerstand kon bieden tegen zijn handelingen en heeft hij haar door deze feitelijkheden gedwongen om de handelingen tegen haar wil te ondergaan.
De rechtbank acht feit 9 primair wettig en overtuigend bewezen.
Feit 10
Aan verdachte is primair aanranding van [slachtoffer 9] tenlastegelegd, gepleegd in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 12 april 2017. [slachtoffer 9] was destijds 16 jaar.
In haar aangifte heeft [slachtoffer 9] verklaard over een voorval tijdens haar stage in de dansschool. Verdachte gaf toen aan dat zij een knoopje van haar shirt moest dichtdoen, omdat hij anders afgeleid was en in de verleiding kon komen. Hij heeft haar toen in een afgesloten ruimte tijdens het dichtdoen van dat knoopje aan haar borst betast door met zijn volle hand haar borst beet te pakken en maakte hierbij seksueel getinte opmerkingen. Na het voorval heeft zij een spraakmemo in een groeps-app geplaatst, waarin zij over dit incident spreekt. [slachtoffer 9] heeft ook verklaard over een eerder voorval, waarbij verdachte tijdens een massage die in het bijzijn van een vriendin zou hebben plaatsgevonden haar borsten eveneens zou hebben betast.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich herinnert dat hij tegen [slachtoffer 9] heeft gezegd dat zij de knoopjes van haar shirt moest dichtdoen, dat hij daarbij heeft gezegd dat “ze (haar borsten) er zo uitvallen” en dat ze de dag erna een dikke trui droeg, boos was en hem vermeed. Verdachte heeft echter ontkend haar ontuchtig te hebben aangeraakt. Ook heeft hij ontkend haar tijdens een massage ontuchtig te hebben aangeraakt.
Voor wat betreft het incident met de knoopjes, verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar hetgeen zij hierboven in zijn algemeenheid over de betrouwbaarheid van de aangiftes heeft overwogen. Ook de verklaring van [slachtoffer 9] acht de rechtbank betrouwbaar. Daarbij neemt zij in het bijzonder in aanmerking dat [slachtoffer 9] kort na het voorval een spraakbericht heeft ingesproken, waarin zij wat er gebeurd is op dezelfde manier beschrijft als in haar latere aangifte en waaruit een oprechte verontwaardiging en verbazing over het voorval naar voren komt.
De rechtbank heeft hierboven eveneens al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat het incident met de knoopjes waarover [slachtoffer 9] verklaart zo heeft plaatsgevonden.
De handelingen van verdachte, bestaande uit het betasten van de borst van aangeefster in combinatie met de door hem gemaakte seksueel getinte opmerkingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als handelingen van ontuchtige aard. Voor het, overigens ongevraagd, dichtdoen van een knoopje van een shirt van een ander is het geheel onnodig om de borst aan te raken en verdachte heeft ook hiermee de sociaal-ethische norm overschreden.
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte haar tot het dulden van deze ontuchtige handeling heeft gedwongen. Verdachte heeft onverwachts haar borst aangeraakt. Hierdoor heeft hij voorkomen dat [slachtoffer 9] weerstand kon bieden tegen de door hem verrichte handelingen en heeft hij haar door deze feitelijkheid gedwongen om de handeling tegen haar wil te ondergaan.
Ten aanzien van de betasting die tijdens het masseren en in het bijzijn van een vriendin zou hebben plaatsgevonden, overweegt de rechtbank het volgende. De vriendin die bij de massage aanwezig was, kan zich een dergelijke situatie niet kan herinneren, terwijl [slachtoffer 9] in haar verklaring bij de rechter-commissaris minder stellig is geweest over de vraag of die vriendin de betasting had kunnen zien. Dat maakt dat de rechtbank bij dit incident met onvoldoende zekerheid kan vaststellen wat er precies gebeurd is. Van dit onderdeel zal de rechtbank verdachte dus vrijspreken.
De rechtbank acht aldus het primair tenlastegelegde, eenmaal gepleegd, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 11
Verdachte wordt in dit verzamelfeit verweten dat hij [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] in de periode van 1 januari 2019 tot 1 augustus 2020 (meermalen) heeft aangerand door tijdens het stretchen zijn penis tegen of bij hun gezicht te houden en hen te betasten. Zij waren in die periode alle drie meerderjarig.
[slachtoffer 10] heeft verklaard dat zij op haar eerdere dansniveau wilde komen en dat zij daarom had gevraagd of verdachte haar daarbij wilde begeleiden. Zij heeft in het kader daarvan één keer met verdachte gestretcht. Verdachte deed een broek aan waarin een gat zat. Ze moest vanaf de voorzijde stretchen, hetgeen zij vanuit de turnwereld niet gewend was. [slachtoffer 10] kwam bij het naar voren buigen met haar hoofd richting het kruis van verdachte en voelde met haar kin en haar wang zijn harde geslachtsdeel. Daarna heeft verdachte haar gemasseerd en gaf hij aan dat haar klieren van haar borst vastzaten en dat ze die zou moeten masseren. Daarbij raakte verdachte haar borsten aan. Dit heeft hij nogmaals gedaan, maar toen in een setting waarbij ze zich in opdracht van verdachte enkel gekleed in een string met verdachte in de danszaal bevond om zelfverzekerder te worden. Verdachte heeft die keer nogmaals haar borsten aangeraakt. Ze heeft hierover waarschijnlijk ergens in maart 2020 met [naam 8] gesproken.
Verdachte heeft ten aanzien van [slachtoffer 10] verklaard dat hij haar persoonlijk heeft begeleid, omdat zij vooruitgang wilde boeken. Hij heeft één keer met haar afgesproken om met haar te gaan stretchen, maar dat is niet doorgegaan omdat zij zich niet prettig voelde bij de door hem voorgestelde houding. Ook heeft hij erkend dat hij haar heeft gemasseerd en dat hij vond dat zij zich niet voor haar naaktheid hoefde te schamen. Verdachte heeft ontkend in deze situaties ontuchtige aanrakingen te hebben verricht.
