ECLI:NL:RBAMS:2020:1057

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
13/215924-19 (zaak a); 13/260562-19 (zaak b)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling en bedreiging met een wapen in Amsterdam

Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers: 13/215924-19 (zaak A) en 13/260562-19 (zaak B). De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van meerdere slachtoffers met een stalen pijp en het toebrengen van een kopstoot aan een van hen. Tijdens de zitting op 5 februari 2020 was de verdachte niet aanwezig. De officier van justitie, mr. G. Dankers, vorderde een gevangenisstraf van vijf maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van noodweer en het ontbreken van bewijs voor de beschuldigingen.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag en zware mishandeling in zaak A niet bewezen kon worden, maar dat de bedreiging met een misdrijf tegen het leven wel bewezen was. In zaak B werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank achtte de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de stalen pijp verbeurd, omdat deze was gebruikt bij de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/215924-19 (zaak A); 13/260562-19 (zaak B)
Datum uitspraak: 20 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2020. Verdachte was hierbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht gevoegd. Deze zaken worden hierna zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat de gemachtigde raadsvrouw, mr. N. Ugur, naar voren heeft gebracht.
Ook heeft de rechtbank ter zitting kennisgenomen van wat door dhr. [slachtoffer 1] en
mw. [slachtoffer 2] in het kader van het slachtofferspreekrecht naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat –, na wijziging van de tenlastelegging ten aanzien van zaak A op 6 februari 2020, ten laste gelegd dat hij
ten aanzien van zaak A:
1.heeft geprobeerd om op 8 september 2019 [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven of hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een stalen pijp in hun richting te slaan;
2.op 8 september 2019 [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van zaak B:
heeft geprobeerd om [slachtoffer 4] op 5 september 2019 zwaar te mishandelen, dan wel hem heeft mishandeld door hem een kopstoot te geven en in het gezicht te slaan.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Omdat verdachte met de ijzeren pijp richting de grond heeft geslagen, en niet in de richting van aangevers, kan de in zaak A onder 1 ten laste gelegde poging doodslag of poging tot zware mishandeling niet worden bewezen. Verdachte moet van dat feit worden vrijgesproken. Het zwaaien met die ijzeren pijp maakt wel dat de bedreiging zoals in zaak A onder 2 is ten laste gelegd kan worden bewezen, met uitzondering van de bewoordingen. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van aangevers en de 112-melding.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde kan op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Uit de beschreven camerabeelden blijkt dat verdachte en aangever naast elkaar stonden en dat verdachte op de grond spuugde, vlak voor de voeten van aangever. Aangever moet dan een stap opzij doen om ruimte te maken. Er ontstaat een discussie met drukke armbewegingen en dan geeft verdachte aangever een kopstoot met zoveel kracht dat hij van de grond loskomt en aangever twee meter achteruit valt. Verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel omdat een kopstoot volgens vaste rechtspraak niet leidt tot zware mishandeling.
Gelet op de camerabeelden is er geen sprake geweest van noodweer omdat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding. Er is geen fysieke aanraking of andere reden geweest voor verdachte om zich te verdedigen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De in zaak A onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel tot zware mishandeling kan niet worden bewezen omdat verdachte met de stalen pijp op de grond heeft geslagen en niet in de richting van aangevers. Verdachte heeft die gedraging op de honden gericht en niet op aangevers, waardoor ook niet kan worden gesproken van een bedreiging. De ten laste gelegde woorden zijn daarnaast alleen gehoord door aangever [slachtoffer 3] en niet door de andere aangevers. Verder blijkt uit niets dat hij dat zou hebben gezegd. Verdachte moet daarom van beide in zaak A ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van het in zaak B primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft gehandeld uit noodweer en heeft zich mogen verdedigen. Uit de camerabeelden is wel gebleken dat er een aanvaring heeft plaatsgevonden, maar wat daartoe de aanleiding is geweest en wat er precies is gezegd is niet gebleken, omdat er geen geluid bij de beelden is. Verdachte heeft verklaard dat aangever hem opvliegend heeft benaderd en het conflict heeft opgezocht. Verdachte heeft geprobeerd om aangever terug te laten deinzen, dit wordt ondersteund door de camerabeelden. Omdat dit niet gebeurde, voelde verdachte zich genoodzaakt om een kopstoot te geven, om te voorkomen dat aangever hem zou aanvallen. Er is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraken
Zaak A:
poging tot doodslag dan wel tot zware mishandeling
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1.
Zaak B:
poging tot zware mishandeling
Met de officier van justitie en de raadsvrouw, zij het op andere gronden, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot zware mishandeling. Niet is gebleken dat het geven van een kopstoot zoals hier door verdachte is gedaan, de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Zaak A:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte hen heeft bedreigd met de woorden: “
I’m gonna kill you and your dogs! You are waiting here for me every day.” Hoewel deze precieze woorden niet door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn gehoord, hebben zij wel gehoord dat verdachte meerdere dingen riep, maar zij konden dit niet verstaan. Verdachte heeft verklaard boos te hebben geschreeuwd. Hij heeft ook verklaard dat hij al jaren wordt gedreigd met de honden en dat die mensen staan te wachten voor de boot waar hij verblijft. De rechtbank acht hierdoor bewezen dat verdachte minst genomen woorden van gelijke strekking heeft geschreeuwd.
