ECLI:NL:RBNNE:2021:2886

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
18/004856-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling van politieambtenaren en raadsman met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van politieambtenaren en zijn raadsman. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden. De feiten vonden plaats op 4 en 5 januari 2021, waarbij de verdachte een politieambtenaar mishandelde door hem een kopstoot te geven en zijn raadsman met een map op de schouder sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de politieambtenaren en zijn raadsman. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maar heeft desondanks een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor de politieambtenaar en de raadsman heeft toegewezen, maar de vordering van de raadsman is afgewezen omdat er geen letsel was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/004856-21
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/197442-20 en 05/198051-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd in de [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Sint Annaparochie, in de gemeente Waadhoeke, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], alszijnde politieambtenaar, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht) een kopstoot in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Sint Annaparochie, in de gemeente Waadhoeke, een politieambtenaar, te weten [slachtoffer 1], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) een kopstoot in het gezicht, althans tegen het hoofd, te geven;
2.
hij op of omstreeks 5 januari 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden,
[slachtoffer 2], alszijnde raadsman, heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) met een map, althans met een hard en/of stevig voorwerp, op de schouder, althans tegen het lichaam, te slaan;
3.
hij op of omstreeks 5 januari 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3], alszijnde politieambtenaar, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] (met kracht) een kopstoot in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een politieambtenaar, te weten [slachtoffer 3], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] (met kracht) een kopstoot in het gezicht, althans tegen het hoofd, te geven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair, 2. en 3. primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe ten aanzien van feit 1. primair en feit 3. primair aangevoerd dat een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigen bewezen kan worden. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 december 2019. [1] Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm is ook in deze zaak, zowel bij aangever [slachtoffer 1] als aangeefster [slachtoffer 3], met kracht een kopstoot gegeven. De kracht blijkt ook uit de bloeduitstorting en de blauwe plekken bij aangevers. Ten aanzien van feit 2. heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte aangever [slachtoffer 2] meermalen met de map op zijn schouder heeft geslagen, zodat mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en 3. primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie het met kracht geven van een kopstoot onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2020 [2] en van de Hoge Raad van
22 maart 2011. [3] De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 1. subsidiair en 3. subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Gelet op de min of meer bekennende verklaring van verdachte dat hij met een map heeft geslagen, is de raadsman van mening dat het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
Feiten 1. en 3.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2021, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021005040 d.d. 27 januari 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 4 januari 2021 te Sint Annaparochie, zag ik dat de verdachte opzettelijk en met kracht zijn hoofd in mijn richting bracht en raakte met zijn hoofd mijn hoofd. Ik voelde op mijn linkeroog een pijnstoot. Ik heb een brandend gevoel ter hoogte van mijn linker jukbeen en tevens heb ik erge pijn onder en naast mijn oog. Mijn oog is rood en dik en zwelt helemaal op.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2021, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1]:
Op 4 januari 2021 te Sint Annaparochie zouden verbalisant [slachtoffer 1] en ik verdachte overbrengen naar het politiebureau te Leeuwarden. Verbalisant [slachtoffer 1] en ik gingen achterin de bus zitten bij verdachte. Ik zag dat verdachte met veel kracht zijn hoofd richting het hoofd van verbalisant [slachtoffer 1] zwaaide. Ik hoorde verbalisant [slachtoffer 1] schreeuwen dat het raak was op zijn oog. Ik zag later dat verbalisant [slachtoffer 1] zijn oog rood en dik werd.