[slachtoffer 11] heeft in haar aangifte verklaard dat ze in het demoteam zat en dat ze daarom extra trainingen van verdachte kreeg. Ze is drie keer met hem wezen stretchen en daarbij stretchte ook [slachtoffer 11] met verdachte vanaf de voorzijde en moest zij tongoefeningen doen ter afleiding van de pijn. Verdachte ging met zijn vinger langs haar mond om haar af te leiden., Tijdens de laatste keer stretchen in juli 2020 kwam ze bij haar kin in aanraking met zijn harde geslachtsdeel. Verdachte droeg altijd een grijze broek met een gat erin ter hoogte van zijn geslachtsdeel. Deze droeg hij alleen tijdens het stretchen. Na het stretchen ging hij haar masseren, waarbij ze zich met haar buik op de bank bevond. Bij het masseren van haar billen, heeft verdachte haar geslachtsdeel aangeraakt. Hij heeft dat één keer aangeraakt met zijn hand. [slachtoffer 11] heeft verklaard dat ze niet het gevoel had dat ze hem kon weigeren.
Verdachte heeft met betrekking tot [slachtoffer 11] verklaard dat hij met haar gestretcht heeft en haar heeft gemasseerd. Zij zat in een team waarover verdachte zeggenschap had. Tijdens het stretchen en masseren hebben volgens verdachte geen ontuchtige handelingen plaatsgevonden.
[slachtoffer 12] heeft verklaard dat zij bij de dansschool danste en daar ook docent was. Verdachte stelde voor om met hem te gaan stretchen, zodat ze nog een betere professionele danseres zou worden. Ook zij heeft verklaard dat verdachte een andere broek aan deed voor het stretchen. Het stretchen vond vanaf de voorzijde plaats en [slachtoffer 12] kwam daarbij op een gegeven moment met haar gezicht bij zijn geslachtsdeel. Door een opening in zijn broek, zag ze zijn geslachtsdeel ook. Ze heeft aangegeven dat het er warm en benauwd was en ze draaide haar hoofd dan naar de zijkant; verdachte gaf dan aan dat ze recht vooruit moest blijven kijken. Ook heeft verdachte haar gemasseerd aan haar bilspier. Hierbij zat hij op zijn knieën achter haar. Hij ging hij met zijn hand in haar broek richting haar vagina. Tijdens de bilmassage voelde ze ook zijn geslachtsdeel. Hij had haar vast met zijn handen en drukte zijn bekken tegen haar kont.
Over [slachtoffer 12] heeft verdachte verklaard dat hij regelmatig met haar getraind heeft en dat hij ook met haar gestretcht heeft. Hij heeft ontkend hierbij ontuchtige aanrakingen te hebben verricht.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen en acht de verklaringen van [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] betrouwbaar. In het bijzonder neemt de rechtbank in aanmerking dat zowel [slachtoffer 10] als [slachtoffer 12] reeds in een eerder stadium iemand in vertrouwen hebben genomen over wat er zou zijn gebeurd; in het geval van [slachtoffer 10] ging het om [naam 5] en in het geval van [slachtoffer 12] om [slachtoffer 4] . Naar het oordeel van de rechtbank worden hun verklaringen voorts deels ondersteund door de verklaring van verdachte die heeft erkend dat hij met hen in de door hen omschreven één-op-één situaties heeft bevonden.
De rechtbank heeft hierboven eveneens al overwogen dat er voor alle aangiftes voldoende steunbewijs is. De rechtbank zal er bij de beoordeling van het feit daarom van uitgaan dat de handelingen en omstandigheden waarover de drie aangeefsters hebben verklaard zo hebben plaatsgevonden.
Met betrekking tot de handelingen die verdachte heeft verricht tijdens het
stretchenoverweegt de rechtbank het volgende.
Tijdens het stretchen heeft verdachte zijn penis eenmaal tegen het gezicht van [slachtoffer 10] respectievelijk [slachtoffer 11] gehouden. De rechtbank heeft al meermalen overwogen dat zulk handelen duidelijk in strijd is met de sociaal-ethische norm en daarmee ontuchtig van aard.
Ten aanzien van de handeling begaan met betrekking tot [slachtoffer 12] overweegt de rechtbank dat uit haar verklaring niet volgt dat zij de penis van verdachte tegen haar gezicht heeft gekregen; wel heeft zij verklaard dat zij tijdens het stretchen met haar hoofd bij zijn geslachtsdeel kwam en daarbij door een gat in zijn broek ook zijn geslachtsdeel zag. Op het moment dat zij haar gezicht afwendde, gaf verdachte aan dat zij haar gezicht recht moest houden. Onder omstandigheden kan ook van ontucht worden gesproken zonder lijfelijke aanraking (die er hier overigens in die zin wel was dat verdachte [slachtoffer 12] vasthield in het kader van de stretchoefening). Daarvoor is dan wel nodig dat er sprake was van enige interactie tussen de dader en het slachtoffer, die in verband stond met de seksuele handeling. Dat laatste is hier het geval, nu, zoals uit al het voorgaande blijkt, het uitvoeren van de stretchoefening door verdachte (mede) tot doel had om seksuele handelingen te kunnen plegen.
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij de aangeefsters al dan niet tijdens
massagesaan de borsten, vagina en/of billen heeft aangeraakt. Deze handelingen zijn tijdens een trainingssessie of massage verricht, terwijl zij daartoe geen enkel doel dienden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen, zoals al eerder overwogen, mede gelet op de setting waarin deze aanrakingen werden verricht, onmiskenbaar als ontuchtig aan te merken.
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte alle drie de aangeefsters tot het dulden van deze handelingen heeft gedwongen, nu geen van drieën er op bedacht hoefde te zijn dat zij tijdens het uitvoeren van stretchoefeningen of het ondergaan van een massage geconfronteerd zouden worden met een seksuele handeling van verdachte. Zij konden door het onverhoedse karakter van de handelingen daar redelijkerwijs geen weerstand aan bieden. Bovendien bevonden zij zich iedere keer in een zodanige houding, hetzij tijdens het stretchen, hetzij tijdens de massage, dat het ook fysiek moeilijk zou zijn geweest om die weerstand te bieden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door bovenstaande feitelijkheden opzettelijk heeft veroorzaakt dat de aangeefsters de handelingen tegen hun wil hebben geduld.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde aanranding, meermalen gepleegd, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 12
Verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer 13] in de periode van 8 april 2015 tot 8 april 2018 op diverse data ontuchtig heeft aangeraakt, terwijl zij toen nog geen 16 jaar oud was.
