Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair, 2. en 3. primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe ten aanzien van feit 1. primair en feit 3. primair aangevoerd dat een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigen bewezen kan worden. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 december 2019.Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm is ook in deze zaak, zowel bij aangever [slachtoffer 1] als aangeefster [slachtoffer 3], met kracht een kopstoot gegeven. De kracht blijkt ook uit de bloeduitstorting en de blauwe plekken bij aangevers. Ten aanzien van feit 2. heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte aangever [slachtoffer 2] meermalen met de map op zijn schouder heeft geslagen, zodat mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en 3. primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie het met kracht geven van een kopstoot onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2020en van de Hoge Raad van
22 maart 2011.De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 1. subsidiair en 3. subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Gelet op de min of meer bekennende verklaring van verdachte dat hij met een map heeft geslagen, is de raadsman van mening dat het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
Feiten 1. en 3.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2021, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021005040 d.d. 27 januari 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 4 januari 2021 te Sint Annaparochie, zag ik dat de verdachte opzettelijk en met kracht zijn hoofd in mijn richting bracht en raakte met zijn hoofd mijn hoofd. Ik voelde op mijn linkeroog een pijnstoot. Ik heb een brandend gevoel ter hoogte van mijn linker jukbeen en tevens heb ik erge pijn onder en naast mijn oog. Mijn oog is rood en dik en zwelt helemaal op.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2021, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1]:
Op 4 januari 2021 te Sint Annaparochie zouden verbalisant [slachtoffer 1] en ik verdachte overbrengen naar het politiebureau te Leeuwarden. Verbalisant [slachtoffer 1] en ik gingen achterin de bus zitten bij verdachte. Ik zag dat verdachte met veel kracht zijn hoofd richting het hoofd van verbalisant [slachtoffer 1] zwaaide. Ik hoorde verbalisant [slachtoffer 1] schreeuwen dat het raak was op zijn oog. Ik zag later dat verbalisant [slachtoffer 1] zijn oog rood en dik werd.
3. Een geneeskundige verklaring, op 11 januari 2021 opgemaakt en ondertekend door K. van Langen, forensisch arts, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als haar geneeskundige verklaring:
Bloeduitstorting rond linker oog, linker ooglid. Betrokkene geeft aan een pijnlijke oogkas te hebben. Hoge mate van overeenkomst tussen opgegeven toedracht en verwonding.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 januari 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 5 januari 2021 te Leeuwarden was ik belast met het opsporingsonderzoek en bevond ik mij in de verhoorkamer. Ik zag dat verdachte met zijn hoofd naar achteren ging en mij een kopstoot vol in mijn gezicht gaf. Ik voelde dat verdachte mij op mijn neus raakte. Je kon aan de klap horen dat het schedel tegen schedel was. De kracht van deze klap kan ik omschrijven als 8 of 9 bij een schaal van 1 tot 10. Het deed mij veel pijn en ik voelde mij zeer draaierig. De kopstoot was dermate hard dat ik niet verder kon met mijn politietaak. De pijn werd naarmate de dag steeds heftiger. Ik ben gelijk naar het MCL in Leeuwarden gegaan. Daar werd mij meegedeeld dat de zwelling van mijn neus eerst af moest nemen, voordat er foto’s gemaakt konden worden. Twee uur na de kopstoot begon ik mij steeds misselijker te voelen en hoofdpijn te krijgen. Tevens voelde ik dat mijn neus zeer gevoelig was en dat mijn rechterneusgat geblokkeerd werd. ’s Avonds werd ik bij vlagen zeer misselijk en had ik hevige hoofdpijn.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met bijlage) d.d. 5 januari 2020, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 2]:
Op 5 januari 2021 te Leeuwarden was ik samen met collega [slachtoffer 3] belast met de uitoefening van mijn politietaak en belast met het verhoor van verdachte [verdachte].
Ik zag dat verdachte zijn hoofd kort en snel naar achteren bewoog en vervolgens zijn hoofd met veel kracht in de richting van het hoofd van verbalisant [slachtoffer 3] bewoon. Ik zag dat het hoofd van verdachte hard tegen het hoofd en de neus van verbalisant [slachtoffer 3] aan kwam. Ik zag dat de neus van verbalisant [slachtoffer 3] op was gaan zwellen en dat de huid van haar gezicht rondom de neus rood was. Ik zag tranen op het gezicht van verbalisant [slachtoffer 3] en hoorde haar zeggen dat het veel pijn deed. Aangekomen in het MCL te Leeuwarden maakte ik een foto van de zwelling rondom de neus van verbalisant [slachtoffer 3].
