ECLI:NL:RBNNE:2021:3077

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
18/258922-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag van een medebewoner van een GGZ-instelling met verminderd toerekeningsvatbaarheid en oplegging van TBS-maatregel

Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 15 oktober 2020 in Zuidlaren de medebewoner [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, heeft de keel van het slachtoffer dichtgeknepen en hem meermalen geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, mede door zijn ernstige psychiatrische problematiek en het gebruik van alcohol en medicatie op de dag van het delict. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van het delict, de impact op de nabestaanden en de noodzaak van behandeling in een gecontroleerde omgeving in overweging genomen. De benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 5] eveneens integraal toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] toegewezen, ondanks haar overlijden, omdat de vordering voor haar overlijden was ingediend. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in verband met de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/258922-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
laatstelijk gewoond hebbende te [adres] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 14 januari 2021, 13 april 2021 en 6 juli 2021.
Verdachte is ter terechtzitting van 6 juli 2021 verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 6 juli 2021 vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2020 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet
- ( met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dicht geknepen en/of dicht gedrukt en/of dicht gehouden, en/of
- die [slachtoffer] gewurgd, en/of
- die [slachtoffer] meermalen met een voorwerp in de hals gestoken, en/of
- meermalen die [slachtoffer] in zijn gezicht, althans op zijn hoofd geslagen en/of getrapt/geschopt en/of op het hoofd van die [slachtoffer] gestaan,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit en heeft daartoe -samengevat- het volgende aangevoerd. Op grond van de verklaringen van verdachte, het sectieverslag, het schouwverslag, de processen-verbaal van bevindingen opgemaakt van het contact met verdachte de avond van 15 oktober 2020 en het onderzoek van de forensische opsporing kan wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachte is geweest die het fatale letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Op basis van die bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat hij het slachtoffer heeft gewurgd, dat hij het slachtoffer meermalen met een voorwerp in de hals heeft gestoken en dat hij het slachtoffer meermalen met kracht in zijn gezicht heeft geslagen, geschopt en getrapt. Hij heeft dat in zijn allereerste uitlatingen, buiten op het terrein van Lentis - waar hij zich naartoe had begeven na zijn daad -, zelf ook met zoveel woorden ten overstaan van politieambtenaren aangegeven. Het causale verband tussen het door verdachte gepleegde geweld en het overlijden van het slachtoffer is gezien de conclusies van de patholoog een gegeven. Het slachtoffer is dan ook om het leven gekomen als gevolg van het door verdachte op het slachtoffer uitgeoefende geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van hetgeen onder het derde en vierde gedachtestreepje is ten laste gelegd, te weten het meermalen met een voorwerp in de hals steken en het meermalen in het gezicht slaan, trappen en schoppen. Hiervan dient verdachte partieel te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij met het slachtoffer in een worsteling is geraakt. Toen verdachte weer bij zinnen kwam lag hij op zijn rug onder het slachtoffer met een arm om de hals van het slachtoffer heen.
Verdachte is vervolgens onder hem weggekropen. Het slachtoffer is aldus ten gevolge van verwurging om het leven gekomen. Voor zover verdachte al zou hebben gestoken met enig voorwerp, hebben blijkens de inhoud van het sectieverslag de (steek)letsels in de hals niet bijgedragen aan het overlijden van het slachtoffer.
Voorts heeft verdachte het slachtoffer mogelijk wel geslagen en getrapt, maar deze handelingen heeft hij pas verricht na het intreden van de dood, namelijk nadat hij onder het slachtoffer is weggekropen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit grotendeels heeft bekend en door of namens hem geen integrale vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, met uitzondering van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op hetgeen onder het derde en vierde gedachtestreepje is ten laste gelegd, te weten het meermalen met een voorwerp in de hals steken en het meermalen in het gezicht slaan, trappen en schoppen. Dit deel van de tenlastelegging wordt immers ontkend door verdachte althans hij kan het zich niet herinneren.
Ten aanzien van het gedeelte van de tenlastelegging waarover verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 juli 2021;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2020, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met
proces-verbaalnummer 2020285649 d.d. 2 april 2021, inhoudend het relaas van verbalisant [naam 1] ;
3. Een deskundigenrapport “Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood” afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2020.10.16.017, d.d. 12 maart 2021 opgemaakt door drs. D.J. Rijken, forensisch patholoog, opgenomen op pagina 118 e.v. van het forensisch dossier.
