ECLI:NL:RBNNE:2021:2777

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
LEE 20/1548
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag en aanstelling bij een nieuwe organisatie in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar die sinds 1999 in dienst was bij de gemeente Oldambt, en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente. Eiseres was sinds 2017 arbeidsongeschikt door acute myeloïde leukemie en heeft een re-integratietraject doorlopen. De rechtbank oordeelt dat het college niet bevoegd was om eiseres aan te stellen bij de nieuwe organisatie, [naam leerbedrijf], en dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet opgaat. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar een derde ziektejaar is toegezegd en dat de bepalingen van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) niet anticiperend toegepast kunnen worden. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1548

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.H. Haarsma),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt, verweerder

(gemachtigde: mr. J.F.H. Terpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres eervol ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid verleend.
Bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en H. [naam directeur] , clusterdirecteur maatschappelijke zaken.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is sinds 1 juli 1999 bij verweerder (althans diens rechtsvoorgangers) in dienst geweest als [naam functie] bij de afdeling “ [naam afdeling] ”. Vanaf 15 mei 2017 is zij arbeidsongeschikt geraakt, als gevolg van acute myeloïde leukemie. Sindsdien volgt eiseres een re-integratietraject.
1.2.
De afdeling “ [naam afdeling] ” van verweerder is per 1 juli 2018 opgegaan in de publiekrechtelijke rechtspersoon Sociaal [naam afdeling] - en leerbedrijf [naam leerbedrijf] (“ [naam leerbedrijf] ”). De op de afdeling “ [naam afdeling] ” van verweerder werkzame ambtenaren werden bij [naam leerbedrijf] geplaatst. De plaatsingscommissie, die adviseerde over aanstellingen van ambtenaren die overgingen van verweerder naar [naam leerbedrijf] , heeft een positief advies over de plaatsing van eiseres afgegeven. De stuurgroep [naam afdeling] in uitvoering, die bevoegd was om te beslissen over de overplaatsing van ambtenaren van verweerder naar [naam leerbedrijf] , heeft met een voorlopig plaatsingsbesluit aan eiseres laten weten dat zij bij [naam leerbedrijf] geplaatst zou worden. Eiseres heeft diverse e-mails ontvangen die gestuurd zijn aan de ambtenaren die overgingen naar [naam leerbedrijf] , waarin zij en haar collega’s worden verwelkomd bij [naam leerbedrijf] . Daarna heeft eiseres een e-mail van een medewerker van verweerder ontvangen waarin staat dat eiseres bij de gemeente Oldambt in dienst blijft, totdat zij volledig hersteld is. Eiseres heeft geen definitief plaatsingsbesluit of besluit tot aanstelling bij [naam leerbedrijf] ontvangen.
1.3.
Eiseres heeft haar re-integratietraject aangevangen bij verweerder en voortgezet bij [naam leerbedrijf] . Daartoe is er een detacheringsovereenkomst met verweerder en [naam leerbedrijf] gesloten. Op 15 april 2019 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) eiseres een uitkering ingevolge de Wet [naam afdeling] en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend vanaf 12 mei 2019, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Het Uwv heeft de inspanningen van verweerder in het kader van de re-integratie als voldoende beoordeeld. Eiseres heeft tegen die beslissing geen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft eiseres bij het primaire besluit eervol ontslag verleend omdat zij meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is geweest, op grond van artikel 8:4, tweede en derde lid, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) die op de dienstbetrekking tussen eiseres en verweerder van toepassing is. In bezwaar heeft verweerder een bezwarenadviescommissie ingesteld, die een hoorzitting heeft gehouden. De bezwarenadviescommissie heeft verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Verweerder heeft dat advies overgenomen bij het bestreden besluit.
