ECLI:NL:RBNNE:2021:2843

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20/2637
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding na mijnbouwschade met betrekking tot opstallen en deskundigenadvisering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 25 juni 2021, in de zaak tussen eiser en het Instituut Mijnbouwschade Groningen, werd een schadevergoeding van € 24.580,38 toegekend aan eiser voor schade aan zijn opstallen als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank erkende dat de lange behandelduur van de schademelding begrijpelijk was, maar oordeelde dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van het besluit van verweerder. Eiser had zijn schade gemeld bij het Centrum Veilig Wonen, waarna de behandeling werd overgedragen aan verweerder. De rechtbank stelde vast dat twee onafhankelijke deskundigen, Lubbers en Kiers, waren ingeschakeld om de schade te beoordelen. De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van hun adviezen had mogen besluiten dat de schade aan de badkamervloer en schoorsteen niet onterecht was vastgesteld. Eiser's stellingen over de schade aan de achtergevel werden verworpen, omdat de deskundigen voldoende aannemelijk maakten dat de schade niet het gevolg was van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar verweerder werd wel veroordeeld tot vergoeding van de kosten van eisers contra-expertise tot een bedrag van € 2.299,- inclusief btw.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2020 (hierna: het primaire besluit) heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister) aan eiser op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen een schadevergoeding van in totaal € 24.580,38 inclusief rente toegekend wegens schade aan opstallen op het perceel [adres] te [plaats] (hierna: het perceel).
Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen (hierna: de TwG) in werking getreden. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze wet is er een Instituut Mijnbouwschade Groningen (Instituut). Op grond van artikel 21, eerste lid, van deze wet worden de besluiten die zijn genomen door de deelcommissie mijnbouwschade aangemerkt als besluiten van het Instituut. Op grond van het vierde lid van artikel 21 neemt het Instituut de zaken over in de staat waarin ze zich bevinden. De rechtbank duidt in deze uitspraak daarom zowel de minister als het Instituut als verweerder aan.
In het besluit van 21 augustus 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
[aanwezige 1]
Tevens is N. Handgraaf, schade-expert werkzaam bij 10BE B.V. (hierna: Handgraaf), verschenen.

Feiten

1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden – voor zover hier van belang – als vaststaand aan.
Op 1 juni 2017 heeft eiser bij het Centrum Veilig Wonen (hierna: het CVW) een melding gedaan van schade aan de woning en de garage op het perceel.
In het kader van de behandeling van die melding heeft D. Veenstra (hierna: Veenstra) op
11 december 2017 een schadeopname uitgevoerd. De bevindingen zijn opgenomen in het opnameverslag van 7 februari 2018.
Op 14 maart 2018 heeft het CVM eiser meegedeeld dat de behandeling van de melding wordt overgedragen aan verweerder.
Op 10 april 2018 heeft eisers de melding aangevuld.
Bij brief van 9 mei 2018 heeft verweerder de afhandeling van eisers melding verdaagd.
Bij brief van 18 mei 2018 heeft eiser aangegeven dat hij bezwaar maakt tegen de verdaging.
Bij besluit van 20 juni 2018 heeft verweerder dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Op 11 januari 2019 heeft R. Lubbers, schade-expert werkzaam bij 10BE (hierna: Lubbers), een schadeopname uitgevoerd. Op 28 mei 2019 heeft Lubbers een adviesrapport aan verweerder uitgebracht.
Bij brief van 14 juni 2019 heeft verweerder de beslistermijn verlengd.
Op 14 juni 2019 heeft eiser een zienswijze en ingebrekestelling ingediend.
Op 5 juli 2019 heeft eiser de zienswijze aangevuld.
Op 6 september 2019 heeft eiser een ingebrekestelling ingediend.
Bij brief van 10 september 2019 heeft verweerder daarop gereageerd.
Bij brief van 13 september 2019 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 november 2019 heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Op 29 november 2019 heeft W. Kiers, schade-expert werkzaam bij 10BE (hierna: Kiers), een schadeopname op het perceel verricht. Op 21 februari 2020 is herzien adviesrapport aan verweerder uitgebracht.