[slachtoffer 13] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte tijdens feestjes van de dansschool vaak aan haar kont zat en dat hij daarin ook heeft geknepen. Zij was toen 14 jaar oud. Verder heeft ze verklaard dat hij haar op de mond zoende en dat hij haar borst tijdens het gebruiken van lachgas heeft aangeraakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij wel op feestjes van de dansschool is geweest, waar zij ook aanwezig was. Hij ontkent haar echter op enige wijze ontuchtig te hebben aangeraakt.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierboven heeft overwogen over de betrouwbaarheid van de aangiftes in het algemeen en acht ook de verklaring van [slachtoffer 13] betrouwbaar. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat de verklaring van [slachtoffer 13] voor zover die gaat over het aanraken van haar billen wordt ondersteund door de verklaring van [naam 2] . Ook hij heeft verklaard te hebben gezien dat verdachte [slachtoffer 13] op een feestje van de dansschool over haar kont aanraakte. Dergelijk handelen door een docent bij een meisje van 14 jaar is in strijd met de sociaal-ethische norm en derhalve ontuchtig van aard.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging opgenomen handelingen, overweegt de rechtbank dat deze onvoldoende ondersteuning vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht voor dit onderdeel dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het hem onder 12 tenlastegelegde heeft begaan, (enkel) voor zover dat ziet op het aanraken van de billen van [slachtoffer 13] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair, 11 en 12 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 28 juli 2020 tot en met 27 augustus 2020 op diverse data te Groningen meermalen door een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en het betasten/aanraken van de borsten van die [slachtoffer 1] , en bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte:
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij meer moest gaan stretchen, zodat zij beter zou gaan dansen en bij het demoteam kon komen en vervolgens heeft aangeboden om die [slachtoffer 1] te helpen bij het stretchen en
- die [slachtoffer 1] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar die [slachtoffer 1] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon komen en daarbij voor die [slachtoffer 1] is gaan zitten, waarbij zijn kruis zich ter hoogte van het hoofd van die [slachtoffer 1] bevond en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij in zijn, verdachtes, penis moest bijten en hem moest pijpen en
- die [slachtoffer 1] in een zogeheten vlinderstretch (kleermakerszit) heeft gebracht en daarbij zijn benen over de benen van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en daarbij het hoofd van die [slachtoffer 1] richting zijn, verdachtes, kruis heeft gebracht en
- de borsten van die [slachtoffer 1] onverhoeds heeft betast/aangeraakt terwijl zij aangaf dat niet te willen/met haar hoofd schudde, en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en daarbij zijn hand op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gehouden, terwijl die [slachtoffer 1] in een stretchpositie zat en is doorgegaan met het plegen van voornoemde handeling, terwijl die [slachtoffer 1] had aangegeven dat ze niet wilde en terwijl die [slachtoffer 1] aan het kokhalzen was,
en terwijl hij, verdachte, de dansdocent en de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 1] was, waardoor die [slachtoffer 1] afhankelijk van hem, verdachte, was om bij het demoteam van de dansschool te komen en aldus misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 1] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond;
2.
hij in de periode van 1 november 2019 tot 1 maart 2020, op diverse data, te
Groningen, meermalen door een feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten:
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, ontblote penis tussen de benen van die [slachtoffer 2]
en bestaande die feitelijkheid(en
hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij haar doel om als professioneel danseres in
Amerika te werken, niet zonder zijn hulp zou bereiken en
- heeft aangeboden om die [slachtoffer 2] te helpen bij het stretchen, zodat zij een betere
danseres zou worden en
- na het stretchen de (pijnlijke) liezen van die [slachtoffer 2] heeft gemasseerd, waarbij hij,
verdachte, onverhoeds zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gebracht en/of is doorgegaan met het plegen van voornoemde handeling, terwijl die [slachtoffer 2] had aangegeven dat ze niet wilde en
- de borsten van die [slachtoffer 2] heeft gemasseerd en/of (daarbij) heeft gezegd dat hij
de klieren van die [slachtoffer 2] aan het masseren was, zodat zij minder vaak verkouden
zou zijn
en terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer van die [slachtoffer 2] was en de eigenaar
van de dansschool was waar die [slachtoffer 2] werkzaam was en aldus misbruik heeft
gemaakt van de afhankelijke en ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 2] zich ten
opzichte van hem, verdachte, bevond;
3.
hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 24 augustus 2020 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door een feitelijkheid, [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] 2005) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] :
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij meer moest gaan stretchen, zodat zij leniger zou worden en beter zou gaan dansen om haar doel om als professioneel danseres in Amerika te werken en les te geven op een dansschool te bereiken en vervolgens heeft aangeboden om die [slachtoffer 3] te helpen bij het stretchen en
- tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij op haar 16e les mocht geven op zijn, verdachtes, dansschool en
- die [slachtoffer 3] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar die [slachtoffer 3] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon komen en
- die [slachtoffer 3] bij de rug heeft vastgehouden en tegen de bank heeft aangetrokken, terwijl die [slachtoffer 3] in die pijnlijke stretchpositie zat, met haar hoofd tegen zijn, verdachtes, buik en waarbij hij, verdachte, een broek droeg waarvan de knopen open waren en zijn penis door deze opening heen kwam en
- aan die [slachtoffer 3] heeft gevraagd of zij hem, verdachte, wilde pijpen en
terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 3] was en aldus misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 3] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 24 augustus 2020, op diverse data te Groningen, meermalen met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2005, die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, te weten het tijdens het masseren betasten van de vagina
en de billen van die [slachtoffer 3] ;
5.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2017, op diverse data, te Groningen, meermalen door een feitelijkheid [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer 4] en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte:
- tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd dat zij door hem, verdachte, zich moest laten masseren, omdat zij anders geen danslessen meer mocht volgen in zijn dansschool en
- tijdens voornoemde massages onverhoeds de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer 4] heeft betast en
- is doorgegaan met het betasten van de borsten van die [slachtoffer 4] , nadat zij verdachtes handen had weggedrukt en
terwijl die [slachtoffer 4] de stiefdochter van hem, verdachte was en terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 4] was, waardoor die [slachtoffer 4] afhankelijk van hem, verdachte, was om (beter) te kunnen dansen en aldus misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 4] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond;
6.
hij op 9 juli 2020 te Groningen, door een feitelijkheid [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het
dulden van een ontuchtige handeling, te weten het houden van zijn, verdachtes, penis tegen de wang van die [slachtoffer 5] en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 5] heeft gezegd dat zij meer moest gaan stretchen, zodat zij leniger zou worden en beter zou gaan dansen en dansdocent kon worden in zijn, verdachtes, dansschool en vervolgens heeft aangeboden om die [slachtoffer 5] te helpen bij het stretchen en
- die [slachtoffer 5] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar die [slachtoffer 5] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon komen en vervolgens
- onverhoeds zijn, verdachtes, penis tegen de wang van die [slachtoffer 5] heeft gedrukt en
terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 5] was, waardoor die [slachtoffer 5] afhankelijk van hem, verdachte, was om bij die dansschool als docent te kunnen werken en om beter te kunnen dansen en aldus misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 5] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond;
7.