Ten aanzien van het gedeelte van de tenlastelegging waarvoor partiële vrijspraak is bepleit:

4. De door verdachte ter terechtzitting van 6 juli 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Ik heb iemands leven ontnomen. Ik voel me verantwoordelijk voor hetgeen de avond van
15 oktober 2020 is voorgevallen.

5. Het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2020, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1] :

Op donderdag 15 oktober 2020, omstreeks 21:40 uur, verzochten wij, verbalisanten [naam 1] en [naam 2] , aan de centralist van het operationeel centrum om ons te koppelen aan de melding in Zuidlaren. Aldaar zou een verwarde persoon op het terrein van Lentis lopen. Op donderdag 15 oktober 2020, omstreeks 22:30 uur, hoorde ik, verbalisant [naam 1] , de verdachte zeggen:
“Ik ben klaar met die pedofiel. Ik wil hem doodmaken. Ik hoop dat hij dood is. Als hij niet meer dood is, kom ik hem zijn keel doorsnijden als ik weer vrij ben.”

6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2020, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 3] :

Op donderdag 15 oktober 2020 zijn collega [verdachte] en ik om 21:44 uur gekoppeld aan de melding in Zuidlaren. (…) Ik hoorde de verdachte zeggen:
“Vanavond deed ik het gewoon. Ik heb hem eerst gewurgd en toen heb ik hem op zijn kop gestampt. Ik zag de dood in zijn ogen! Er kwam bloed uit zijn neus en mond en ik heb hem nog in de bek getrapt. Vertel me alsjeblieft dat die dood is.”
7. Het hiervoor onder 3 vermelde deskundigenrapport d.d. 12 maart 2021 opgemaakt door drs. D.J. Rijken, forensisch patholoog, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
Interpretatie van resultaten
De sectie betrof een volwassen man (sub B1) met een zeer uitgebreid en complex letselbeeld, passend bij meervoudige, verschillende en (tenminste deels hevige) krachtinwerking.
Het totale letselbeeld sluit een accidentele toedracht uit. Op basis van het letselbeeld worden meerdere (elkaar niet uitsluitende) oorzaken van en bijdragen aan het overlijden overwogen:
- Ten eerste waren er uitgebreide letsels uit- en inwendig in de hals (sub B6).
Deze zijn bij leven ontstaan door samendrukkende krachtinwerking (met de handen of een structuur) of stomp botsende krachtinwerking (vallen, slaan, schoppen).
De stuwingsverschijnselen ter hoogte van het hoofd (sub B7) en de breuk van het rechter bovenste hoorntje van het strottenhoofd passen eerder bij samendrukkende krachtinwerking dan bij stomp botsende krachtinwerking. De breuken van de dwarsuitsteeksels van de 5e en 7e halswervel passen weer beter bij stomp botsende krachtinwerking dan bij samendrukkende krachtinwerking. Het is goed mogelijk dat er sprake is geweest van een combinatie van beide geweldsvormen. Omdat langdurige samendrukkende krachtinwerking op de hals de doorbloeding van de hersenen dusdanig kan hebben belemmerd dat hier het
overlijden op volgt, wordt dit als oorzaak van of bijdrage aan het overlijden sterk overwogen.
- Ten tweede waren er vele letsels op het hoofd en in het aangezicht (sub B2 en B3). Deze letsels zijn bij leven ontstaan door meervoudige stomp botsende krachtinwerking. Meerdere letsels in het gezicht toonden een opvallend profiel, mogelijk passend bij een schoenzool.
Wegens de afwezigheid van bloeduitstorting rondom de hersenvliezen en in het hersenweefsel (sub B8) kan de stomp botsende krachtinwerking op het hoofd het overlijden op zich niet verklaren. Wel kunnen de letsels aan de neus en mond een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden, middels zuurstofgebrek ten gevolge van vernauwing van de ademweg en/of de inademing van bloed (sub B9). Ook kan het bewustzijn negatief zijn beïnvloed door de krachtinwerking op het hoofd. De letsels aan de neus en in de mond kunnen eventueel ook verklaard worden door samendrukkend geweld, met de handen of een structuur. Dit kan leiden tot belemmering van de ademweg, hetgeen tot dusdanig zuurstofgebrek kan leiden dat hier het overlijden op volgt. Derhalve komt smoren als oorzaak van of bijdrage aan het overlijden in aanmerking.
Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
De drie opvallende steekletsels (sub B4) zijn bij leven ontstaan door perforerende krachtinwerking; gezien het aspect van de letsels waarschijnlijk met een langwerpig, min of meer stomp voorwerp. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een balpen, potlood of stompe brievenopener.
De onderhuidse wondkanalen bij deze letsels waren circa 7 cm lang; dit moet echter terughoudend worden gebruikt voor het onderzoek naar een oorzakelijk voorwerp wegens de indrukbaarheid van de huid en verplaatsbaarheid van de weke delen. De letsels sub B5 leken dusdanig op die sub B4 dat zij waarschijnlijk door hetzelfde voorwerp zijn veroorzaakt.
Bij één van de steekletsels was mogelijk een perforatie van de rechterhalsader.
Er waren echter geen tekenen van bloedverlies en de luchtophoping in het hart (zoals gezien bij radiologisch onderzoek) zou beperkt zijn geweest. Derhalve hebben de steekletsels geen substantiële bijdrage geleverd aan het overlijden.
De overige letsels (sub B10 en B11) zijn ook bij leven ontstaan door stomp botsende krachtinwerking. De aanwezigheid van ribbreuken geeft aan de krachtinwerking hoog op de borstkas tenminste deels hevig is geweest. Een deel van de letsels sub B11 kan ook worden verklaard door samendrukkende krachtinwerking, zoals stevig beetpakken. De letsels sub B10 en B11 hebben geen substantiële bijdrage geleverd aan het overlijden.
Het hart was te zwaar (sub B12) zonder verlittekening van de hartspier. Gezien het geheel aan sectiebevindingen heeft deze bevinding geen rol van betekenis gespeeld bij het overlijden. Er waren geen verdere ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren of die hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest. Een toxicologische oorzaak van of bijdrage aan het overlijden is niet gebleken (sub C).
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , [leeftijd] , wordt verklaard door samendrukkend geweld op de hals (verwurging en/of strangulatie), al dan niet in combinatie met afsluiting (smering) en/of belemmering van de ademhaling (door bloedinademing, aangezichtsletsel en ribbreuken). Er is bijkomend sprake van meervoudig stomp botsend en perforerend geweld.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen onder gedachtestreepjes 3 en 4 ten laste is gelegd, omdat - aldus de raadsman - de daar beschreven handelingen van verdachte door hem zijn verricht op een moment dat het slachtoffer al overleden was.
De rechtbank stelt vast dat dit standpunt van de raadsman geen steun vindt in de inhoud van het dossier. Uit de enkele omstandigheid dat in het deskundigenrapport van het NFI wordt geconcludeerd dat de stomp botsende krachtinwerking op het hoofd het overlijden niet kan verklaren en dat de steekletsels sub B4 en B5 geen substantiële bijdrage hebben geleverd aan het overlijden, kan niet worden afgeleid dat (dus) die handelingen door verdachte eerst ná het intreden van de dood zijn verricht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 15 oktober 2020 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet
- met kracht de keel van die [slachtoffer] dicht geknepen en dicht gedrukt en dicht gehouden, en
- die [slachtoffer] meermalen met een voorwerp in de hals gestoken, en
- meermalen die [slachtoffer] in zijn gezicht geslagen en getrapt/geschopt,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
- doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Over de mate van toerekenbaarheid zal de rechtbank hieronder bij de strafmotivering nader ingaan.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, alsmede tot de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege.