Op 24 februari 2020 heeft verweerder het hiervoor onder ‘Procesverloop’ genoemde primaire besluit genomen.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft de Commissie Advisering Bezwaarschriften Schade door Mijnbouw (hierna: de bezwaaradviescommissie) op
4 augustus 2020 een hoorzitting gehouden. Eiser is aldaar gehoord. Tevens was Handgraaf aanwezig.
Bij advies van 10 augustus 2020 heeft de bezwaaradviescommissie verweerder geadviseerd om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van 10 augustus 2020.

Beoordeling van de beroepsgronden

3. De rechtbank beoordeelt hieronder puntsgewijs de beroepsgronden.
Bejegening en vertraagde besluitvorming
4. Eiser voert – samengevat – aan dat de opstallen op het perceel door de jaren heen al vele honderden aardbevingen hebben moeten doorstaan. Na de beving van 27 mei 2017 is sprake van meerdere onbehandelde of verergerde schades aan de schoorsteen, achtergevel en badkamervloer van het pand. Eiser stelt dat hij de schade aan de achtergevel op eigen kosten heeft hersteld om erger te voorkomen. Daarna gebeurde er lang niets. Uiteindelijk heeft meer dan 14 maanden een plastic zeil over de badkamervloer gelegen om lekkage te voorkomen. Volgens eiser heeft verweerder veel tijdgerekt, bijvoorbeeld door hem onnodig te vragen naar een akte van erfrecht. Eiser stelt dat hij keurig de protocollen en processen van verweerder heeft gevolgd, zonder dat dit tot versnelling bij verweerder heeft geleid.
4.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – erkend dat de behandeling van eisers dossier zeker niet goed is gelopen. Verweerders organisatie en processen waren in de beginperiode na maart 2017 nog onvoldoende ingericht om effectief om te gaan met een dossier zoals dat van eiser waarin diverse atypische aspecten zich hebben voorgedaan. De schadeafhandeling heeft in dit geval langer geduurd dan nodig had moeten zijn. Ook ziet het er volgens verweerder naar uit dat eiser gedurende het proces onvoldoende is meegenomen en onvoldoende aan hem is toegelicht welke complicaties zijn opgetreden. Verweerder betreurt deze gang van zaken maar is van oordeel dat deze gang van zaken niet maakt het bestreden besluit onrechtmatig is. Dat een verklaring van erfrecht niet langer nodig was, kwam doordat er in december 2018 verspoelingen zijn doorgevoerd in het beleid over de wijze waarop gecontroleerd wordt of de aanvrager (volledig) rechthebbende was tot de schadevergoeding waar de melding op zag, aldus verweerder.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het begrijpelijk is dat eiser niet tevreden is met de lange behandelduur van zijn schademelding en hetgeen tijdens die behandeling mis is gegaan. De rechtbank stelt vervolgens vast dat die behandeling grotendeels heeft plaatsgevonden in een periode waarin verweerder de behandeling van vele meldingen heeft overgenomen van het CVW. Die omstandigheid lag buiten verweerders macht en heeft helaas invloed gehad op de onderhavige schadebehandeling. Voorts staat vast dat verweerder in het kader van de behandeling van eisers melding twee onafhankelijke deskundigen heeft ingeschakeld om de gemelde schades aan eisers opstallen te beoordelen. Dit acht de rechtbank zorgvuldig en niet onrechtmatig. Met dergelijke deskundigenbeoordelingen is behoorlijk wat tijd gemoeid geweest, mede gelet op het feit dat eisers zienswijzen invloed op dat proces hebben gehad. Verder staat vast dat verweerder aan eiser in het primaire besluit een overlastvergoeding en extra overlastvergoeding heeft toegekend voor deze lange behandelduur.
In het licht van die feiten en omstandigheden ziet de rechtbank in de lange behandelduur van eisers melding en de wijze waarop verweerder eiser heeft bejegend geen redenen om te oordelen dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dat verweerder eerst een verklaring van erfrecht verlangde van eiser maar later niet meer, leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bewijsvermoeden
