2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"- Op de avond van 3 juli 2006 is verdachte met [betrokkene 1] met de auto naar de woning van [slachtoffer] in Gemert gereden. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn die avond naar die woning gelopen.
- Op het moment dat [slachtoffer] de poortdeur aan de zijkant van de woning opende, zag hij vier jongens staan. Tussen [slachtoffer] en diens echtgenote [betrokkene 4] en de vier jongens is een woordenwisseling ontstaan. Op enig moment kreeg [slachtoffer] van één van de vier jongens een harde kopstoot en viel achterover op de grond. [Slachtoffer] heeft de jongens vervolgens met een koevoet, die hij uit de schuur had gepakt, weggejaagd.
- De jongen die [slachtoffer] een kopstoot had gegeven had kistjes aan waar cement op zat, had donker haar, lange bakkebaarden en is met één van de andere jongens in de auto gestapt en weggereden. De overige twee jongens zijn weggerend.
- [Slachtoffer] en [betrokkene 4] hebben verdachte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie voor 100% herkend als de persoon die [slachtoffer] op 3 juli 2006 een kopstoot heeft gegeven.
- Tijdens het verhoor van verdachte op 3 juli 2006 heeft [verbalisant 1], hoofdagent van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, - die op 3 juli 2006 kort na de aangifte alle vier de jongens heeft gezien - geconstateerd dat verdachte bouwkisten (schoenen) aan had waarop cementresten aanwezig waren, dat verdachte kort zwart haar had en dat verdachte lange bakkebaarden had. De drie andere jongens voldeden volgens [verbalisant 1] voornoemd niet aan dat signalement. Was dit wel zo geweest, dan had hij dit zeker in het door hem ter zake opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gerelateerd.
- [Betrokkene 1] heeft gezien dat er fysiek contact tussen [slachtoffer] en verdachte is geweest, voordat [slachtoffer] de koevoet uit de schuur pakte.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op 3 juli 2006 te Gemert een kopstoot heeft gegeven. Anders dan door de verdediging is betoogd kan de door verdachte aan [slachtoffer] gegeven kopstoot, naar het oordeel van het hof, gelet op de omstandigheid dat de kopstoot met kracht is gegeven en kennelijk zo hard was dat aangever [slachtoffer] ten gevolge van die kopstoot achterover viel, worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals bewezen is verklaard. Verdachte heeft dusdoende de kans op het intreden van het bewezen verklaarde gevolg, welke kans naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten, willens en wetens aanvaard."