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 7 augustus 2020 op diverse data te Groningen meermalen door een feitelijkheid [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het houden van zijn, verdachtes, penis tegen de wang en tegen het gezicht, van die [slachtoffer 6] en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 6] heeft gezegd dat zij meer moest gaan stretchen, zodat zij beter zou gaan dansen en dansdocent kon worden in zijn, verdachtes, dansschool en in het grootste dansteam kon dansen en vervolgens heeft aangeboden om die [slachtoffer 6] te helpen bij het stretchen en
- die [slachtoffer 6] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar die [slachtoffer 6] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon komen en vervolgens
- onverhoeds zijn, verdachtes, penis tegen de wang en het gezicht van die [slachtoffer 6] heeft gedrukt en
terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 6] was, waardoor [slachtoffer 6] afhankelijk van hem, verdachte, was om bij die dansschool als docent te kunnen werken en/of om beter te kunnen dansen en in een dansteam te kunnen dansen en aldus misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 6] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond;
8.
hij in de periode van 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020 op diverse data te Groningen, meermalen door een feitelijkheid [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het houden van zijn, verdachtes, penis tegen de wang van die [slachtoffer 7] en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 7] heeft gezegd dat zij moest gaan stretchen, zodat zij leniger zou worden en beter zou gaan dansen en heeft aangeboden om die [slachtoffer 7] te helpen bij het stretchen en
- die [slachtoffer 7] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar die [slachtoffer 7] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit kon komen en vervolgens
- onverhoeds zijn, verdachtes, penis tegen de wang van die [slachtoffer 7] heeft gedrukt en daarbij tegen die [slachtoffer 7] heeft gezegd: “doe hem er maar in”
en terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 7] was, waardoor die [slachtoffer 7] afhankelijk van hem, verdachte, was om beter te kunnen dansen en aldus misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 7] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevond;
9.
hij op 7 februari 2020 te Groningen, door een feitelijkheid [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten:
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 8] en
- het drukken van zijn penis tegen het gezicht van die [slachtoffer 8] ,
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 8] heeft gezegd dat hij haar borsten moest masseren, omdat er inwendig iets niet goed was en
- tegen die [slachtoffer 8] heeft gezegd dat hij haar nek en schouderklachten kon verhelpen door middel van massage, zodat zij beter kon dansen en als zij niet beter ging dansen dat hij, verdachte, die [slachtoffer 8] dan uit het team moest zetten en
- tijdens voornoemde massage onverhoeds de borsten van die [slachtoffer 8] heeft betast en zijn penis tegen het gezicht van die [slachtoffer 8] heeft gedrukt,
en terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool van die [slachtoffer 8] was, waardoor die [slachtoffer 8] afhankelijk van hem, verdachte, was om beter te kunnen dansen en aldus misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en ondergeschikte positie waarin [slachtoffer 8] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevonden;
10.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot 12 april 2017 te Groningen door een feitelijkheid [slachtoffer 9] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten van de borst van die [slachtoffer 9] en bestaande die feitelijkheid hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 9] heeft gezegd dat zij het knoopje van haar
shirt dicht moest doen en daarbij onverhoeds de borst van die [slachtoffer 9] heeft betast;
11.
hij in de periode van 1 januari 2019 tot 1 augustus 2020 op diverse data te Groningen door een feitelijkheid [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het houden van zijn, verdachtes, penis tegen het gezicht van die [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en bij het gezicht van die [slachtoffer 12] en
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer 10] en
- het betasten van de vagina en de billen van die [slachtoffer 11] en
- het betasten van de billen nabij de vagina van die [slachtoffer 12]
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte:
- tegen die [slachtoffer 10] heeft gezegd dat de klieren in haar borsten vastzaten en dat hij,
verdachte, die moest masseren en
- tegen die [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] heeft gezegd dat zij moesten gaan stretchen, zodat zij beter zouden gaan dansen en vervolgens heeft aangeboden om die [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] te helpen bij het stretchen en
- die [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] in een stretchpositie (te weten een splithouding) heeft gebracht, waar die [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] niet zonder hulp van hem, verdachte, uit konden komen en vervolgens
- onverhoeds zijn, verdachtes, penis tegen het gezicht van die [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en bij het gezicht van [slachtoffer 12] heeft gehouden en
- na het stretchen de (pijnlijke) spieren van die [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] heeft gemasseerd, waarbij hij, verdachte, onverhoeds de billen en de vagina van die [slachtoffer 11] en de billen nabij de vagina van die [slachtoffer 12] heeft betast en
terwijl hij, verdachte, de dansdocent/trainer en/of de eigenaar van de dansschool
van die [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] was, waardoor die [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] afhankelijk van hem, verdachte, waren om beter te kunnen dansen en aldus misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke en/of ondergeschikte positie waarin die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] zich ten opzichte van hem, verdachte, bevonden;
12.
hij in of omstreeks de periode van 8 april 2015 tot 8 april 2018, op diverse data, te
Groningen, meermalen met [slachtoffer 13] , geboren op [geboortedatum] 2002, die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de billen van die [slachtoffer 13] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: verkrachting, meermalen gepleegd;
Primair: verkrachting, meermalen gepleegd;
Poging tot verkrachting;
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair, 11 en 12 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van voorarrest, een beroepsverbod voor de duur van 5 jaren na afloop van de gevangenisstraf en een contactverbod als bedoeld in artikel 38 v Sr met de aangeefsters, waarbij een hechtenis van 2 weken voor elke overtreding wordt bepaald, met een maximum van 6 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de straftoemeting rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat in het uitvoerige persoonlijkheidsonderzoek de recidivekans als laag wordt ingeschat. Verder moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte een first offender is en dat deze zaak veel media-aandacht heeft gehad, die al tijdens zijn detentie de nodige gevolgen voor verdachte heeft gehad. Ook na zijn detentie zal de media-aandacht impact blijven hebben. Ook heeft de raadsman gewezen op de onbillijke gevolgen die de Wet Straffen en Beschermen heeft bij oplegging van een gevangenisstraf van meer dan 6 jaar; daarbij dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de zaak zonder het horen van getuigen voor inwerkingtreding van die wet zou zijn afgedaan.