5. Eiser meent dat verweerder het bewijsvermoeden ten onrechte aan de kant schuift.
5.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat hij eiser niet kan volgen in zijn stelling dat hij het bewijsvermoeden niet tot uitgangspunt heeft genomen bij de beoordeling van de schades aan eisers opstallen. Lubbers en Kiers hebben dat vermoeden steeds betrokken bij hun beoordelingen.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek in dit geval van toepassing is. Het perceel is immers gelegen in het gebied dat wordt beïnvloed door beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder dat vermoeden aan de kant heeft geschoven. Zowel Lubbers als Kiers hebben dat vermoeden bij hun advisering betrokken. Verweerder heeft hun bevindingen daarover vervolgens gebruikt bij zijn besluitvorming. Dat eiser zich niet kan vinden in verweerders standpunt dat voor sommige schades het bewijsvermoeden is weerlegd, neemt niet weg dat het vermoeden wel is betrokken bij de beoordeling van eisers melding.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Deskundigenadvisering
6. Eiser voert – samengevat – aan dat het adviesrapport van Lubbers bestaat uit knip- en plakwerk, waarbij selectief gebruik is gemaakt van het CVW-rapport van 7 februari 2018. Ook heeft Lubbers de schades aan de achtergevel, schoorsteen en fundering ten onrechte links laten liggen en ten onrechte gesteld dat hij niet het dak op mocht en niet de kruipruimte in mocht. Kiers heeft die schades wel meegenomen, maar ten onrechte geconcludeerd dat de schades aan de achtergevel en badkamervloer niet meer te taxeren zijn omdat die al zijn gerepareerd. Daar komt bij dat het rapport is opgesteld door iemand die niet op locatie is geweest en waarvan eiser geen disclosure statement heeft gekregen. Eiser stelt dat verweerder dit ten onrechte niet heeft onderkend. De betrouwbaarheid van de bevindingen uit de rapportage komen hiermee op losse schroeven te staan.
Volgens eiser kan Handgraaf de afgewezen schade niet onderbouwen, geen calculaties tonen en geen vragen beantwoorden. Dit temeer nu Handgraaf niet op locatie is geweest. Daar komt bij dat Handgraaf zich tijdens de hoorzitting baseerde op drie slechte close up foto’s en een onsamenhangende theorie over veelvoorkomende schades in het bevingsgebied bij soortgelijke gebouwen. In de adviesrapporten wordt ten onrechte gesproken over gebrekkig voegwerk. Zo lijkt bewust een bepaald beeld te worden geschetst dat afbreuk doet aan de ernst van de schades, aldus eiser.
6.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat het bijzondere aan eisers dossier was dat hij zijn schade al had gemeld bij het CVW maar dat hij op 10 april 2018 nieuwe schade aan zijn woning heeft gemeld. Verweerder heeft er vervolgens voor gekozen om eerst een nieuwe schadeopname te plannen om de nieuwe schade op te nemen en vervolgens alle schade uit het opnameverslag van het CVW en de nieuw opgenomen schade in één keer door de deskundige te laten beoordelen in een nieuw adviesrapport. In dit geval heeft Lubbers die opname op 11 januari 2019 verricht. Naar aanleiding van eisers zienswijze op het adviesrapport van Lubbers heeft verweerder Kiers ingeschakeld, die na eisers aanvullende zienswijze een aanvullende toelichting heeft gegeven. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de deskundigen bij het opstellen van hun adviesrapport en bij de beantwoording van de vraag over gegevens slechts de keuze uit een limitatief aantal soorten schade hadden. De deskundigen vonden andere beschrijvingen dan ‘gebrekkig voegwerk’ niet beter toepasselijk voor de betreffende schade, aldus verweerder.
6.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250) volgt dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit uit mogen gaan van hetgeen door Lubbers, Kiers en Handgraaf is geadviseerd.
6.3.1.
Dat Lubbers bij zijn beoordeling van de schades mede acht heeft geslagen op het opnameverslag van 7 februari 2018, acht de rechtbank niet onzorgvuldig gelet op verweerders streven om eisers schademelding bij het CVW en zijn aanvraag van 10 april 2018 gecombineerd verder te behandelen. Deze handelswijze was in dit geval ook vrij logisch gelet op de aard van (de gevolgen van) de door eiser gemelde schades, met name de schade aan de achtergevel en de badkamervloer. Bij zijn opname heeft Lubbers, in aanvulling op de opnamegegevens uit het rapport van 7 februari 2018, nadere schades opgenomen. In tegenstelling tot wat eiser stelt, volgt uit het adviesrapport van 28 mei 2019 niet dat Lubbers schades in de achtergevel (schade 39) en in de schoorsteen (schade 40) buiten beschouwing heeft gelaten. Tevens heeft Lubbers acht geslagen op de schade aan de badkamervloer (schade 23), zoals opgenomen door Veenstra. Met betrekking tot schade 40 heeft Lubbers, met vermelding van feiten, omschreven waarom hij vindt dat sprake is van gebrekkig voegwerk.