3. Een geneeskundige verklaring, op 11 januari 2021 opgemaakt en ondertekend door K. van Langen, forensisch arts, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als haar geneeskundige verklaring:
Bloeduitstorting rond linker oog, linker ooglid. Betrokkene geeft aan een pijnlijke oogkas te hebben. Hoge mate van overeenkomst tussen opgegeven toedracht en verwonding.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 januari 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 5 januari 2021 te Leeuwarden was ik belast met het opsporingsonderzoek en bevond ik mij in de verhoorkamer. Ik zag dat verdachte met zijn hoofd naar achteren ging en mij een kopstoot vol in mijn gezicht gaf. Ik voelde dat verdachte mij op mijn neus raakte. Je kon aan de klap horen dat het schedel tegen schedel was. De kracht van deze klap kan ik omschrijven als 8 of 9 bij een schaal van 1 tot 10. Het deed mij veel pijn en ik voelde mij zeer draaierig. De kopstoot was dermate hard dat ik niet verder kon met mijn politietaak. De pijn werd naarmate de dag steeds heftiger. Ik ben gelijk naar het MCL in Leeuwarden gegaan. Daar werd mij meegedeeld dat de zwelling van mijn neus eerst af moest nemen, voordat er foto’s gemaakt konden worden. Twee uur na de kopstoot begon ik mij steeds misselijker te voelen en hoofdpijn te krijgen. Tevens voelde ik dat mijn neus zeer gevoelig was en dat mijn rechterneusgat geblokkeerd werd. ’s Avonds werd ik bij vlagen zeer misselijk en had ik hevige hoofdpijn.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met bijlage) d.d. 5 januari 2020, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 2]:
Op 5 januari 2021 te Leeuwarden was ik samen met collega [slachtoffer 3] belast met de uitoefening van mijn politietaak en belast met het verhoor van verdachte [verdachte].
Ik zag dat verdachte zijn hoofd kort en snel naar achteren bewoog en vervolgens zijn hoofd met veel kracht in de richting van het hoofd van verbalisant [slachtoffer 3] bewoon. Ik zag dat het hoofd van verdachte hard tegen het hoofd en de neus van verbalisant [slachtoffer 3] aan kwam. Ik zag dat de neus van verbalisant [slachtoffer 3] op was gaan zwellen en dat de huid van haar gezicht rondom de neus rood was. Ik zag tranen op het gezicht van verbalisant [slachtoffer 3] en hoorde haar zeggen dat het veel pijn deed. Aangekomen in het MCL te Leeuwarden maakte ik een foto van de zwelling rondom de neus van verbalisant [slachtoffer 3].
6. Een geneeskundige verklaring, op 15 januari 2021 opgemaakt en ondertekend door K. van Langen, forensisch arts, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als haar geneeskundige verklaring:
Letselbeschrijving: een bloeduitstorting onder het rechter oog en in mindere mate onder het linker oog, verlopend over de oogleden en over de neusbrug. Neusbrug onderhuidse zwelling. Betrokkene vertoont klinische tekenen van een hersenschudding. In ieder geval kneuzing van de neus.
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een schriftelijke letselverklaring, als bijlage gevoegd bij de vordering benadeelde partij, voor zover inhoudend:
Na het incident last van duizeligheid. De eerste dagen heftige hoofdpijn, zeer misselijk en duizelig gevoel. Ook de dagen erna hoofdpijn en misselijk. Ik heb van 5 januari tot en met 15 januari 2021 last gehad van zwellingen en verkleuringen. Op 7/8/9/10 januari 2021 waren de verkleuringen het heftigst aanwezig. Op 13 januari 2021 ben ik weer naar het werk gegaan. Ik merkte wel dat ik mijn werkzaamheden achter de computer niet constant kon blijven doen maar moest afwisselen. Op het moment dat ik weer wat hoofdpijn kreeg stopte ik met het computerwerk en hield ik even pauze. Ik heb hiervan nog een kleine week last gehad. Ik heb tot eind januari nog last gehad van pijn aan mijn neus. Bij aanraking was mijn neus zeer gevoelig. Dit heeft een lange tijd geduurd voordat de pijn geheel weg was. Het heeft tot eind januari geduurd tot de zwelling aan de binnenzijde van mijn rechterneusgat was afgezakt. Ik heb lange tijd last gehad van mijn ademhalen door mijn neus.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte de intentie (zogenaamd vol opzet) had om de aangevers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom moet de rechtbank beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Feit 1.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Aangever was, in zijn werk als politieambtenaar, naast verdachte in de politiebus gaan zitten om verdachte te begeleiden naar het politiebureau in Leeuwarden. Verdachte heeft vervolgens met kracht zijn hoofd in de richting van het hoofd van aangever gebracht en daarbij met zijn hoofd het hoofd van aangever geraakt, waardoor aangever een pijnscheut voelde op zijn linkeroog. Als gevolg van deze kopstoot werd het oog van aangever rood en had hij een zwelling rondom zijn linkeroog. Uit de letselverklaring blijkt dat aangever een bloeduitstorting rondom zijn linkeroog had.
