In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over schadevergoeding wegens mijnbouwschade. Eiser, een huiseigenaar, had een schadevergoeding van € 25.630,60 aangevraagd bij de minister van Economische Zaken en Klimaat, die deze toekende op basis van het Besluit mijnbouwschade Groningen. Eiser was van mening dat de schadevergoeding niet toereikend was om alle onderkende schades adequaat te herstellen en voerde aan dat de herstelmethoden niet duurzaam waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, terecht had vertrouwd op de adviezen van de deskundigen Wijnands en Handgraaf. Deze deskundigen hadden de schade aan het pand en de bestrating beoordeeld en hun adviezen waren voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de schade aan de bestrating niet het gevolg was van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten, maar door andere omgevingsfactoren. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om de adviezen van de deskundigen te betwisten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en stelde vast dat hij niet verplicht was om het herstel zelf te organiseren, aangezien verweerder bereid was om hem te ontzorgen. De rechtbank benadrukte dat de toekenning van schadevergoeding geen afkoop betekende, en dat eiser vrij was om met verweerder in gesprek te gaan over de uitvoering van het aanbod.