6.3.2.
Mede naar aanleiding van eisers zienswijze heeft verweerder een nieuwe onafhankelijke deskundige, Kiers, ingeschakeld om aanvullend onderzoek te doen. Die handelswijze acht de rechtbank niet onzorgvuldig, integendeel. Uit het adviesrapport van
21 februari 2020 volgt dat Kiers niet alleen acht heeft geslagen op de door Veenstra en Lubbers opgenomen schades, maar ook aanvullende schades heeft opgenomen waaronder in de kruipruimte van eisers woning. Tevens heeft Kiers uitgebreid aandacht besteedt aan eisers zienswijze. Dit versterkt het beeld dat sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door Kiers. Dat I. Hermans van 10BE B.V. (hierna: Hermans) op de eerste pagina van het adviesrapport van 21 februari 2020 als opsteller van het rapport staat vermeld, doet geen afbreuk aan de bevindingen en conclusies in dat rapport. Daarbij is van belang dat op de tweede pagina staat dat Kiers het rapport heeft opgesteld, hetgeen ook ter zitting door Handgraaf is bevestigd. Daar komt bij dat Handgraaf ter zitting heeft toegelicht hoe adviesrapporten bij 10BE B.V. worden gecontroleerd. Voldoende aannemelijk is dat Hermans als corrector van dat rapport per abuis in het systeem van 10BE B.V. gekoppeld was toen het rapport werd gegenereerd. Dat sprake is geweest van een puur administratieve fout heeft eiser niet bestreden.
6.3.3.
In eisers opmerkingen over de handelswijze van Handgraaf ziet de rechtbank geen aanleiding om het oordeel te komen dat sprake is van onzorgvuldige deskundigenconclusies. Uit het transcript van de hoorzitting van 4 augustus 2020 volgt dat Handgraaf zijn conclusies heeft gebaseerd op de feitelijke bevindingen van Lubbers en Kiers zoals die volgen uit hun adviesrapporten. Ook heeft hij Lubbers daarover gesproken. Daarmee is voldoende aannemelijk dat Handgraaf zijn conclusies heeft gebaseerd op de relevante feiten en omstandigheden betreffende de schades aan eisers opstallen. Dat Handgraaf niet zelf een opname op het perceel heeft verricht, doet daaraan niets af.
6.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schades aan achtergevel, schoorsteen en badkamervloer
7. Eiser voert – samengevat – aan dat verweerder de schades aan de schoorsteen, achtergevel en badkamervloer ten onrechte betwist en het bewijsvermoeden ten onrechte ter zijde schuift onder verwijzing naar oude dossiers. De door verweerder ingeschakelde deskundigen hebben geen evident en aantoonbaar andere oorzaak bij die schades aangewezen. Voor zover wel oorzaken zijn genoemd, valt volgens eiser niet uit te sluiten dat de schades mede zijn veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. De schades aan de badkamervloer en de achtergevel waren dusdanig ernstig dat waterschade in de woonkamer is ontstaan. De badkamer heeft eisers gezin in de periode van mei 2017 tot februari 2019 niet goed kunnen gebruiken. Ter onderbouwing hiervan overlegt eiser een rapport van Vergnes Support (hierna: Vergnes) van 4 november 2020. Hij meent dat uit dat rapport een realistischer beeld naar voren komt van zowel de omvang van de schades als de herstelkosten, dan het beeld dat de door verweerder ingeschakelde deskundigen geven.
7.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat eiser voor de schoorsteen al een vergoeding is toegekend.
