1.14.In de jaarrekening 2014 is het bij 1.13 vermelde bedrag van € 130.000 als familielening op de balans opgenomen met als omschrijving in de toelichting op de balans “ [vader van eiseres] inzake commissie”.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van € 130.000 bij eiseres tot de winst uit onderneming gerekend dient te worden. Daarnaast is in geschil of de winst terecht is verhoogd met € 5000 vanwege de niet aan de vader van eiseres in rekening gebrachte kosten van stalling, verzorging en training van [Z] .
3. Eiseres stelt ter zake van de commissie dat deze niet in aanmerking genomen kan worden, omdat hier geen onderliggende afspraken aan ten grondslag liggen. Daarnaast is [Z] aangekocht in privé en ook geheel in de privésfeer gebleven, ook nadat [bedrijf] opgestart is. [Z] neemt daarom een andere positie in dan de paarden die door eiseres worden verzorgd en getraind, nadat zij met [bedrijf] is gestart. Ter zitting hebben de ouders van eiseres verklaard dat het bedrag van € 130.000 door hen daadwerkelijk als commissie bedoeld was, maar omdat eiseres dit niet aan wilde aannemen, dit bedrag alsnog als een lening is aangemerkt.
Ook voor de training en stalling van [Z] zijn geen kosten in rekening gebracht , omdat dit niet van te voren afgesproken is met haar vader. Ter zitting is gesteld dat eiseres na de oprichting van [bedrijf] [Z] in privé is blijven trainen, net zoals zij dat voor oprichting van [bedrijf] deed. [Z] stond niet in een box van [bedrijf] en de vader van eiseres betaalde als eigenaar van het paard het voer en de andere benodigdheden.
4. Verweerder stelt dat eiseres een eigen onderneming heeft die als doel heeft het houden, verzorgen en trainen van paarden. Het paard van haar vader heeft zij op dezelfde wijze \getraind als de paarden van derden en ze heeft [Z] op eenzelfde manier ingezet op concoursen als paarden van derden. De wijze waarop eiseres het paard van haar vader en paarden van derden behandelt verschilt niet van elkaar. Er is daarom terecht voor de stalling, verzorging en training van [Z] een bedrag van € 5.000 tot de winst gerekend. In de paardenbranche is bij de verkoop van een paard een commissie van 10% voor de trainer gebruikelijk. Uit het bankafschrift volgt dat eiseres op de dag van de verkoop van het paard € 130.000 (10% van de verkoopprijs van € 1.300.000) op haar zakelijke rekening gestort heeft gekregen. Deze boeking is onder de titel ‘commissie’ overgemaakt. Hoewel eiseres stelt dat de naam verkeerd is gekozen en dat er sprake is van een lening, is geen overeenkomst van geldlening overgelegd of op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een lening.
5. De rechtbank zal eerst haar oordeel geven over de vraag of het bedrag van € 130.000 tot de belastbare winst uit onderneming van eiseres behoort. Op grond van artikel 3.2 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) wordt onder belastbare winst uit onderneming verstaan het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling. Artikel 3.8 Wet IB 2001 definieert winst als het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit de onderneming.
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bedrag van € 130.000 als volgt. De betaling van dit bedrag heeft plaatsgevonden op dezelfde dag dat het paard verkocht is en bedraagt 10% van de verkoopprijs, een in de paardenbranche gebruikelijke vergoeding bij de verkoop van een paard. Dit bedrag is overgemaakt naar de zakelijke bankrekening van eiseres onder de titel ‘commissie’. Ter zitting is door de ouders van eiseres verklaard dat het bedrag ook daadwerkelijk als commissie bedoeld was. Toen eiseres dit niet aan wilde nemen, is besloten het gestorte bedrag om te zetten in een lening. Dat verklaart waarom het bedrag in de jaarrekening 2014 als familielening is vermeld. De rechtbank concludeert dat, gelet op de omschrijving en de bedoeling van de ouders van eiseres, het bedrag van € 130.000 een commissie is in verband met de verkoop van [Z] . Dat eiseres stelt dat van te voren geen afspraken zijn gemaakt over de commissie en dat zij deze niet als zodanig wilde accepteren maakt dit oordeel niet anders.
7. Naar oordeel van de rechtbank is weliswaar sprake van een commissie, maar deze commissie vormt voor eiseres geen ondernemingsbate, omdat de bate niet in de ondernemingssfeer is opgekomen. De rechtbank acht voor dit oordeel met name van belang dat in dit geval sprake was van een privépaard van de vader van eiseres en dat eiseres als hobby al op [Z] reed en meedeed aan wedstrijden en concoursen, voordat zij haar eigen stal begon. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit, zoals de vader van eiseres ter zitting heeft verklaard en door verweerder niet is weersproken, dat [Z] niet in een box stond die door [bedrijf] gehuurd werd, maar dat [Z] zijn eigen box had in de stal van vader. Bovendien volgt uit de verklaring ter zitting dat vader het voer en de overige kosten van [Z] betaalde. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat de werkzaamheden van eiseres met betrekking tot het paard niet in de ondernemingssfeer zijn verricht, maar dat zij dit in privé heeft gedaan. De commissie bij verkoop, die verband houdt met deze (trainings)inspanningen van eiseres, kan daarom niet tot de ondernemingsbaten worden gerekend. Dat er wel enig verband met de onderneming van eiseres is te constateren – [Z] wordt op dezelfde wijze getraind als de andere paarden van [bedrijf] – is voor de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de commissie in de ondernemingssfeer is opgekomen.