De officier van justitie acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en sluit daarbij aan bij de conclusies zoals weergegeven in de uitgebrachte Pro Justitia rapportages. Verdachte heeft door alcohol te gaan drinken en niet zijn medicatie in te nemen, bewust het risico genomen dat hij in een toestand terecht zou komen waarin hij verminderde controle had over zijn gedrag, met andere woorden er is sprake van culpa in causa.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit geen gevangenisstraf op te leggen, subsidiair voor het opleggen van een zo kort mogelijke gevangenisstraf, zodat verdachte snel kan starten aan een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Verdachte heeft verklaard achter het opleggen van de tbs-maatregel te staan. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat gelet op de in de Pro Justitia rapportages omschreven stoornissen en de lange voorgeschiedenis van verdachte, verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde was volledig ingegeven door zijn problematiek en “de stem van [naam 8]”. Er was geen enkele ruimte voor verdachte om vrije keuzes te maken. Dat sprake was van culpa in causa, zoals door de officier van justitie naar voren gebracht, is niet gebleken, aldus de raadsman.
Mocht de rechtbank toch anders oordelen, dan heeft raadsman bepleit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, waarbij de raadsman nog heeft aangetekend dat verdachte - zo hij niet als volledig ontoerekeningsvatbaar zou zijn aan te merken - in de classificaties zoals die in het verleden golden, zeker zou zijn aan te merken als sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het Pro Justitia psychologisch onderzoek van H. Scharft, gz-psycholoog d.d. 17 juni 2021, het Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van V. Rama, forensisch psychiater d.d. 30 juni 2021, het aanvullend Pro Justitia psychiatrisch onderzoek “addendum est” d.d. 2 juli 2021, opgemaakt door V. Rama, forensisch psychiater, het reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg d.d. 29 juni 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 december 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer] , een medebewoner van [instelling] , een open afdeling op het Lentis-terrein voor mensen met psychiatrische problemen, op 15 oktober 2020 op gruwelijke wijze om het leven gebracht.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag is een van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent. Verdachte heeft het slachtoffer zijn kostbaarste bezit ontnomen, namelijk zijn leven. Hij heeft de familie van het slachtoffer daarmee veel verdriet toegebracht, hetgeen ook blijkt uit de ter terechtzitting door de zus van het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring van de op 17 juni 2021 - derhalve kort vóór de terechtzitting - overleden moeder van het slachtoffer, mevrouw [naam 4] .
Mevrouw [naam 4] heeft de slachtofferverklaring zelf nog opgesteld. Daarin heeft zij het overlijden van haar zoon omschreven als een diep gemis. De afschuwelijke wijze waarop haar zoon om het leven is gebracht heeft haar buitengewoon veel verdriet gedaan en een gevoel van ondraaglijke pijn gegeven. De rechtbank realiseert zich heel goed dat geen enkele op te leggen straf in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden en het feit dat zij hun naaste voor altijd moeten missen.
Dat het incident heeft plaatsgevonden in de eigen kamer van het slachtoffer, een voor hem vertrouwde en beschermde omgeving binnen de Lentis-instelling, waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen, maakt de impact des te groter.
Daar komt bij dat een gebeurtenis als deze de maatschappij schokt en zorgt voor gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank neemt dit alles verdachte zeer kwalijk.
Voor zover verdachte als reden voor het geweld heeft aangegeven dat hij had gehoord dat het slachtoffer pedofiel was en kinderen had misbruikt en dat hij (verdachte) een hekel aan pedofielen heeft, overweegt de rechtbank dat wat daarvan ook zij, dit geen enkele rechtvaardiging kan opleveren voor de door verdachte gepleegde doodslag. Terzijde merkt de rechtbank hier nog op dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft meegedeeld dat van enige betrokkenheid van het slachtoffer bij kindermisbruik in het geheel niet is gebleken.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie geen veroordelingen voor overtredingen of misdrijven heeft.
Blijkens het reclasseringsadvies is verdachte wel al jaren bekend met overlastgevend en verbaal agressief gedrag.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van voor voornoemde Pro Justitia rapportages van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) d.d. 17 juni 2021 respectievelijk 30 juni 2021, opgemaakt door de deskundigen H. Scharft,
gz-psycholoog, en V. Rama, forensisch psychiater.
Beide deskundigen hebben overeenstemming over de diagnose, de mate van
toerekenbaarheid, het recidivegevaar en de benodigde behandeling.
Uit de inhoud van voornoemde rapporten blijkt - zakelijk weergegeven -:
Er is bij verdachte sprake van chronische en zeer ernstige psychiatrische problematiek, waarbij er sprake is van een ontwikkelingsstoornis (waarbij het beeld past bij de diagnose van een meervoudig complexe ontwikkelingsstoornis), een psychotische stoornis, een posttraumatische stress stoornis (complex trauma), een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een dissociatieve stoornis. Verder is in de voorgeschiedenis sprake van verslavingsproblematiek, met name met het gebruik van alcohol en cafeïne.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit waren voorgenoemde stoornissen aanwezig en deze beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte.
Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat hij die dag twee pakken wijn en twee blikken bier had gedronken en van het slachtoffer een pil had gekregen en ingenomen waarvan hij niet wist welke stof dit was. Door zowel de psycholoog als de psychiater wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde feit in een verminderde mate toe te rekenen.
Hoewel verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waarschijnlijk de
controle over zijn gedrag volledig kwijt was, maakt de voorgeschiedenis van verdachte dat de deskundigen toch niet komen tot het advies om verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen. Verdachte had namelijk die dag alcohol gedronken, terwijl hij had kunnen weten dat dit het effect kan hebben dat hij minder controle heeft over zijn agressieve impulsen.
Tegenover de politie gaf hij zelf ook aan dat hij geen alcohol mocht drinken, omdat hij
daar boos van kon worden. Daarnaast had hij een pil ingenomen, waarvan hij niet wist
welke stof deze pil bevatte. Hiermee heeft hij het risico genomen dat hij in een toestand terecht zou komen waarin het vermogen om zijn gedrag te reguleren verminderd
zou zijn. Op grond hiervan achten de deskundigen toch enige eigen verantwoordelijkheid aanwezig voor wat er daarna is gebeurd, al moet wel opgemerkt worden dat er sprake is
van ernstige verslavingsproblematiek, zodat zijn handelingsvrijheid bij het bepalen om
wel of niet te drinken en de pil in te nemen wel in zeer sterke mate beperkt was.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt als zeer hoog ingeschat, waarbij de kans dat ook hier sprake zal zijn van ernstig lichamelijk letsel eveneens als zeer hoog ingeschat wordt. Geadviseerd wordt tot een klinische opname in een kliniek met een zeer hoog
beveiligingsniveau. Gezien de ernst van de problematiek, het hoge recidivegevaar en de nog regelmatig onverwacht optredende agressie uitbarstingen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC), wordt geadviseerd om bovenstaande behandeling vorm te geven binnen het kader van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Blijkens het aanvullend Pro Justitia psychiatrisch onderzoek d.d. 2 juli 2021 van V. Rama, forensisch psychiater, is verdachte binnen de afgelopen acht maanden op 24 juni 2021 voor de derde maal overgeplaatst naar een PPC met de hoogste zorgzwaarte, dit vanwege meerdere (verbale en fysiek) agressie uitbarstingen naar zijn omgeving (verbaal, fysiek naar goederen en personeel) en zichzelf. Geadviseerd wordt verdachte een langdurige klinische behandeling op te leggen in een gestructureerde setting met het hoogst mogelijke niveau van risicomanagement, met een extra hoog beveiligingsniveau en de hoogste zorgintensiteit binnen het juridische kader van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Gezien de nog overheersende aanwezigheid van de delictgerelateerde stoornissen en het daaruit voortvloeiende recidive risico, is een gesloten en gecontroleerde omgeving in een forensische psychiatrisch centrum (FPC) met 24 uursbegeleiding, met een individueel programma, structuur en een extra hoog beveiligingsniveau noodzakelijk ten behoeve van de reductie van het recidive risico.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg d.d. 29 juni 2021. De reclassering adviseert eveneens een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege, nu enkel binnen dit strakke kader het hoog recidive risico tot een minimum wordt beperkt.
De rechtbank acht de conclusies van voornoemde deskundigen in de Pro Justitia rapportages van 17 juni 2021, 30 juni 2021 en 2 juli 2021 met betrekking tot de diagnose, de mate van toerekenbaarheid, het recidivegevaar en de benodigde behandeling overtuigend onderbouwd en maakt deze conclusies tot de hare.
De deskundigen adviseren verdachte het ten laste gelegde feit in een verminderde mate toe te rekenen. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij in een periode van 3 weken voorafgaand aan het ten laste gelegde feit zijn medicatie heeft laten staan en dat hij op de dag van het incident alcohol heeft gedronken, te weten twee pakken wijn en twee blikken bier. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer hem kort voor het incident een pilletje heeft aangeboden dat hij heeft genomen.