Over de schade aan de badkamervloer (schade 23) heeft verweerder aangevoerd dat Lubbers in de badkamer aanwezig is geweest omdat daar een schade aan het plafond moest worden opgenomen. Kiers heeft de schade opnieuw beoordeeld op basis van foto’s. Tijdens die opnames is geen andere schade geconstateerd dan de schade aan het voegwerk die is vergoed in het primaire besluit. Navraag bij Lubbers wijst uit dat hij geen loszittende tegels heeft opgemerkt tijdens zijn opname. Verweerder gelooft wel dat de scheuren in de voegen tot een lekkage zouden kunnen leiden. Hoewel het in zoverre logisch is dat eiser die lekkage heeft gerepareerd, ziet verweerder geen aanknopingspunt voor de conclusie dat het in dat verband ook nodig was om verderstrekkende maatregelen te nemen dan het repareren van het voegwerk. Volgens verweerder mocht van eiser in elk geval worden verlangd dat hij bijvoorbeeld foto’s zou maken van de schade voordat hij begon met herstel. Dat het voor de deskundigen vervolgens niet mogelijk was om de oorzaak en omvang van de schade te beoordelen, komt daarmee voor eisers risico, aldus verweerder.
Met betrekking tot de gevolgschade in de achtergevel (schade 39) heeft verweerder aangevoerd dat Handgraaf daarover in deze beroepsprocedure een nadere toelichting heeft gegeven. Daarin heeft Handgraaf vastgesteld dat in het omringende metselwerk geen scheurvorming waarneembaar is. Verweerder volgt dat en kan in zoverre niet plaatsen waarom Vergnes stelt dat sprake zou zijn een concentratie van schades. Omdat er in het omliggende metselwerk geen scheuren zichtbaar zijn, is Handgraaf van oordeel dat de invloed van bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten op de hechting van de loodslabbe uit te sluiten valt. Het verlies van de waterkerende functie is ontstaan door onthechting van de loodslabbe in het voegwerk dan wel verweerd voegwerk als gevolg van veroudering. Handgraaf acht de schade aan de schoorsteen (schade 40) niet vergelijkbaar met de schade aan de achtergevel (schade 39). Verweerder acht deze adviezen en toelichting van Handgraaf voldoende om vast te stellen dat schade 39 niet het gevolg is van schade die is veroorzaakt door (bodembeweging als gevolg van) mijnbouwactiviteiten. Daar komt bij dat de schade reeds was hersteld voordat verweerder de schade kon opnemen en eiser ook overigens geen foto’s heeft bewaard waarmee de staat van de schade kon worden vastgesteld.
7.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder eiser in het primaire besluit schadevergoeding heeft toegekend voor de schades aan de badkamervloer (schade 23) en aan de schoorsteen (schade 40). Voor de schade aan de achtergevel heeft verweerder geen schadevergoeding toegekend. De rechtbank leest eisers beroepsgrond daarom zo dat hij vindt dat verweerder voor schades 23 en 40 uit te gegaan van een onjuiste schadeomvang en dat hem ten onrechte geen schadevergoeding is toegekend voor schade 39.
7.2.1.
Met betrekking tot de schade aan de badkamervloer is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet van een onjuiste schadeomvang is uitgegaan. Daarbij is van belang dat verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd op de bevindingen en adviezen van Lubbers en Kiers. Bij het bepalen van de schadeomvang hebben die deskundigen primair aansluiting hebben gezocht bij de feitelijke constateringen tijdens de opname van 11 december 2017. Uit het opnameverslag van 7 februari 2018 volgt dat sprake is van een horizontale scheur in het voegwerk tussen badkamertegels. Lubbers heeft vervolgens geconcludeerd dat herstel van het voegwerk moet plaatsvinden. Kiers heeft tijdens zijn opname op 29 november 2019 geconstateerd dat de schade inmiddels was hersteld en hem niet helemaal duidelijk was wat exact de schade is waarop eiser in zijn zienswijze doelt. Anders dan eiser suggereert, hebben Veenstra, Lubbers noch Kiers tijdens opnames geconstateerd dat sprake was van losliggende tegels. Eisers stelling wordt evenmin ondersteunt door de constateringen van Vergnes, nu Vergnes de vloer pas heeft opgenomen toen de schade al was hersteld. Nu eiser een grotere gestelde schadeomvang van de badkamervloer niet met foto’s heeft gedocumenteerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de door Lubbers en Kiers vastgestelde schadeomvang en geadviseerde herstelwerkzaamheden.
7.2.2.