Oordeel van de rechtbank
Motivering van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als eigenaar van een dansschool jarenlang schuldig gemaakt aan een groot aantal zedendelicten ten aanzien van zowel minderjarige als meerderjarige vrouwelijke dansers die bij de dansschool dansten, stage liepen of werkzaam waren. In totaal zijn er dertien slachtoffers die aangifte hebben gedaan. Bij twee van deze slachtoffers heeft hij zich meermalen schuldig gemaakt aan het binnendringen van het lichaam. Eén van hen heeft hij gedwongen om hem te pijpen, een ander moest dulden dat hij met zijn vinger in haar vagina binnendrong. Ook bij andere slachtoffers ging het veelal om vergaande ontuchtige handelingen. Zo heeft hij meerdere slachtoffers tijdens één-op-één stretchmomenten en tijdens massages in een positie gebracht, waarbij zij geconfronteerd werden met zijn geslachtsdeel tegen of dichtbij hun gezicht en waarbij zij onverhoeds op intieme plaatsen werden aangeraakt. Daarbij heeft hij meerdere aangeefsters verdergaande seksuele verzoeken gedaan en werd in één geval het niet meewerken gevolgd door een pijnlijke langer durende stretchoefening.
De strafbare feiten vonden vrijwel allemaal plaats binnen de muren van de dansschool, waar verdachte een centrale rol bekleedde. Niet alleen was hij de eigenaar van de dansschool, maar hij hield zich ook bezig met het trainen van de hogere dansteams en het scouten van danstalent dat hij eventueel ook zou kunnen opleiden tot dansdocent. De slachtoffers keken sterk tegen verdachte op vanwege zijn staat van dienst en behaalde prestaties en zij hadden het gevoel dat zij van hem afhankelijk waren als het ging om hun verdere danscarrière. In zijn contacten met de slachtoffers wekte of versterkte verdachte die indruk ook graag. Voor veel van de slachtoffers vormde de dansschool een centraal en essentieel onderdeel van hun leven en hun toekomst. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn machtspositie, zijn status in de ogen van de slachtoffers en het gevoel van afhankelijkheid dat hij hen had gegeven.
Door het plegen van de feiten heeft verdachte het door slachtoffers, en in meerdere gevallen ook hun ouder(s) of verzorger(s), gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd en daarnaast een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffers. Verdachte heeft kennelijk enkel oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen behoeftes, zonder zich te bekommeren over de schadelijke gevolgen van zijn gedrag voor de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten de nadelige psychische gevolgen daarvan nog lange tijd kunnen ondervinden. Uit de aangiftes en overige verklaringen van de slachtoffers, waaronder de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen, volgt dat hiervan ook in dit geval sprake is. Verdachte, die grotendeels heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd, heeft geen enkel inzicht getoond in het verwerpelijke van zijn handelen.
Gelet op de ernst, aard, duur en omvang van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het oriëntatiepunt voor een eenmalige verkrachting al een gevangenisstraf van twee jaren is. In het onderhavige geval zijn de slachtoffers weliswaar niet met fysiek geweld tot de handelingen gedwongen, maar is wel sprake van meermalen binnendringen binnen een afhankelijkheidsverhouding. Daar komt dan nog de veroordeling voor een groot aantal andere ernstige zedenfeiten bij, en is strafverzwarend sprake van een langdurig patroon van misbruik en van jonge slachtoffers, de jongste nog maar veertien.
In de persoon van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Uit de rapportages die over hem zijn opgemaakt door een psycholoog en psychiater volgt dat er geen aanwijzingen gevonden zijn voor de aanwezigheid van psychiatrische problematiek of een persoonlijkheidsstoornis. Dat maakt dat verdachte, zoals ook is geadviseerd, geheel toerekeningsvatbaar kan worden geacht. De rechtbank merkt in dit verband overigens op dat zij tot een andere inschatting komt van het herhalingsgevaar dan in deze rapportages. Met de huidige veroordeling staat immers vast dat verdachte zich jarenlang schuldig heeft gemaakt aan het plegen van zedenmisdrijven tegen een groot aantal verschillende slachtoffers, een reeks van strafbare feiten die uiteindelijk alleen gestopt is door de aangiftes, niet uit verdachte zelf. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de kans op herhaling groot is. De rechtbank zal daar hieronder nog op terugkomen als het gaat om de door de officier van justitie gevorderde beroeps- en contactverboden.
De omstandigheid dat de zaak veel media-aandacht heeft gekregen, wat de nodige impact op verdachte heeft en zal hebben, werkt evenmin strafverminderend. Voor een zaak als deze is er altijd media-aandacht en deze is in het onderhavige geval niet zodanig extreem geweest dat het zou moeten doorwerken in de strafmaat. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de aandacht een voorzienbaar gevolg is van de door hem gemaakte keuze om in zijn positie als eigenaar van een dansschool op grote schaal met onder meer minderjarige slachtoffers zedenfeiten te plegen.
Ten slotte ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen per 1 juli 2021 mee te wegen in de hoogte van de strafmaat. De rechtbank is zich ervan bewust dat de wettelijke regelingen met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidsstelling als gevolg van deze nieuwe wetgeving minder ruimhartig zijn geworden. De wetgever heeft er echter voor gekozen niet te voorzien in een regeling van overgangsrecht. De enkele omstandigheid dat deze zaak bij een andere planning wellicht voor de inwerkingtreding van deze wet had kunnen zijn afgedaan, is voor de rechtbank dan ook onvoldoende reden om van de voorgenomen strafoplegging af te wijken.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 7 jaren passend en geboden is. De rechtbank zal deze straf dan ook opleggen.