6. Een geneeskundige verklaring, op 15 januari 2021 opgemaakt en ondertekend door K. van Langen, forensisch arts, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als haar geneeskundige verklaring:
Letselbeschrijving: een bloeduitstorting onder het rechter oog en in mindere mate onder het linker oog, verlopend over de oogleden en over de neusbrug. Neusbrug onderhuidse zwelling. Betrokkene vertoont klinische tekenen van een hersenschudding. In ieder geval kneuzing van de neus.
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een schriftelijke letselverklaring, als bijlage gevoegd bij de vordering benadeelde partij, voor zover inhoudend:
Na het incident last van duizeligheid. De eerste dagen heftige hoofdpijn, zeer misselijk en duizelig gevoel. Ook de dagen erna hoofdpijn en misselijk. Ik heb van 5 januari tot en met 15 januari 2021 last gehad van zwellingen en verkleuringen. Op 7/8/9/10 januari 2021 waren de verkleuringen het heftigst aanwezig. Op 13 januari 2021 ben ik weer naar het werk gegaan. Ik merkte wel dat ik mijn werkzaamheden achter de computer niet constant kon blijven doen maar moest afwisselen. Op het moment dat ik weer wat hoofdpijn kreeg stopte ik met het computerwerk en hield ik even pauze. Ik heb hiervan nog een kleine week last gehad. Ik heb tot eind januari nog last gehad van pijn aan mijn neus. Bij aanraking was mijn neus zeer gevoelig. Dit heeft een lange tijd geduurd voordat de pijn geheel weg was. Het heeft tot eind januari geduurd tot de zwelling aan de binnenzijde van mijn rechterneusgat was afgezakt. Ik heb lange tijd last gehad van mijn ademhalen door mijn neus.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte de intentie (zogenaamd vol opzet) had om de aangevers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom moet de rechtbank beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Feit 1.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Aangever was, in zijn werk als politieambtenaar, naast verdachte in de politiebus gaan zitten om verdachte te begeleiden naar het politiebureau in Leeuwarden. Verdachte heeft vervolgens met kracht zijn hoofd in de richting van het hoofd van aangever gebracht en daarbij met zijn hoofd het hoofd van aangever geraakt, waardoor aangever een pijnscheut voelde op zijn linkeroog. Als gevolg van deze kopstoot werd het oog van aangever rood en had hij een zwelling rondom zijn linkeroog. Uit de letselverklaring blijkt dat aangever een bloeduitstorting rondom zijn linkeroog had.
De rechtbank stelt voorop dat het met kracht geven van een kopstoot op zichzelf niet reeds de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept. Onder omstandigheden zou dit anders kunnen zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten bieden om vast te stellen met welke kracht verdachte een kopstoot heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1. primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht de onder 1. subsidiair ten laste gelegde mishandeling van een politieambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening wel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangeefster, tijdens haar werk als politieambtenaar, een kopstoot in haar gezicht heeft gegeven en aangeefster daarbij hard op haar neus heeft geraakt. De rechtbank stelt vast dat de kopstoot van dusdanige kracht was dat aangeefster direct hevige pijn aan haar neus voelde en draaierig werd. Haar neus zwelde op en zij had tranen op haar gezicht. Ook uit het omschreven geluid (“schedel tegen schedel”) blijkt dat de klap hard was. Aangeefster geeft aan dat de kracht 8 of 9 was op een schaal van 1 tot 10. Zij had tot een week na de kopstoot hoofdpijn en was misselijk. Uit de letselverklaring blijkt dat aangeefster klinische tekenen van een hersenschudding vertoonde, een kneuzing van de neus had en een bloeduitstorting. Aangeefster is ten gevolge van de kopstoot acht dagen arbeidsongeschikt geweest en heeft tot eind januari 2021 last gehad van pijn aan haar neus.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de kopstoot met zo’n kracht is gegeven dat de gedraging van verdachte – gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van het hoofd – naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook de onder 3. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
De rechtbank acht feit 2. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 januari 2021, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021005040 d.d. 27 januari 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 januari 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [slachtoffer 3];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 januari 2021, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam 2];