Met betrekking tot de schade aan de schoorsteen is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet van een onjuiste schadeomvang is uitgegaan. Lubbers heeft die schade opgenomen en geconstateerd dat sprake is van loszittend en broos voegwerk in het metselwerk van de schoorsteen. In zijn herzien adviesrapport heeft Kiers uitgelegd hoe die waarnemingen zich verhouden tot de term ‘gebrekkig voegwerk’. Voorts heeft Kiers zelf waargenomen dat geen scheurvorming aanwezig is en dat wel verweerd en plaatselijk uitgevallen voegwerk te zien is. Op basis daarvan heeft Kiers geconcludeerd dat overbelasting door trillingen of veranderingen in de ondergrond veroorzaakt door mijnbouw invloed kan hebben op de gemelde schade. Aan de hand van die constateringen heeft Kiers verweerder geadviseerd om een vergoeding uit te keren om het voegwerk te laten vervangen. Met het rapport van Vergnes heeft eiser geen feitelijke constateringen ingebracht die de constateringen van Lubbers en Kiers weerspreken. Van het betwisten van deze schade door verweerder is daarom geen sprake.
7.2.3.
Met betrekking tot de schade aan de achtergevel stelt de rechtbank voorop dat bij een aanvraag om vergoeding van fysieke schade het bewijsvermoeden is weerlegd indien in een concreet geval evident en aantoonbaar een andere oorzaak als uitsluitende oorzaak voor de fysieke schade valt aan te wijzen dan beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. Dat uitgangspunt staat hier niet ter discussie.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hier niet van een onjuiste schadeomvang en schadeoorzaak is uitgegaan. Anders dan Lubbers heeft Kiers deze schade zowel in de woonkamer als buiten opgenomen. In de woonkamer is verkleuring van het vliesbehang waargenomen. Buiten is verwering van het voegwerk in de gevel waargenomen. Tevens heeft Kiers geconstateerd dat eiser het lood in het opgaand metselwerk, boven het platte dak, inmiddels heeft vervangen en dat die aansluiting mogelijk de oorzaak van het vochtprobleem binnen was. Aan de hand hiervan heeft Kiers geconcludeerd dat lekkage via de loodaansluiting niet kan zijn veroorzaakt en/of verergerd door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten. In beroep heeft Handgraaf deze conclusie bevestigd en de constateringen betreffende de loodslabbe en de vochtplekken nader geduid. Handgraaf heeft gemotiveerd geconcludeerd dat het verlies van waterkerende functie ontstaat door onthechting van de loodslabbe in het voegwerk. Daarbij heeft hij acht geslagen op het rapport van Vergnes. Met de deskundigeninzichten van Kiers en Handgraaf acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat sprake is van een evident en aantoonbare andere oorzaak dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade aan de garage/schuur
8. Eiser voert – samengevat – aan dat het rapport van Kiers ten onrechte een holling in de vloer van de garage/schuur aangeeft. Er is sprake van doorbuigen van de vloer naar boven, waarmee dus sprake is van een bolling. Onder verwijzing naar het rapport van Vergnes stelt eiser dat het verweerder meer vergoeding had moeten toekennen voor die schade.
8.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat partijen het eens zijn over de aard en omvang van schade 49. Voor die schade is al een vergoeding aan eiser toegekend. Onderdeel van die vergoeding is het opvijzelen van de draagconstructie om zo de ongelijke verzakking van de geveldelen, inclusief de daarop rustende zoldervloer, ongedaan te maken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat die vergoeding ruimhartig is, nu duidelijk is dat de verzakking van de schuur primair zijn oorzaak vindt in een autonome verzakking. Toch heeft verweerder de integrale herstelkosten vergoed. Daarmee is eiser zeker niet tekort gedaan, vindt verweerder. Voorts heeft Vergnes volgens verweerder een onnodige hoeveelheid activiteiten en manuren aangegeven. Handgraaf heeft dit toegelicht in zijn nadere toelichting. Daarmee is voldoende inzichtelijk gemaakt dat de geconstateerde schade op een deugdelijke wijze kan worden hersteld met de kosten zoals die door Kiers waren begroot, aldus verweerder.