3. Eiseres wil met haar beroep bereiken dat haar ontslag ongedaan wordt gemaakt, of dat zij alsnog wordt aangesteld bij [naam leerbedrijf] . In het geval dat niet kan worden toegewezen, verzoekt eiseres de rechtbank om te bepalen dat verweerder haar een schadevergoeding moet betalen. Daarnaast wil eiseres dat de rechtbank bepaalt dat verweerder haar alle kosten vergoedt die zij heeft moeten maken om professionele rechtsbijstand in te schakelen.
ontvankelijkheid eiseres4.1 Volgens verweerder keert eiseres zich met haar gronden (vrijwel) uitsluitend tegen het feit dat zij in 2018 niet ontslagen is door verweerder. Die gronden hebben volgens verweerder geen betrekking op het bestreden besluit. Het beroep moet daarom volgens verweerder niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.
De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen. Eiseres heeft niet uitsluitend gronden aangevoerd tegen de omstandigheid dat zij in 2018 ontslagen werd. Zij heeft zich ook met gronden tegen het bestreden besluit gekeerd, onder meer met de grond dat verweerder haar in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft ontslagen. Het beroep is ontvankelijk.
aanstelling bij [naam leerbedrijf]5.1. Volgens eiseres heeft verweerder haar toegezegd dat zij aangesteld zou worden bij [naam leerbedrijf] . Door die toezegging niet na te komen handelt verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel.
5.2.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351). Verweerder is niet bevoegd om te beslissen om eiseres aan te stellen bij [naam leerbedrijf] , zeker nu de overgangsperiode van de medewerkers van verweerder naar [naam leerbedrijf] al geruime tijd is voltooid. [naam leerbedrijf] is een zelfstandige rechtspersoon, over wiens personeelsbeleid verweerder geen zeggenschap heeft. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet slagen.
5.3.
Eiseres heeft zich ook beroepen op algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De grieven die eiseres aan die beroepsgrond ten grondslag legt, richten zich tegen het feit dat verweerder haar in 2018 bij de overgang van zijn medewerkers naar [naam leerbedrijf] niet heeft ontslagen. Die grieven hebben echter geen betrekking op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden heeft besloten om van zijn bevoegdheid gebruik te maken om eiseres te ontslaan. Zij kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De gronden die eiseres in dit kader heeft aangevoerd kunnen wel een rol spelen bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank behandelt deze gronden daarom bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding verder.
derde ziektejaar
6.1.
Volgens eiseres heeft H. [naam directeur] haar mondeling toegezegd dat zij gebruik kon maken van een derde ziektejaar voordat verweerder haar zou (kunnen) ontslaan wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Die toezegging heeft verweerder geschonden door eiseres te ontslaan voor het einde van dat derde ziektejaar. Dat is volgens eiseres in strijd met het vertrouwensbeginsel.
6.2.
Verweerder heeft in beroep gemotiveerd bestreden dat hij een dergelijke toezegging gedaan heeft. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting opgemerkt dat [naam directeur] thans anders verklaart over het derde ziektejaar dan hij bij de hoorzitting van de bezwarenadviescommissie heeft verklaard. Waar [naam directeur] ter zitting van de rechtbank stelt dat hij geen derde ziektejaar heeft toegezegd, heeft hij volgens eiseres destijds verklaard dat hij het zich niet kan herinneren. Eiseres biedt bewijs aan in de vorm van een geluidopname van die hoorzitting. De rechtbank is van oordeel dat het niet doorslaggevend is wat [naam directeur] zich in bezwaar kon herinneren. Het standpunt dat verweerder in beroep heeft ingenomen is duidelijk en dat is dat verweerder gemotiveerd betwist dat hij een dergelijke toezegging heeft gedaan.
6.3.
Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat verweerder die toezegging wel heeft gedaan. Eiseres heeft een verklaring aangeleverd van de coach die haar begeleidde tijdens haar re-integratietraject. Die verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om aannemelijk te maken dat een derde ziektejaar is toegezegd, omdat daaruit geen toezegging van verweerder zelf blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarom niet aannemelijk gemaakt dat verweerder haar heeft toegezegd dat zij gebruik zou kunnen maken van een derde ziektejaar. Deze beroepsgrond slaagt niet.
anticiperende toepassing van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren
7.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder in zijn besluit rekening had moeten houden met de bepalingen in de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra), hoewel die wet nog niet in werking was getreden op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam. Volgens eiseres moet haar situatie volgens de Wnra beoordeeld worden, nu zij vlak voordat de Wnra in werking trad is ontslagen. De bepalingen van de Wnra en de regels van overgang van onderneming staan eraan in de weg dat eiseres ontslagen wordt.