Beroepsverbod
Verdachte heeft door zijn bewezenverklaarde handelen het in hem als dansleraar gestelde vertrouwen op ernstige wijze geschonden, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van de macht en gelegenheid die hem als dansleraar waren geschonken. Zoals al eerder aangegeven acht de rechtbank de kans op herhaling hoog, zeker als verdachte in een vergelijkbare positie of rol komt te verkeren. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verdachte als bijkomende straf gedurende een langere periode een beroepsverbod moet krijgen om in deze, of een soortgelijke functie, met vrouwelijke pupillen werkzaam te zijn. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte ontzetten uit zijn recht tot het uitoefenen van zijn beroep als dans- of sportleraar, -instructeur of begeleider waarbij verdachte met vrouwelijke pupillen werkt. Voor de duur van deze ontzetting, zal de rechtbank aansluiten bij de in artikel 31 Sr bepaalde maximumduur. Dit betekent dat de rechtbank de duur van de ontzetting zal bepalen op 12 jaren, zijnde een duur die de hoofstraf 5 jaren te boven gaat.
Contactverbod
Het door de officier gevorderde contactverbod met aangeefsters zoals bedoeld in artikel 38v Sr zal de rechtbank toewijzen. Uit het dossier is gebleken dat verdachte, toen de eerste aangiftes bij de politie werden gedaan, veel moeite deed om in contact te komen met verschillende aangeefsters, ondanks dat de politie hem uitdrukkelijk had verzocht om dat niet te doen. Hierdoor is de vrees van de aangeefsters in de ogen van de rechtbank terecht dat verdachte op enig moment wederom zal proberen om met hen in contact te komen en zich op die manier belastend jegens aangeefsters zal gedragen. Daarmee is een contactverbod uit oogpunt van beveiliging van de maatschappij aangewezen.
De rechtbank zal het contactverbod ten aanzien van de 13 aangeefsters aan verdachte opleggen voor de duur van 5 jaar en daarbij bepalen dat indien dit contactverbod wordt overtreden, per overtreding twee weken vervangende hechtenis zal worden toegepast met een maximum van 6 maanden.

Benadeelde partijen

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
(feit 1), bijgestaan door advocaat mr. W. ten Have, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 75,00 ter vergoeding van materiële schade en € 12.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is een bedrag van € 569,25 aan proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten, en de proceskosten, bestaande uit advocaatkosten, kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze dient te worden gematigd. Daartoe is aangevoerd dat de namens de benadeelde partijen overgelegde vergelijkbare zaken op diverse belangrijke punten verschillen van de onderhavige zaak, zodat hier geen aansluiting bij kan worden gezocht. Hij heeft daarnaast gewezen op uitspaken waarin een lager bedrag is toegekend.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 75,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 27 februari 2021, zijnde een datum (ongeveer) gelegen in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van een verkrachting, meermalen gepleegd, waarbij sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij PTSS-achtige klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor traumabehandelingen volgt. Daarmee is sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 12.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 27 augustus 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 569,25, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
(feit 2), bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 102,66 ter vergoeding van materiële schade en € 8.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten, kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen. De benadeelde partij nu nog om een nadere onderbouwing verzoeken vormt een onevenredige belasting van het strafproces. Dit maakt dat de hoogte van de schadevergoeding dient te worden gematigd. De raadsman heeft hierbij gewezen op uitspaken waarin een lager bedrag wordt toegekend.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 102,66 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 27 februari 2021, zijnde een datum (ongeveer) gelegen in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van een verkrachting, meermalen gepleegd, waarbij sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor na enige behandelingen bij de huisarts te hebben gevolgd voor nadere behandeling naar een psycholoog is doorverwezen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 8.500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 maart 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
(feiten 3 en 4) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 30,36 ter vergoeding van materiële schade en € 8.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten, niet betwist.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen, zodat deze dient te worden gematigd. Hij heeft hierbij gewezen op uitspaken waarin een lager bedrag wordt toegekend. Daarnaast heeft de raadsman ter discussie gesteld of er voldoende rechtstreeks verband is tussen de psychische klachten van de benadeelde partij en het seksueel misbruik, nu de psycholoog ook een aantal andere factoren heeft genoemd die bij haar een rol spelen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële (verplaatste) schade van € 30,36 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 primair en 4 bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 27 februari 2021, zijnde een datum gelegen (ongeveer) in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van een poging tot verkrachting en meermalen gepleegde ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van 16 jaar. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een psycholoog ondergaat. De psycholoog heeft geconstateerd dat de benadeelde partij met haar klachten gedeeltelijk aan de diagnose PTSS voldoet. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit. Dat wellicht ook andere factoren een invloed hebben op de geestelijke toestand van de benadeelde partij, doet hieraan niet af.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 8.500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 24 augustus 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
(feit 5) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 11,13 ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten, niet betwist.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen, zodat deze dient te worden gematigd. Hij heeft hierbij gewezen op uitspaken waarin een lager bedrag wordt toegekend.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 11,13 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 5 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 17 september 2020, zijnde een datum (ongeveer) gelegen in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen, gepleegd door de toenmalige vriend van haar moeder. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de (aanvullende) onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een psycholoog ondergaat vanwege een posttraumatische stressstoornis. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 7.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2017.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
(feit 6) bijgestaan door advocaat mr. C.E. Jeekel, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen, zodat deze dient te worden gematigd. Hij heeft hierbij gewezen op uitspaken waarin een lager bedrag wordt toegekend. Daarnaast heeft de raadsman ter discussie gesteld of er voldoende rechtstreeks verband is tussen de psychische klachten van de benadeelde partij en het seksueel misbruik, nu er ook een andere gebeurtenis is die mogelijk invloed heeft gehad op haar traumaklachten.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen (feit 6 primair). Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een psycholoog ondergaat. De psycholoog heeft geconstateerd dat de benadeelde partij met haar klachten aan de diagnose PTSS voldoet. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit. Dat wellicht ook andere factoren een invloed hebben op de geestelijke toestand van de benadeelde partij, doet hieraan niet af.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 9 juli 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
(feit 7) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 5.609,56 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is een bedrag van € 250,00 aan proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de materiële schadevergoeding bestaande uit reiskosten, niet betwist. Wel heeft de raadsman zich verzet tegen toewijzing van deze vordering, voor zover deze ziet op de gevorderde kosten vanwege studievertraging. Uitgangspunt van de Hoge Raad is vergoeding van de concreet geleden schade, terwijl door de benadeelde partij wordt aangesloten bij de richtlijnen van de Letselschade Raad. Bovendien is de vraag opgeworpen in hoeverre de studievertraging in rechtsreeks verband staat tot de feiten, nu mogelijk ook andere factoren daarbij een rol hebben gespeeld, terwijl het inzicht daarin ontbreekt. De raadsman heeft daarom bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in dit gedeelte van de vordering.