8.2.1.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt bij de begroting van (vermogens)schade is dat degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. In dit geval gaat het om de opstallen van eiser op het perceel. Voorts stelt de rechtbank vast dat zowel Lubbers als Kiers per schadepost een toelichting hebben gegeven op de herstelmethode en uiteengezet welke kosten zijn gemoeid met het herstel van de schade. Daarbij hebben Lubbers en Kiers gebruik gemaakt van één uniform calculatiemodel waarmee herstelkosten worden begroot. Dat calculatiemodel is onafhankelijk gevalideerd op marktconformiteit en ruimhartigheid, waarbij het model ook in de praktijk is beproefd. Dat model staat hier niet ter discussie.
8.2.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat Kiers bij de beoordeling van de schade aan de garage/schuur van onjuiste feiten is uitgegaan. Uit het herzien adviesrapport volgt niet dat Kiers heeft geconcludeerd dat sprake is van een holling in de vloer. Geconstateerd is dat sprake is van scheefstand in de vloer. Aan de hand van die constateringen heeft Kiers onder meer geadviseerd om schadevergoeding toe te kennen voor het opvijzelen en deugdelijk ondersteunen van de draagconstructie. In beroep heeft Handgraaf geconstateerd dat Vergnes die herstelmethode onderschrijft, maar dat Vergnes niet heeft toegelicht waarom voor de voorgestelde herstelwerkzaamheden zoveel meer extra tijd nodig is. Handgraaf heeft extra uitleg gegeven over hoe de door Kiers geadviseerde herstelwerkzaamheden kunnen plaatsvinden. Die uitleg hebben eiser noch Vergnes bestreden. De rechtbank acht daarom niet door eiser aannemelijk gemaakt dat de toegekende schadevergoeding onvoldoende is om de geadviseerde herstelwerkzaamheden uit te voeren.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schadecalculatie en indexering
9. Eiser voert aan dat bij het calculeren van de herstelkosten niet is uitgegaan van ruimhartig, duurzaam en vakkundig herstel. Het is niet inzichtelijk, kenbaar en adequaat gemotiveerd hoe de deskundige is gekomen tot het vastgestelde schadebedrag. De door verweerder voorgestelde herstelmethoden zijn puur gebaseerd op cosmetisch herstel.
Tevens stelt eiser dat verweerder de toegekende schadevergoeding ten onrechte niet heeft geïndexeerd na de stijging in materiaalkosten en cao-gebonden salarissen medio 2020.
9.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat de deskundigen bij het calculeren uitgaan van de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de situatie in oude toestand te herstellen. Dat omvat zowel cosmetisch als constructief herstel. De deskundigen hebben zich gebaseerd op een gevalideerd calculatiemodel.
In zijn nadere toelichting heeft Handgraaf geconcludeerd dat verweerder met het toegekende schadebedrag eiser voldoende ruimhartig heeft gecompenseerd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen concreet aanknopingspunt bestaat op basis waarvan getwijfeld moet worden aan de schadebegroting van de onafhankelijke deskundigen. Zij zijn uitgegaan van de juiste uitgangspunten en hebben hun begroting navolgbaar opgesteld. In overeenstemming met het calculatiemodel hebben zij de herstelkosten voldoende nauwkeurig berekend, waarbij zij rekening hebben gehouden met de specifieke kenmerken van de woning en de herstelwerkzaamheden die nodig zijn voor het herstel van de schades.
Wat de indexering betreft heeft verweerder aangevoerd dat Kiers in het herziene adviesrapport een aanvullende vergoeding heeft gecalculeerd ter hoogte van 5,5% van de totale vergoeding ter compensatie van een eventuele stijging van het prijspeil in 2020. Die compensatie is verdisconteerd in de geadviseerde vergoeding. Dat was het prijspeil ten tijde van het herziene adviesrapport.
9.2.1.
De rechtbank wijst allereerst op de uitgangspunten en vaststellingen zoals die hiervoor onder overweging 8.2.1. zijn opgenomen.