8. Met betrekking tot de kosten van verzorging en training van [Z] stelt eiseres dat verweerder hiervoor ten onrechte een winstcorrectie heeft toegepast, omdat deze kosten privé zijn gemaakt en gebleven. Verweerder stelt dat [Z] door eiseres bedrijfsmatig is getraind en dat het zakelijk is hiervoor een vergoeding te ontvangen.
9. De rechtbank overweegt dat ter zitting namens eiseres onbetwist is gesteld dat de vader van eiseres het voer voor het paard verschafte en de overige kosten voldeed. Daarnaast was de box waarin [Z] gestald stond van vader zelf en werd deze niet door [bedrijf] gehuurd. Er bestond voor eiseres dus geen enkele aanleiding om deze kosten vanuit haar onderneming aan haar vader in rekening te brengen. Een eventuele winstcorrectie in verband met deze kosten is daarmee eveneens niet aan de orde.
10. Met betrekking tot de trainingen van [Z] overweegt de rechtbank dat het voor de vraag of eiseres met betrekking tot die trainingen een bedrag tot de winst uit onderneming moet rekenen beslissend is of eiseres met die trainingen als ondernemer heeft deelgenomen aan het economische verkeer. Indien een ondernemer zelf, met gebruikmaking van zijn eigen persoonlijke kwaliteiten en los, of nagenoeg los van zijn onderneming, diensten verricht ten behoeve van zijn privésfeer, hoeft een ondernemer de waarde van dergelijke diensten niet tot zijn winst uit onderneming te rekenen. In een dergelijk geval heeft namelijk de onderneming van de ondernemer hem niet in staat gesteld om een voordeel te behalen.
Van belang is dus de vraag of eiseres de trainingen van [Z] met gebruikmaking van haar persoonlijke kwaliteiten als diensten heeft verricht ten behoeve van de privésfeer of dat zij deze heeft uitgevoerd in de ondernemingssfeer van haar bedrijf [bedrijf] .
De rechtbank overweegt dat verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting van eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres de trainingen heeft uitgevoerd in de ondernemingssfeer van [bedrijf] . Uit de stukken en de toelichting ter zitting volgt eerder dat de trainingen hebben plaatsgevonden door eiseres als privépersoon, omdat [Z] in 2007 is gekocht voor de hobby van eiseres.
De rechtbank concludeert dat, nu de kosten voor voer en stalling niet door eiseres zijn gemaakt en de trainingen in privé hebben plaatsgevonden, er geen aanleiding is om hiervoor een bedrag tot de belastbare winst uit onderneming te rekenen.
11. Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat de commissie en de kosten voor het paard [Z] niet tot de belastbare winst uit onderneming kunnen worden gerekend, dienen deze winstbijtellingen gecorrigeerd te worden. Voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 leidt dit tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 721.
Inkomen uit werk en woning na bezwaar
€
95.976
Af: vervallen correctie commissie en kosten [Z] (zie 1.5)
€
112.438 -/-
Bij: 14% MKB-winstvrijstelling
€
15.741
Inkomen uit werk en woning
€
721 -/-
Het inkomen uit werk en woning betreft het saldo van de (gecorrigeerde) winst uit onderneming ten bedrage van € 1.949 en het negatieve inkomen uit eigen woning ten bedrage van € 2.670.
Voor de ZVW dient het bijdrage-inkomen vastgesteld te worden op € 1.949 en dient de navorderingsaanslag overeenkomstig dit bijdrage-inkomen verminderd te worden.
12. De beroepen wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd.
Nu de met de beschikking belastingrente samenhangende navorderingsaanslagen zullen worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder de bedragen van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
13. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2014 en vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 721. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor de ZVW 2014 en vermindert de aanslag ZVW 2014 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 1.949.
14. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het in de zaak LEE 19/3693 betaalde griffierecht van € 47 vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Eiseres heeft om een integrale proceskostenvergoeding gevraagd. Voor een dergelijke vergoeding is onder meer grond indien een bestuursorgaan:
het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft, doet of in rechte handhaaft, terwijl op het moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden; of
in vergaande mate onzorgvuldig handelt.
Hetgeen eiseres in dit kader heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat er aanleiding is voor een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank beschouwt de verschillen van inzicht tussen partijen als juridische geschillen, waarbij de hierboven onder a. en b. vermelde situaties zich niet voordoen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een vergoeding van de integrale proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).
Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat deze bij uitspraak op bezwaar voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 al is toegekend en sprake is van samenhangende zaken.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2014;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ZVW 2014;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een aanslag berekend naar een inkomen uit werk en woning van negatief € 721;
- stelt het verlies uit werk en woning vast op € 721;
- vermindert de bij de aanslag IB/PVV 2014 gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag ZVW 2014 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 1.949;
- vermindert de bij de aanslag ZVW 2014 gegeven belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. R.R. van der Heide en mr. T. van de Bospoort, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. Kruizinga, griffier, op 5 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
Afschrift verzonden aan partijen op: