ECLI:NL:RBNNE:2021:2884

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
18/033888-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit met bijzondere voorwaarden

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van 491 hennepplanten, diefstal van elektriciteit en het aanwezig hebben van 1,2 kilogram gedroogde henneptoppen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. De bijzondere voorwaarden omvatten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en mogelijke financiële bewindvoering. De feiten vonden plaats op of omstreeks 21 december 2018 in de gemeente Waadhoeke, waar de hennepplanten werden aangetroffen in vrachtwagentrailers op het erf van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de bewijsverkrijging rechtmatig was en dat er geen sprake was van vormverzuimen die de uitsluiting van bewijsmiddelen rechtvaardigden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die te maken had met financiële problemen en psychosociaal functioneren. De rechtbank volgde het advies van de reclassering en legde de bijzondere voorwaarden op om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/033888-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/158402-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Buitenhuis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente Waadhoeke opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een of meer vervoersmiddelen staande op een erf aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 60 + 100 + 100 + 231 (= 491), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 augustus 2018 tot en met 21 december 2018 te
[pleegplaats] , gemeente Waadhoeke een hoeveelheid energie (elektriciteit), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
hij op of omstreeks 21 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente Waadhoeke opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 1200 gram hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet;
Beoordeling van het bewijs en de bewijsverkrijging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten. In reactie op het standpunt van de verdediging heeft de officier gemotiveerd betoogd dat geen sprake is geweest van enig vormverzuim en dat er geen grond bestaat voor uitsluiting van bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De melding aan de politie dat verdachte een hennepkwekerij heeft, vormt geen redelijk vermoeden van schuld van verdachte. De politie heeft vervolgens onbevoegd het erf van verdachte betreden. De verkregen informatie is daarnaast niet alleen verkregen door zoekend rondkijken, maar ook door een doorzoeking, zonder dat de politie daartoe bevoegd was. Verdachte is rechtstreeks in zijn belang getroffen, het was immers zijn erf. Verdachte zijn privacy als bedoeld in artikel 8 EVRM is geschonden. De raadsvrouw heeft er onderbouwing hiervan verwezen naar het arrest van de HR van 19 januari 2005, ECLI:NL:HR:AZ2145.
Daarnaast is aan verdachte niet tijdig de cautie gegeven. Er lijken vragen aan verdachte te zijn gesteld, waarna hij open en eerlijk heeft verteld en hij de kwekerij in de vrachtwagen heeft getoond. Zwijgrecht is een principieel beginsel, niemand hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling. De raadsvrouw heeft er onderbouwing hiervan verwezen naar het arrest van de HR van 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:853.
Alle bewijsmiddelen die voortvloeien uit deze onherstelbare vormverzuimen moeten worden uitgesloten van bewijs, waaronder het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, het rapport van Liander en de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de ten laste gelegde periode bij feit 2 niet klopt omdat verdachte pas in oktober 2018 met de kwekerij is begonnen.
Oordeel van de rechtbank
De bewijsverkrijging
Bij de beoordeling van de verweren omtrent de bewijsverkrijging moet worden vooropgesteld dat bewijsuitsluiting uitsluitend aan de orde kan komen indien het bewijsmateriaal door een in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) bedoeld verzuim is verkregen en voorts door de onrechtmatige bewijsgaring een (belangrijk) strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Dit moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv en van de omstandigheden van het geval. [1]
Gelet op de in het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij [2] vermelde en door verdachte ter zitting bevestigde gang van zaken, zijn verbalisanten op 21 december 2018 om 10.00 uur ’s ochtends naar de woning van verdachte gegaan. Zij hebben via de hoofdweg c.q. -ingang, waarvan niet is gebleken dat deze was afgesloten, het erf betreden. Toen zij verdachte thuis aantroffen, hebben zij het doel van hun komst bekend gemaakt. Direct nadat verbalisanten zeiden dat zij het vermoeden hadden dat er zich op het erf een hennepkwekerij zou bevinden, heeft verdachte gezegd: "Dat klopt, deze zit achter in de vrachtauto, loop maar mee". Verdachte heeft in het geheel geen bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de verbalisanten op zijn terrein. Integendeel: hij heeft hen begeleid naar het achtererf om hen de hennepkwekerij in een vrachtwagen die op zijn erf stond te tonen. Onder die omstandigheden hebben verbalisanten het erf niet onbevoegd betreden en is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
De raadsvrouw heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat aan verdachte niet tijdig de cautie is gegeven en dat daarom de informatie die voorafgaande aan de cautie van verdachte is verkregen, moet worden uitgesloten van het bewijs. Dat verweer is ongegrond.
Voor aanvang van een verhoor moet aan de verdachte worden meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Van een verhoor is sprake indien (door de politie) aan een verdachte vragen worden gesteld die betrekking hebben op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt. [3] De rechtbank stelt op basis van het genoemde proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij en de verklaring van verdachte ter zitting vast dat direct nadat verdachte hen de hennepkwekerij in de vrachtauto had getoond, hem de cautie is meegedeeld en dat voorafgaand aan het geven van de cautie geen vragen zijn gesteld aan verdachte die betrekking hebben op diens betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde aan verdachte (nog) niet de in artikel 29 lid 2 Sv bedoelde mededeling te worden gedaan voorafgaand aan de door de opsporingsambtenaren gemaakte opmerking dat er een vermoeden bestond dat er op het erf een hennepkwekerij aanwezig was, omdat dit niet gaat over betrokkenheid van verdachte bij strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt [4] .
Ook hier is derhalve geen sprake geweest van een vormverzuim.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat sprake is geweest van onbevoegde doorzoeking zodat de hierdoor verkregen informatie moet worden uitgesloten van bewijs.
De rechtbank overweegt dat de verbalisanten, nadat zij op aanwijzen van verdachte een hennepkwekerij in een vrachtwagentrailer op diens erf hadden aangetroffen, op grond van artikel 9 van de Opiumwet bevoegd waren om ook de andere aanhangwagens/trailers/ opleggers die zich op het perceel bevonden, te openen en te betreden aangezien redelijkerwijze vermoed kon worden dat ook daar hennep zou worden geteeld. Van een onbevoegde doorzoeking was geen sprake.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2021;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 20 april 2019, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018333653 en sluitingsdatum 24 april 2019;
Een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte van [naam] namens [benadeelde partij] gedateerd 9 januari 2019, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 december 2018, opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente Waadhoeke opzettelijk heeft geteeld in een of meer vervoersmiddelen staande op een erf aan de [straatnaam] , een hoeveelheid van 491 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 6 oktober 2018 tot en met 21 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente Waadhoeke een hoeveelheid energie (elektriciteit), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
hij op 21 december 2018 te [pleegplaats] , gemeente Waadhoeke opzettelijk aanwezig heeft gehad 1200 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren te vervangen door 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van één maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 12 februari 2021.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft subsidiair gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke straf met een proeftijd van één jaar, meer subsidiair heeft zij oplegging van een taakstraf bepleit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 12 februari 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 mei 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van 491 hennepplanten, diefstal van elektriciteit en het aanwezig hebben van 1,2 kilogram gedroogde henneptoppen. Het gebruik van softdrugs is schadelijk voor de volksgezondheid. Daarnaast is algemeen bekend dat hennepkwekerijen met illegale stroomvoorziening brandgevaar met zich kunnen meebrengen. Verdachte heeft bij zijn handelen enkel oog gehad voor zijn financieel gewin. De rechtbank acht het handelen van verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) tot uitgangspunt genomen. Voor het kweken van 100 tot 500 hennepplanten met een zekere professionaliteit met als doel verkoop van de geoogste planten geldt als oriëntatiepunt oplegging van een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. In de onderhavige zaak gaat het om 491 hennepplanten en 1,2 kilogram gedroogde henneptoppen en diefstal van elektriciteit zodat in beginsel een hogere straf dan het genoemde oriëntatiepunt gerechtvaardigd is.
De rechtbank houdt echter ten gunste van verdachte rekening met het lange tijdverloop tussen de feiten en de zitting.
Reclassering Nederland heeft aangegeven dat de delicten direct samenhangen met onder meer het psychosociaal functioneren van verdachte en met diens financiële problemen. De reclassering heeft geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, inclusief een medicatieverplichting, en het onderzoeken van de noodzakelijkheid van bewindvoering en de verplichting daaraan mee te werken. De rechtbank neemt dat advies over met uitzondering van het opleggen van de medicatieverplichting.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis, en een maand gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen zoals in het dictum opgenomen.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in de hennepkwekerijen in beslag genomen goederen zullen worden onttrokken aan het verkeer. De in beslag genomen oplegger en container kunnen verbeurd worden verklaard nu deze aan verdachte toebehoren en de feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met een beroep op de proportionaliteit, verzocht het beslag op de oplegger en de container op te heffen en de teruggave van deze goederen te gelasten. Voor het overige heeft ze zich gerefereerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aangetroffen hennepplanten en henneptoppen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu met betrekking tot deze voorwerpen de feiten 1 en 3 zijn begaan. De rechtbank acht de in de hennepkwekerijen aangetroffen kweekbenodigdheden vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu met behulp van deze voorwerpen de feiten 1 en 3 zijn begaan. Al deze voorwerpen zijn -als gezamenlijkheid beschouwd- van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De onder verdachte in beslag genomen oplegger en container zijn vatbaar voor verbeurdverklaring nu deze aan verdachte toebehoren en de feiten met behulp van deze goederen zijn begaan. De rechtbank begrijpt dat met de oplegger bedoeld wordt de onder verdachte in beslag genomen aanhanger merk De Vries Jv 7500.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 15 februari 2018 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 maart 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 28 mei 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter zitting van 18 juni 2021 heeft de officier van justitie echter verzocht om deze vordering af te wijzen. Ook de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
In de omstandigheid dat de vordering voorwaardelijke veroordeling betrekking heeft op feiten gepleegd in mei 2017, derhalve ruim vier jaar geleden, en in de omstandigheid dat deze veroordeling betrekking had op geheel andere delicten dan de huidige, ziet de rechtbank gronden om af te zien van tenuitvoerlegging. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57
en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.