Het uiten van die bedreiging, samen met het van dichtbij slaan op de grond met een stalen pijp van meer dan een meter lengte, maakt dat verdachte aangevers heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Aangevers hebben zich bedreigd gevoeld en hen is angst aangejaagd dat verdachte zijn bedreiging waar zou maken.
Zaak B:
Mishandeling
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen en overweegt daartoe het volgende. Hoewel uit de camerabeelden niet kan worden afgeleid wat de aanleiding tot het incident is geweest en wat er over en weer door aangever en verdachte is gezegd, kan hieruit wel worden afgeleid dat verdachte de persoon is geweest die het conflict heeft opgezocht door, na bij aangever op de grond te hebben gespuugd en hem te zijn gepasseerd, weer terug naar aangever te lopen. Vervolgens ontstaat er een discussie en raakt verdachte aangever verschillende keren op zijn borst aan. Dan geeft verdachte aangever een kopstoot met zoveel kracht dat aangever twee meter achteruit valt. Vervolgens loopt verdachte weer naar aangever toe en zoekt het conflict dus weer op. Wanneer verdachte dan wegloopt, komt aangever achter hem aan. Verdachte draait zich om, geeft verdachte een klap en loopt weg.
Uit het voorgaande volgt dat noch op het moment dat verdachte de kopstoot gaf noch op het moment dat hij aangever sloeg sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Verdachte is immers degene geweest die het conflict heeft opgezocht en zonder enige fysieke aanleiding een kopstoot heeft gegeven. Dat de aangever vervolgens achter hem aan komt lopen om verdachte hierop aan te spreken, maakt niet dat verdachte zich op dat moment zou moeten of mogen verdedigen met het uitdelen van een klap. Verdachte is telkens degene geweest die met fysiek geweld is begonnen. Het beroep op noodweer wordt verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
op 8 september 2019 te Amsterdam, [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- voornoemde [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een lange stalen pijp voor te houden en
- met kracht van dichtbij, met een stalen pijp te slaan en
- voornoemde [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarbij dreigend de woorden toe te voegen: “I’m gonna kill you and your dogs! You are waiting here for me every day,” althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
ten aanzien van het in zaak B, subsidiair ten laste gelegde
op 5 september 2019 te Amsterdam, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4]
- een kopstoot tegen de mond te geven en
- te slaan tegen de neus.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het in zaak B, subsidiair ten laste gelegde heeft gehandeld vanuit noodweerexces.
De rechtbank heeft het noodweerverweer verworpen omdat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft mogen verdedigen. Gelet hierop wordt het verweer op noodweerexces ook verworpen en wordt dit verweer niet verder besproken.
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de strafeis van de officier van justitie moet worden gematigd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gevangenisstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging. In beide gevallen gaat het om willekeurige voorbijgangers in Amsterdam, die gewoon hun honden aan het uitlaten waren of bij de bushalte stonden. Door te zwaaien met een stalen pijp van meer dan een meter lang en te schreeuwen heeft hij de hondenbezitters vrees voor hun leven aangejaagd. Door [slachtoffer 4] een kopstoot te geven en te slaan heeft hij inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Het handelen van verdachte geeft daarnaast een inbreuk op het gevoel van veiligheid van aangevers, de bewoners van de stad Amsterdam en de samenleving in zijn geheel.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin als uitgangspunt voor een straf worden genoemd:
-voor een bedreiging met een wapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden -en voor een mishandeling met een kopstoot met letsel tot gevolg een taakstraf van honderdtwintig uur.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of er omstandigheden zijn op grond waarvan in het voordeel of het nadeel van verdachte van deze uitgangspunten moet worden afgeweken.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 20 januari 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook is uit het Britse strafblad van 1 november 2019 gebleken dat verdachte ook in Engeland eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Deze strafbladen geven dus aanleiding om aan verdachte een hogere straf op te leggen.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar meerdere reclasseringsadviezen uit 2019 en naar de Pro Justitia rapportage van 26 november 2019. Hieruit is gebleken dat verdachte bekend staat als veelpleger die weigert om mee te werken met hulpinstanties. Door de reclassering wordt een zorgelijke ontwikkeling gezien op het gebied van agressie- en geweldsdelicten. Door de hardnekkige weigering van verdachte om mee te werken, worden verdere mogelijkheden om verdachte verder te onderzoeken, te diagnosticeren, hulp te bieden en recidive te voorkomen door de reclassering niet haalbaar geacht.
De rechtbank constateert dan ook dat begeleiding of behandeling van verdachte nodig lijkt om recidive te voorkomen, maar dat dat op dit moment niet mogelijk is. De enige optie die daardoor overblijft is het afstraffen van verdachte, als reactie op zijn ontoelaatbare gedrag en ter bescherming van de maatschappij. De rechtbank ziet een flinke gevangenisstraf daarom als enige optie om ervoor te zorgen dat willekeurige mensen in de stad worden beschermd tegen verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Pijp (Omschrijving: 5803790)
Verbeurdverklaring
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. De stalen pijp wordt verbeurd verklaard omdat met behulp van dit voorwerp het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 en het in zaak B primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 en het in zaak B subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak B, subsidiair ten laste gelegde
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: 1 STK Pijp (Omschrijving: 5803790).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. I. Mannen en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2020.