Uit de verklaringen van verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting volgt dat hij wist dat het gebruik van alcohol een negatief effect had op zijn psychische toestand en bij hem tot agressie kon leiden. Verder volgt uit de verklaringen van verdachte dat bij het stoppen van zijn medicatie “de stem van [naam 8]” weer terugkwam.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte kon weten dat het stoppen met zijn medicatie niet ontbloot was van risico’s en dat voorzienbaar was dat het - al dan niet met alcohol gecombineerde - stoppen met zijn medicatie het effect kan hebben dat hij minder controle heeft over zijn agressieve impulsen en dat dit tot riskant gedrag ten aanzien van derden kan leiden. Van algemene bekendheid is dat het psychisch functioneren na het stoppen van de voorgeschreven medicatie van persoon tot persoon kan verschillen. Verdachte heeft dan ook bij het stoppen van zijn voorgeschreven medicatie - al dan niet met alcohol gecombineerd - het risico genomen dat hij in een toestand terecht zou komen waarin het vermogen om zijn gedrag te reguleren verminderd zou zijn.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en acht verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank acht doodslag bewezen. Bij dergelijke feiten plegen rechtbanken straffen op te leggen van lange duur. Nu verdachte, conform het deskundigenadvies, door de rechtbank als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd is er evenwel aanleiding mee te gaan met de eis van de officier van justitie en een voor het bewezenverklaarde feit verhoudingsgewijs korte vrijheidsstraf op te leggen. Verdachte heeft grote psychische problemen en heeft een lange geschiedenis in de (gedwongen) hulpverlening. Het is zaak dat er snel kan worden begonnen met een TBS behandeling.
De rechtbank zal aan verdachte tevens de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opleggen. Daartoe overweegt zij als volgt.
In voornoemde Pro Justitia rapportages wordt geconcludeerd dat sprake is van een ernstige voorgeschiedenis van geweld en van chronische psychiatrische symptomen waarbij één van de stemmen die verdachte hoort bij hem ook leidt tot terugkerende agressieve gedachten.
Daarnaast is de verslavingsgevoeligheid een risicofactor. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt als zeer hoog ingeschat, waarbij de kans dat hierbij ook sprake kan zijn van ernstig lichamelijk letsel eveneens als zeer hoog ingeschat wordt. Ook recent in het PPC heeft verdachte meerdere (verbale en fysieke) agressie uitbarstingen gehad naar zijn omgeving (verbaal, fysiek naar personeel en goederen). Het hoge recidivegevaar en de nog regelmatig onverwacht optredende agressie uitbarstingen in het PPC, maakt dat ook aan het tweede vereiste is voldaan.
De deskundigen die de Pro Justitia rapportages hebben opgesteld hebben geadviseerd verdachte een langdurige klinische behandeling op te leggen in een gestructureerde setting met het hoogst mogelijke niveau van risicomanagement, met een extra hoog beveiligingsniveau en de hoogste zorgintensiteit binnen het juridisch kader van de
tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Een ambulante behandeling is in de optiek van de deskundigen volstrekt ontoereikend, verdachte zal langdurig klinisch moeten worden behandeld.
Ook een tbs-maatregel met voorwaarden wordt ongeschikt en niet werkbaar geacht. Verdachte is duidelijk gemotiveerd voor behandeling en ziet de noodzaak hiervan in, maar door zijn ernstige psychiatrische problematiek en de emotionele en gedragsmatige instabiliteit die dit met zich meebrengt, is hij niet in staat om zich langdurig te houden aan afspraken en voorwaarden.
Gezien de nog overheersende aanwezigheid van de delictgerelateerde stoornissen en het daaruit voortvloeiende recidive risico, is een gesloten en gecontroleerde omgeving in een FPC met 24 uursbegeleiding, met een individueel programma, structuur en een extra hoog beveiligingsniveau noodzakelijk ten behoeve van de reductie van het recidive risico.
Gelet op deze adviezen, die de rechtbank overneemt, en in het bijzonder de vaststelling dat een lichtere vorm van behandeling niet voldoende is om het recidiverisico voldoende te beperken, is er geen andere mogelijkheid dan het opleggen van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege.