De gevorderde proceskosten komen voorts niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten te wijten zijn aan de eigen schuld dat de benadeelde partij haar schade niet heeft beperkt. De benadeelde partij had direct een aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand kunnen doen. Het is daarom volgens de raadsman niet billijk de kosten bij verdachte te leggen.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen, zodat deze dient te worden gematigd. Hij heeft hierbij gewezen op uitspaken waarin een lager bedrag wordt toegekend.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 103,30, bestaande uit reiskosten, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 7 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 27 februari 2021, zijnde een datum gelegen (ongeveer) in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Ten aanzien van de gevorderde kosten vanwege studievertraging overweegt de rechtbank het volgende. De raadsman heeft gemotiveerd betwist dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden. Hoewel aannemelijk is dat de benadeelde partij dergelijke schade heeft geleden, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering in zoverre daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een psycholoog ondergaat. De psycholoog heeft geconstateerd dat de benadeelde partij met haar klachten aan de diagnose PTSS voldoet. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 7 augustus 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De gevorderde proceskosten, bestaande uit een eigen risico van de rechtsbijstandsverzekering, komen de rechtbank geenszins buitensporig of onredelijk voor. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een situatie waarin de benadeelde partij onnodige kosten heeft gemaakt en deze proceskosten komen dan ook eveneens voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 250,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 7]
(feit 8) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 129,44 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is een bedrag van € 152,00 aan proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten, en de proceskosten niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende met concrete gegevens is onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van immateriële schade. Indien de rechtbank oordeelt dat hiervan wel sprake is, dient deze te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 129,44 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 8 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 1 februari 2021, zijnde een datum (ongeveer) gelegen in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik; ze is er op dit moment echter nog niet aan toe om gebruik te maken van hulpverlening.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Daaraan doet niet af dat de benadeelde (nog) geen psychische hulp heeft ingeschakeld. Dat een feit als het onderhavige een aantasting in de persoon oplevert, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand en blijkt ook uit het geestelijk letsel dat de andere benadeelde partijen door een vergelijkbaar strafbaar feit hebben opgelopen. Dit maakt dat zonder verdere nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 7 juli 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 250,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 8]
(feit 9) bijgestaan door advocaat mr. W. ten Have, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 60,00 ter vergoeding van materiële schade en € 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast is een bedrag van € 569,25 aan proceskosten gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten, niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende is onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen, zodat deze dient te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 60,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 9 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 27 februari 2021, zijnde een datum (ongeveer) gelegen in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen (feit 9 primair). Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een psycholoog ondergaat. De psycholoog heeft geconstateerd dat de benadeelde partij met haar klachten aan de diagnose PTSS voldoet. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 7 februari 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 569,25, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 9]
(feit 10) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze op geen enkele manier is onderbouwd, zodat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De aard en ernst van de normschending, te weten ontucht bestaande uit het betasten van de borsten, zijn niet zodanig dat de nadelige gevolgen hiervan zo evident zijn dat geestelijk letsel kan worden aangenomen zonder enige onderbouwing.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen (feit 10 primair). Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik, namelijk psychische klachten over haar borsten als gevolg van de handelingen en opmerkingen van verdachte. De impact van de handelingen van verdachte volgt ook reeds uit de inhoud van het spraakbericht dat zich in het dossier bevindt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Dat een feit als het onderhavige een aantasting in de persoon oplevert, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand en blijkt ook uit het geestelijk letsel dat de andere benadeelde partijen door een vergelijkbaar strafbaar feit hebben opgelopen. Dit maakt dat ook zonder verdere nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen en in aanmerking genomen dat de rechtbank een onderdeel van het tenlastegelegde feit niet bewezen acht, is naar het oordeel van de rechtbank toekenning van een bedrag van € 2.500,00 immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering.
Dit toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 12 april 2017.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 10]
(feit 11) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 829,72 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten, niet betwist.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende met concrete gegevens is onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van immateriële schade. Indien de rechtbank oordeelt dat hiervan wel sprake is, dient deze te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 829,72 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 11 bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 27 februari 2021, zijnde een datum (ongeveer) gelegen in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij klachten heeft overgehouden aan het misbruik; vanwege een zwangerschap was ze er nog niet aan toe om zich hiervoor onder behandeling te stellen, maar inmiddels heeft zij een verwijzing gevraagd voor trauma-therapie.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Daaraan doet niet af dat de benadeelde (nog) geen psychische hulp heeft ingeschakeld. Dat een feit als het onderhavige een aantasting in de persoon oplevert, ligt gelet op de aard en ernst van de normschending voor de hand en blijkt ook uit het geestelijk letsel dat de andere benadeelde partijen door een vergelijkbaar strafbaar feit hebben opgelopen. Dit maakt dat ook zonder verdere nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 augustus 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 11]
(feit 11) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 464,46 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten en zorgkosten, niet betwist.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen, zodat deze dient te worden gematigd. Hij heeft hierbij gewezen op uitspaken waarin een lager bedrag wordt toegekend.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 464,46 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 11 bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 27 februari 2021, zijnde een datum (ongeveer) gelegen in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij trauma-gerelateerde klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een psycholoog ondergaat. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 augustus 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 12]
(feit 11) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 269,87 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten, niet betwist.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat deze onvoldoende onderbouwd is om de gevorderde schade te dragen, zodat deze dient te worden gematigd. Hij heeft hierbij gewezen op uitspaken waarin een lager bedrag wordt toegekend.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 269,87 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 11 bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 27 februari 2021, zijnde een datum (ongeveer) gelegen in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van meermalen onder dwang gepleegde ontuchtige handelingen. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij trauma-gerelateerde klachten heeft overgehouden aan het misbruik en dat zij hiervoor behandelingen bij een ‘positive mental coach’ volgt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van het gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 augustus 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 13]
(feit 12) bijgestaan door advocaat mr. M.R.M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 258,85 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van een aantal tenlastegelegde handelingen. Om die reden heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten, niet betwist.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende rechtstreeks verband is aangetoond tussen het gestelde geestelijk letsel en de gedragingen van verdachte. Niet is gebleken dat de stoornis van de benadeelde partij, waarvoor zij behandeld wordt, een gevolg is van het handelen van verdachte. De verdediging heeft daarom bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair is betoogd dat de hoogte niet billijk is te noemen, gelet op de omstandigheid dat geen sprake is van vergaand misbruik; deze dient daarom te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 258,85 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 12 bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op 28 maart 2021, zijnde een datum (ongeveer) gelegen in het midden van het moment waarop de materiële schadeposten zijn ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij vordert deze schadevergoeding vanwege geestelijk letsel als gevolg van gepleegde ontuchtige handelingen bestaande uit het betasten van de billen van de benadeelde partij. Daarbij was sprake was van een afhankelijkheidsrelatie en een groot leeftijdsverschil tussen verdachte en de benadeelde partij. Uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij hieraan klachten heeft overgehouden en dat zij ook behandelingen volgt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onderbouwing van het geestelijk letsel als gevolg van gepleegde strafbare feit.