7.2. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd op basis waarvan de rechtbank tot anticiperende werking van de bepalingen van de Wnra kan concluderen. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan die bepalingen in deze zaak geen werking toe, omdat zij nog niet in werking waren getreden ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank sluit daarmee aan bij rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
12 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2807).
7.3.
Ter zitting heeft eiseres zich nog op het standpunt gesteld dat de Wnra anticiperend moet worden toegepast, omdat verweerder haar in 2018 niet heeft ontslagen of heeft bewerkstelligd dat zij aangesteld werd bij [naam leerbedrijf] . Had verweerder dat wel gedaan, dan zou de termijn van twee jaar in artikel 8:4, tweede en derde lid, van de CAR/UWO volgens eiseres onderbroken worden. Dan zou [naam leerbedrijf] haar niet hebben kunnen ontslaan voordat de Wnra in werking trad, redeneert eiseres. Verweerder heeft tegen behandeling van die grond geprotesteerd, omdat eiseres die grond niet eerder aangevoerd heeft.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze grond inderdaad niet eerder door eiseres aangevoerd, maar dat hoeft niet te betekenen dat die grond niet op zitting kan worden behandeld. Alleen indien verweerder van mening is dat hij niet meer adequaat kan reageren en de rechtbank dat standpunt niet onredelijk voorkomt, wordt die grond buiten behandeling gelaten vanwege strijd met de beginselen van een goede procesorde. Die situatie doet zich in het onderhavige geval voor. De rechtbank zal deze grond daarom niet beoordelen.
verzoek om schadevergoeding
8.1.
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding, omdat verweerder in strijd met het goed werkgeverschap althans anderszins onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Eiseres verlangt een ontslagvergoeding, althans een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Daarnaast verlangt eiseres vergoeding van haar volledige proceskosten.
8.2.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden. Het moet dan gaan om, voor zover hier relevant, schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan jegens een ambtenaar. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt op welke van deze categorieën zij haar verzoek om schadevergoeding baseert.
8.3.
Voor zover eiseres verzoekt om schadevergoeding wegens onrechtmatigheid van het bestreden besluit, wijst de rechtbank dat verzoek af. Hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgronden gericht tegen de inhoud van het bestreden besluit niet slagen. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig.
8.4.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar verzoek om schadevergoeding gesteld dat verweerder haar in 2018 reeds had moeten ontslaan. De rechtbank begrijpt dat als een verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van verweerder jegens eiseres in haar hoedanigheid als ambtenaar. Eiseres heeft, in strijd met artikel 8:90, tweede lid, van de Awb niet acht weken daaraan voorafgaand een verzoek om schadevergoeding bij verweerder ingediend, maar heeft dat verzoek bij haar bezwaarschrift gevoegd. De rechtbank laat, mede op verzoek van partijen, niet-ontvankelijkverklaring in dit geval echter achterwege omwille van proceseconomische redenen.
8.5.
De beslissing van verweerder om eiseres niet in 2018 al te ontslaan en aan te doen stellen bij [naam leerbedrijf] is volgens eiseres genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarmee is die beslissing onrechtmatig geweest. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte een detacheringsovereenkomst over de re-integratiewerkzaamheden van eiseres gesloten en heeft hij zijn re-integratieverplichtingen niet goed volbracht. Met het bovenstaande heeft verweerder in strijd gehandeld met het goed werkgeverschap dat van verweerder verwacht mocht worden. De schade die eiseres door dat onrechtmatig handelen heeft geleden, moet verweerder volgens haar vergoeden.