9.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben Kiers en Handgraaf toereikend gemotiveerd dat het toegekende bedrag van € 24.580,38 ruimschoots voldoende is om de geconstateerde schades door veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten te herstellen. Gelet op de aard van de door Kiers geadviseerde herstelwerkzaamheden kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat verweerder alleen cosmetisch herstel vergoedt. Voorts is van belang dat Handgraaf in zijn nadere toelichting per schade heeft toegelicht hoe de door Kiers geadviseerde herstelkosten zich verhouden tot de te verrichten werkzaamheden. Ook heeft Handgraaf uitgelegd waarom de door Vergnes genoemde herstelkosten niet in redelijke verhouding staan tot de werkzaamheden die moeten worden verricht om de opstallen van eiser terug te brengen in de toestand waarin die zouden hebben verkeerd als bevingen door mijnbouwactiviteiten zich niet zouden hebben voorgedaan. Eiser heeft daarmee geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit twijfel ontstaat over de juistheid of volledigheid van de geadviseerde herstelkosten.
Wat eisers stellingen over indexering betreft, stelt de rechtbank vast dat Kiers de geadviseerde herstelkosten heeft geïndexeerd naar het prijspeil in 2020. Nu de schadevergoeding ook in dat jaar aan eiser is uitgekeerd, is eiser niet tekortgedaan.
9.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schadebeperkingsplicht
10. Eiser meent dat verweerder tekort is geschoten in de naleving van de schadebeperkingsplicht op grond van artikel 6:184 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW). Verweerder had eerder moeten handelen om verdere schade door bijvoorbeeld lekkage in de badkamer te voorkomen, aldus eiser.
10.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat hij eisers betoog zo begrijpt dat eiser door niet voortvarende behandeling van zijn melding genoodzaakt was de schades aan de badkamervloer en lekkage in de woonkamer zelf te herstellen en deze kosten vergoed wenst te zien. Losliggende tegels in de badkamer hebben Lubbers en Kiers echter niet waargenomen. Ten aanzien van de schade aan de badkamer is niet gebleken dat er sprake was van mijnbouwschade die noopte tot vervanging van de hele badkamervloer. Wat de loodslabbe betreft kan niet worden aangenomen dat er sprake is van een beschadiging van die afdichting als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Nu aansprakelijkheid voor die schades ontbreekt, kunnen ook de redelijke kosten ter voorkoming van schade niet voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 6:184 van het BW, aldus verweerder.
10.2.
De rechtbank heeft allereerst begrip voor eisers opstelling dat hij als goed huisvader wil handelen met betrekking tot (het herstel van) zijn opstallen. De rechtbank heeft er ook begrip voor dat eiser eerder duidelijkheid van verweerder had willen krijgen over de vraag welke schade vergoed zou worden. Op basis daarvan had hij sneller tot reparatie van de schade over kunnen gaan zodat hij ook sneller op een normale manier van zijn badkamer gebruik had kunnen maken.
De rechtbank is echter niet van oordeel dat verweerder op grond van artikel 6:184 van het BW daarom gehouden was om de schade in de woonkamer en aan de badkamervloer te vergoeden.
Nu de rechtbank hierboven heeft geoordeeld dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat de schade aan de loodslabbe niet door beweging van de bodem is veroorzaakt, kan de waterschade in de woonkamer die het gevolg is van die losse loodslabbe ook niet worden aangemerkt als schade ten gevolge van de beweging van de bodem.
Ten aanzien van de schade aan de badkamervloer heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht tot het oordeel is gekomen dat van de gestelde schade alleen de schade aan het voegwerk voor vergoeding in aanmerking komt. Nu het hier om een relatief geringe schade gaat, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser om de voegen te laten repareren en aldus verdere schade aan de vloer en het huis te voorkomen. Dat eiser heeft gekozen voor een voorlopige voorziening door de vloer af te dekken met zeil en dat eiser daardoor voor langere tijd ongemak heeft ervaren komt, hoewel dat ten tijde van het ontstaan van de schade wellicht een verstandige keuze leek, voor zijn rekening en risico.
10.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie over het beroep
11. In het licht van het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift heeft aangeboden om de kosten van eisers contra-expertise tot een bedrag van € 2.299,- inclusief btw voor zijn rekening te nemen. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder die kosten aan eiser vergoedt.
13. Nu het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen in andere door eiser gemaakte proceskosten tijdens deze beroepsprocedure.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond
- bepaalt dat verweerder de kosten voor de contra-expertise tot een bedrag
van € 2.299,- inclusief btw aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier, op 25 juni 2021. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.