Omdat de maatregel wordt opgelegd wegens het plegen van doodslag, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, is de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd. De maatregel kan dus in beginsel onbeperkt worden verlengd.
Benadeelde partij
[naam 4] (de moeder van het slachtoffer) heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 17.500,- ter vergoeding van immateriële (affectie)schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam 4] is op 17 juni 2021 overleden. De vordering tot schadevergoeding is ondertekend op 1 februari 2021 en ingediend voordat [naam 4] is overleden. De vordering was kenbaar gemaakt aan verdachte.
De gezamenlijke erfgenamen van [naam 4] handhaven (hun deel van) de vordering.
De rechtbank wordt namens hen verzocht om de vordering toe te wijzen, waarbij aan [naam 5] 1/3 deel, [naam 6] 1/3 deel, [naam 7] 1/6 deel en aan [slachtoffer] 1/6 deel kan worden uitbetaald.
Daarnaast heeft [naam 5] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een afzonderlijke vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 525,-, ter vergoeding van materiële schade (reiskosten), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] integraal toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is voldoende onderbouwd.
Nu de benadeelde partij [naam 4] vóór de inhoudelijke behandeling van de zaak is overleden, treden de erfgenamen in haar plaats, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 5] eveneens integraal toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Er is sprake van voldoende rechtstreeks verband tussen het overlijden van het slachtoffer en de gestelde materiële schade en de vordering is voldoende onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 4] op het standpunt gesteld dat deze vordering, indien [naam 4] nog had geleefd, toegewezen had kunnen worden. Echter, dat de erfgenamen van [naam 4] eveneens affectieschade zouden hebben geleden, is niet gebleken. Daar komt bij dat de door [naam 4] verzochte affectieschade een persoonlijk karakter heeft en niet kan overgaan op haar erfgenamen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam 5] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat nu de benadeelde partij [naam 4] in haar vordering tot schadevergoeding geen reiskosten heeft opgevoerd, de benadeelde partij [naam 5] deze kosten nu ook niet kan vorderen. De vorderingen tot schadevergoeding dienen volgens de raadsman dan ook afgewezen te worden.
Oordeel van de rechtbank
Het strafgeding voorziet niet in de mogelijkheid dat in geval van overlijden van de benadeelde partij de erfgenaam zich in het geding voegt en de (proces)positie van benadeelde partij overneemt. Dit betekent dat ook indien degene die zich op de voet van artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd, is overleden, de rechter ingevolge artikel 361, vierde lid, Sv dient te beslissen op de vordering van de benadeelde partij. (Vlg. ook HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9105, NJ 2011/259 en HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:917, NJ 2014/243.)
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [naam 4] de gestelde immateriële (affectie)schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het slachtoffer, [slachtoffer] , is de zoon van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, onder d, van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt zij voor vergoeding van affectieschade in aanmerking.
Affectieschade betreft immateriële schade die een naaste of nabestaande lijdt als gevolg van het door een onrechtmatige daad (waaronder een strafbaar feit) veroorzaakte ernstig en blijvend letsel bij of overlijden van het slachtoffer. Op grond van artikel 6:108, derde lid, BW is verdachte verplicht een vastgesteld bedrag aan nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de naaste(n) van het slachtoffer te vergoeden. De wetgever heeft deze bedragen vastgesteld in het Besluit vergoeding affectieschade. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 17.500,- is in overeenstemming met het in het Besluit genoemde bedrag aan affectieschade in het geval van overlijden. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade gelet op het voorgaande toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020.
De rechtbank zal de vordering toewijzen aan de overleden benadeelde partij [naam 4] .
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Voorts ziet de rechtbank voldoende rechtstreeks verband tussen het overlijden van het slachtoffer en de door de benadeelde partij [naam 5] gestelde materiële schade, te weten reiskosten van € 525,-. Zonder het overlijden van het slachtoffer had de benadeelde partij de opgevoerde reiskosten niet hoeven maken.
De vordering is voldoende onderbouwd en zal integraal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 4]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
17.500,-(zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[naam 4] , te betalen een bedrag van € 17.500,-, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 122 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 5]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
525,-(zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 5] , te betalen een bedrag van € 525,-, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 10 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam 5] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. R. Depping en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juli 2021.