De rechtbank stelt voorop dat het met kracht geven van een kopstoot op zichzelf niet reeds de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept. Onder omstandigheden zou dit anders kunnen zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten bieden om vast te stellen met welke kracht verdachte een kopstoot heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1. primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht de onder 1. subsidiair ten laste gelegde mishandeling van een politieambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening wel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangeefster, tijdens haar werk als politieambtenaar, een kopstoot in haar gezicht heeft gegeven en aangeefster daarbij hard op haar neus heeft geraakt. De rechtbank stelt vast dat de kopstoot van dusdanige kracht was dat aangeefster direct hevige pijn aan haar neus voelde en draaierig werd. Haar neus zwelde op en zij had tranen op haar gezicht. Ook uit het omschreven geluid (“schedel tegen schedel”) blijkt dat de klap hard was. Aangeefster geeft aan dat de kracht 8 of 9 was op een schaal van 1 tot 10. Zij had tot een week na de kopstoot hoofdpijn en was misselijk. Uit de letselverklaring blijkt dat aangeefster klinische tekenen van een hersenschudding vertoonde, een kneuzing van de neus had en een bloeduitstorting. Aangeefster is ten gevolge van de kopstoot acht dagen arbeidsongeschikt geweest en heeft tot eind januari 2021 last gehad van pijn aan haar neus.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de kopstoot met zo’n kracht is gegeven dat de gedraging van verdachte – gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van het hoofd – naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook de onder 3. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
De rechtbank acht feit 2. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 januari 2021, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021005040 d.d. 27 januari 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 januari 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [slachtoffer 3];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 januari 2021, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam 2];

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1. subsidiair, 2. en 3. primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 4 januari 2021 te Sint Annaparochie, een politieambtenaar, te weten [slachtoffer 1], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met kracht een kopstoot in het gezicht te geven;
2.
hij op 5 januari 2021 te Leeuwarden, [slachtoffer 2], alszijnde raadsman, heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht met een map op de schouder te slaan;
3. primair
hij op 5 januari 2021 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3], alszijnde politieambtenaar, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] met kracht een kopstoot in het gezicht heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
2. mishandeling;
3. primair poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder aftrek van het voorarrest. De officier van justitie ziet geen aanleiding voor oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, nu er in het advies geen concrete naam van een instelling wordt gegeven of een datum waarop de klinische behandeling zou moeten aanvangen. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, mede gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS voor mishandeling. Het vasthouden van verdachte tot aan zijn uitzetting zou oneigenlijk zijn. De raadsman heeft verder aangevoerd geen ruimte te zien voor oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft aangegeven na zijn uitzetting niet terug naar Nederland te zullen komen. De raadsman is het eens met de officier van justitie dat het advies van de reclassering niet uitvoerbaar is, omdat in het advies geen concrete naam van een instelling en geen opnamedatum wordt gegeven. Daarnaast heeft verdachte aangegeven niet naar een kliniek te willen. Mocht hij hulp nodig mocht hebben, dan zal hij zelf hulp in een vrijwillig kader gaan regelen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland en N.A. Schoenmaker (psycholoog), het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieambtenaar en zijn (toenmalige) raadsman en aan een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar. De politie was naar Sint Annaparochie gekomen naar aanleiding van een melding dat verdachte op de openbare weg stond en voor een auto wilde springen. Bij de overbrenging van verdachte naar het politiebureau in Leeuwarden heeft verdachte een agent mishandeld door hem een kopstoot te geven. De volgende dag heeft verdachte in de verhoorruimte zijn (toenmalige) raadsman met een map geslagen en heeft hij de agente, die de raadsman wilde ontzetten, een zeer harde kopstoot in het gezicht gegeven. De agenten en de raadsman waren bezig met de uitoefening van hun beroep en werden vervolgens zonder enige aanleiding geconfronteerd met geweld. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologisch rapport d.d. 11 mei 2021. Uit voornoemd rapport blijkt dat aangenomen mag worden dat de mogelijke trauma- of stressor gerelateerde stoornis en de mogelijke zwakbegaafdheid of een licht verstandelijke beperking, de antisociale trekken in de persoonlijkheid, de fors tekortschietende agressieregulatie problematiek en de atypische fenomenen een rol hebben gespeeld bij het plegen van de ten laste gelegde feiten.
Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van
8 juni 2021. Uit dit rapport blijkt dat verdachte op 10 december 2021 zal worden uitgezet naar Italië. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering merkt daarbij op dat zij op dit moment nog geen zicht hebben op een eventuele kliniek en/of opnamedatum in Italië.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf de LOVS oriëntatiepunten in aanmerking genomen. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens diens justitiële documentatie eerder in het recente verleden is veroordeeld voor delicten begaan tegen beroepsbeoefenaars.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk deel en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, nu de bijzondere voorwaarden onvoldoende concreet zijn en verdachte heeft aangegeven hier niet aan mee te willen werken.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], met een bedrag van € 250,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], met een bedrag van € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3], met een bedrag van € 413,48 ter vergoeding van materiële schade en € 550,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen (1) [slachtoffer 1] en (3) [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vorderingen geheel moeten worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij (2) [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag te hoog te vinden. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het bedrag te matigen en zich ten aanzien van de hoogte van het toe te wijzen bedrag te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] dient te worden gematigd, nu de benadeelde partij geen letsel heeft. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan geheel worden toegewezen
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de onderbouwing van de gevorderde materiële schade ten aanzien van het eigen risico ontbreekt. Voor het overige is de vordering toewijsbaar.
Oordeel van de rechtbank
1. Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft ten gevolge van de kopstoot lichamelijk letsel opgelopen, zodat hij aanspraak heeft op immateriële schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde immateriële schade van € 250,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 januari 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
2. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik, machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
3. Benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft ten gevolge van de kopstoot lichamelijk letsel opgelopen zodat zij aanspraak heeft op immateriële schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de materiële post “eigen risico” voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde schade van € 385,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3. primair bewezen verklaarde. Nu het strafbare feit in de eerste week van 2021 heeft plaats gevonden, namelijk op 5 januari 2021, acht de rechtbank het aannemelijk dat de benadeelde partij op dat moment nog geen andere ziektekosten heeft gehad waarvoor zij aanspraak op haar eigen risico heeft moeten maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde schade van € 963,48 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 januari 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

05/198051-20
Bij onherroepelijk vonnis van 3 november 2020 van de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, is verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 november 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 maart 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
18/197442-20
Bij onherroepelijk vonnis van 1 december 2020 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 week, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 december 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 maart 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair, 2. en 3. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/004856-21, feit 1. subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 250,00(zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 250,00 (zegge tweehonderdvijftig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 5 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/004856-21, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van 18/004856-21, feit 3. primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
963,48(zegge: negenhonderddrieënzestig euro en achtenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 963,48 (zegge negenhonderddrieënzestig euro en achtenveertig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2021. Dit bedrag bestaat uit € 413,48 materiële schade en € 550,00 immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 19 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/197442-20:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 1 december 2020, te weten: een gevangenisstraf van één week.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

05/198051-20:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 3 november 2020, te weten: een geldboete van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. van Gessel, voorzitter, mr. M. Brinksma en
mr. K.A. de Groot, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2021.
Mr. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.