détournement de pouvoir8.6. Volgens eiseres heeft verweerder haar in 2018 niet ontslagen om te voorkomen dat [naam leerbedrijf] , als eigenrisicodrager, verantwoordelijk zou worden voor de re-integratie van eiseres. Dat is volgens eiseres in strijd met het verbod op détournement de pouvoir. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat haar betoog, dat verweerder haar bewust niet in 2018 heeft ontslagen om haar eerder te kunnen ontslaan vanwege arbeidsongeschiktheid, berust op een vermoeden waarvan zij geen bewijzen kan overleggen. Eiseres heeft dat vermoeden niet met bewijzen gestaafd. Zij heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat verweerder haar op basis van oneigenlijke motieven in 2018 niet heeft ontslagen.
gelijkheidsbeginsel
8.7.
Een andere, ook arbeidsongeschikte collega, is volgens eiseres wel ontslagen en overgeplaatst naar [naam leerbedrijf] . Dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ter zitting is gebleken dat de arbeidsongeschikte collega, die wel door verweerder ontslagen is en aangesteld is bij [naam leerbedrijf] , daar is aangesteld nadat hij niet meer volledig arbeidsongeschikt was. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat het hier om gelijke gevallen gaat. Eiseres is immers nog volledig arbeidsongeschikt. Zij kan zich niet met succes op het gelijkheidsbeginsel beroepen.
wgbh/cz
8.8.1.
Verweerder heeft eiseres anders behandeld dan haar collega’s die wel zijn ontslagen en aangesteld zijn bij [naam leerbedrijf] . Volgens eiseres heeft verweerder daarmee de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) geschonden.
8.8.2.
Verweerder heeft een onderscheid gemaakt tussen arbeidsongeschikte medewerkers en zijn overige medewerkers in de procedure van overplaatsing van zijn medewerkers naar [naam leerbedrijf] . De arbeidsongeschikte medewerkers zijn, voor de duur van hun re-integratie, niet door verweerder ontslagen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit nog niet dat verweerder onderscheid heeft gemaakt tussen gehandicapte of chronisch zieke medewerkers en medewerkers die dat niet zijn. Immers is niet elke arbeidsongeschikte medewerker ook gehandicapt of chronisch ziek.
8.8.3.
Hoogstens kan in dit geval gesproken worden van een indirect onderscheid tussen gehandicapte of chronisch zieke medewerkers en medewerkers die dat niet zijn. Op grond van artikel 4, onder b, van de Wgbh/cz gelezen in samenhang met artikel 1, onder a en c, van die wet, is ook een dergelijk onderscheid verboden bij het beëindigen van een arbeidsverhouding zoals hier aan de orde. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wgbh/cz is dat verbod echter niet van toepassing als het onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Verweerder heeft daarover verklaard dat hij om financiële en organisatorische redenen, en om de re-integratie van eiseres te bevorderen, met [naam leerbedrijf] de afspraak had gemaakt dat arbeidsongeschikte medewerkers niet ontslagen en geplaatst zouden worden, totdat die werknemers hersteld waren. Op die manier bleef iedere organisatie waarvan personeel naar [naam leerbedrijf] over zou gaan verantwoordelijk voor de re-integratie van haar eigen medewerkers. De rechtbank acht dat een legitiem doel om de beslissing te rechtvaardigen om de betrokken werknemers niet te ontslaan totdat zij hersteld waren. Die maatregel is naar het oordeel van de rechtbank daarnaast passend en noodzakelijk voor het bereiken van dat doel geweest. De maatregel geeft daarom geen blijk van verboden onderscheid in de zin van de Wgbh/cz.
vertrouwensbeginsel
8.9.1.
Verweerder heeft volgens eiseres toegezegd dat zij aangesteld zou worden bij [naam leerbedrijf] . Zij wijst op het positieve advies van de plaatsingscommissie, het voorlopig plaatsingsbesluit en e-mailberichten waarin zij welkom wordt geheten bij de nieuwe organisatie. Die toezegging is verweerder, in strijd met het vertrouwensbeginsel, niet nagekomen.