een gevangenisstraf voor de duur van een maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich na schriftelijke of mondelinge uitnodiging bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Forensische Psychiatrie van GGZ-Friesland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde met zijn toezichthouder van de reclassering de mogelijkheden van het instellen van financiële bewindvoering onderzoekt. Indien de toezichthouder de overtuiging krijgt dat financiële bewindvoering de kansen op recidive kan verkleinen dient veroordeelde hieraan zijn medewerking te verlenen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 461 hennepplanten
- 1200 gram hennep
- armaturen
- assimilatielampen
- elektriciteitssnoeren
- schakelborden
- snelheidsregelaars
- tijdschakelaren
- transformatoren
- koolstoffilters
- luchtafzuigers
- ventilatoren
- sproei-installaties en tuinslangen
- groeimiddelen
- hygro-ph/ec en thermometers
- knipbenodigdheden
- weegschalen
- slakkenhuizen
- co2-boosters/hotboxen
- kachels
- temperatuurventilatieregelaars
- water-, beluchtings- en dompelpompen
- verwarmingselementen.

Verklaart verbeurd de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten:

  • een aanhanger, merk/type De Vries Jv 7500, kenteken OE9717
  • een container, kleur wit.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18-158402-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 15 februari 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. de Groot, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. S. van Gessel, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2021.
Mr. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te onderteken.

Voetnoten

1.HR 30 maart 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AM2533, rechtsoverweging 3.6.4
2.Zie hierna te noemen opgave bewijsmiddelen onder 2
3.HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2056.
4.HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:853.