Op grond van de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de onderbouwing van de vordering, leidt de rechtbank af dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, in de vorm van geestelijk letsel. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen en in aanmerking genomen dat de rechtbank een onderdeel van het tenlastegelegde feit niet bewezen acht, acht de rechtbank een lager bedrag dan gevorderd aan immateriële schadevergoeding billijk en toewijsbaar, namelijk een bedrag va € 500,00. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering.
Dit toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 april 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Gijzeling
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, Sr, in samenhang met artikel 6:4:20 Sv, dient de rechter bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast. De maximale duur van de gijzeling beloopt ten hoogste één jaar en voor elke volle € 25,- kan niet meer dan één dag gijzeling worden toegepast.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank er voor gekozen om de duur van de gijzeling per benadeelde op 28 dagen te stellen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 28, 31, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 60a, 242, 246, 247 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair, 11 en 12 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bijkomende straf (ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten):
Ontzet verdachte van het recht tot uitoefening van een beroep als dans- of sportleraar, -instructeur of begeleider waarbij verdachte met vrouwelijke pupillen werkt voor de duur van
12 jaren.
De maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
5 jarenop geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [slachtoffer 1] ( [geboortedatum] 2003);
  • [slachtoffer 2] ( [geboortedatum] 2001);
  • [slachtoffer 3] ( [geboortedatum] 2005);
  • [slachtoffer 4] ( [geboortedatum] 1999);
  • [slachtoffer 5] ( [geboortedatum] 2003);
  • [slachtoffer 6] ( [geboortedatum] 2002);
  • [slachtoffer 7] ( [geboortedatum] 2002);
  • [slachtoffer 8] ( [geboortedatum] 2002);
  • [slachtoffer 9] ( [geboortedatum] 2000);
  • [slachtoffer 10] ( [geboortedatum] 1990);
  • [slachtoffer 11] ( [geboortedatum] 1996);
  • [slachtoffer 12] ( [geboortedatum] 1999);
  • [slachtoffer 13] ( [geboortedatum] 2002).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximumduur van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
12.075,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiele schade van € 75,00 bepaald op 27 februari 2021 en voor de immateriële schade een bedrag van € 12.000,00 op 27 augustus 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 569,25.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 12.075,00. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 2 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 8.602,66,te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van € 102,66 bepaald op 27 februari 2021 en voor de immateriële schade van € 8.500,00 op 1 maart 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 8.602,66. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 3 primair en feit 4:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 8.530,36, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van € 30,36 bepaald op 27 februari 2021 en voor de immateriële schade van € 8.500,00 op 24 augustus 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 8.530,36. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 5 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 7.011,13, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van € 11,13 bepaald op 17 september 2020 en voor de immateriële schade van € 7.000,00 op 1 januari 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 7.011,13. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 6 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is bepaald op 9 juli 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 7.500,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 7 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.103,30, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van €103,30 bepaald op 27 februari 2021 en voor de immateriële schade van € 5.000,00 op 7 augustus 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op
€ 250,00.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 5.103,30. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 8 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.129,44, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van € 129,44 bepaald op 1 februari 2021 en voor de immateriële schade van € 5.000,00 op 7 juli 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 5.129,44. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 9 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 8]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 7.560,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van € 60,00 bepaald op 27 februari 2021 en voor de immateriële schade van € 7.500,00 op 7 februari 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op
€ 569,25.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 7.560,00. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 10 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 9]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is bepaald op 12 april 2017.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 2.500,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 11:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 10]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.829,72, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van € 829,72 bepaald op 27 februari 2021 en voor de immateriële schade van € 5.000,00 op 1 augustus 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 5.829,72. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 11:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 11]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.464,46, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van € 464,46 bepaald op 27 februari 2021 en voor de immateriële schade van € 5.000,00 op 1 augustus 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 5.464,46. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 11:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 12]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.269,87, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van € 269,87 bepaald op 27 februari 2021 en voor de immateriële schade van € 5.000,00 op 1 augustus 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 5.269,87. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/226993-20, feit 12:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 13]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 758,85, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum hiervan is voor de materiële schade van € 258,85 bepaald op 28 maart 2021 en voor de immateriële schade van € 500,00 op 8 april 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, te betalen een bedrag van
€ 758,85. Dit bedrag bestaat, zoals hierboven bestaat opgenomen, deels uit materiële en deels uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierboven ten aanzien van de vordering is bepaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van
28 dagenworden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en
mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 september 2021.
Mr. Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452
2.[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 12] .
3.[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 8] (niet tijdens stretchen).
4.[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] [slachtoffer 8] (tijdens masseren van en door verdachte).
5.[slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 11] .
6.[slachtoffer 1] , [slachtoffer 6] .
7.[slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] .
8.[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 7] .
9.[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] .
10.[slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 10] .
11.[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] .
12.[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 10] .
13.[slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] .
14.[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] .
15.Aangeefster heeft eerst verklaard over 27 augustus 2020, maar heeft dat later gecorrigeerd. 24 augustus 2020 viel op een maandag.
16.Vgl. HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373 en HR 30 maart 2020:ECLI:HR:2021:388