8.9.2.
Uit die stukken valt naar het oordeel van de rechtbank geen onvoorwaardelijke toezegging van verweerder dat eiseres geplaatst zou worden bij [naam leerbedrijf] op te maken. De stukken zijn ten eerste niet van de hand van verweerder of medewerkers van verweerder, maar van de plaatsingscommissie, de stuurgroep en medewerkers van [naam leerbedrijf] . Bovendien valt uit de inhoud van die stukken geen onvoorwaardelijke toezegging op te maken. De stukken duiden er weliswaar op dat eiseres bij [naam leerbedrijf] geplaatst zal worden, maar een onvoorwaardelijke toezegging dat dat zal gebeuren blijkt er niet uit. De welkomstmails waar eiseres naar verwijst zijn generiek van aard en bevatten bovendien geen dergelijke toezegging. Het plaatsingsadvies en het voorlopig plaatsingsbesluit bevatten geen toezegging dat eiseres ook definitief geplaatst zal worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarom niet aannemelijk gemaakt dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
causaal verband
8.10.1.
Bovendien heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat zij niet is ontslagen en aangesteld bij [naam leerbedrijf] . Eiseres heeft tegen de gang van zaken rondom de overgang van het personeel van verweerder naar [naam leerbedrijf] geen rechtsmiddelen ingesteld. Zij heeft in bezwaar bovendien niet betwist dat ook [naam leerbedrijf] haar zou hebben kunnen ontslaan vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 8:4, tweede en derde lid, van de CAR/UWO, terwijl verweerder haar dat wel al had tegengeworpen.
8.10.2.
Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij pas later ontslagen zou kunnen worden door [naam leerbedrijf] , als zij wel door verweerder ontslagen was in 2018. De termijn van 8:4, tweede en derde lid, van de CAR/UWO wordt volgens eiseres onderbroken met haar ontslag bij verweerder en daaropvolgende aanstelling bij [naam leerbedrijf] . Ook dit argument zal de rechtbank niet beoordelen, omdat eiseres het, in strijd met de goede procesorde, pas ter zitting heeft aangevoerd en verweerder er daarom niet adequaat op heeft kunnen reageren. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen onder randnummer 7.4.
detacheringsovereenkomst8.11. Volgens eiseres is de detacheringsovereenkomst, op basis waarvan zij haar re-integratietraject bij [naam leerbedrijf] verrichtte, onrechtmatig gesloten. De rechtbank kan eiseres niet volgen in dat betoog. Niet valt in te zien waarom de detacheringsovereenkomst onrechtmatig gesloten zou zijn, noch dat eiseres als gevolg van die detacheringsovereenkomst schade heeft geleden.
re-integratieverplichtingen verweerder8.12. Volgens eiseres is verweerder zijn re-integratieverplichtingen niet goed nagekomen. Daardoor zijn er voor haar re-integratiekansen gemist, waardoor zij schade heeft geleden. Verweerder wijst erop dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van het Uwv waarin het de inspanningen van verweerder in het kader van de re-integratie van eiseres als voldoende beoordeelt. Van de juistheid van de vaststelling van het Uwv in dat besluit moet de rechtbank daarom uitgaan. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom vast dat verweerder zijn re-integratieverplichtingen is nagekomen.
8.13.
Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder onrechtmatig gehandeld heeft, noch dat eiseres door het feitelijk handelen van verweerder schade heeft geleden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
conclusie
9.1.
Uit wat bij de randnummers 5.1. tot en met 7.4. is overwogen volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
9.2.
Omdat de rechtbank het bestreden besluit niet onrechtmatig acht en niet is gebleken dat verweerder onrechtmatig jegens eiseres gehandeld heeft, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juni 2021 gedaan door mr. N.W. Brand, voorzitter, en mr. C.H. de Groot en mr. P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Als de zaak spoedeisend is, kunnen partijen de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om het treffen van een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel).