ECLI:NL:RBNNE:2021:2586

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
20/1739
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.C. Molema-Nankman, en verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, vertegenwoordigd door mr. T.W. Franssen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin een schadevergoeding van € 19.582,26 is toegekend voor schade aan zijn woning, die eiser stelt te zijn veroorzaakt door aardbevingen in het Groningenveld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2003 eigenaar is geworden van de woning en dat hij op 14 juni 2019 schade heeft gemeld bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen. Na een bezoek van een schade-expert zijn er verschillende schadebedragen vastgesteld, maar niet alle schade kwam voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de adviezen van deskundigen en de argumenten van beide partijen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de schade aan de dakgoot niet het gevolg is van mijnbouwactiviteiten, maar van mechanische belasting. De rechtbank heeft ook de hoogte van de schadevergoeding beoordeeld en vastgesteld dat deze in overeenstemming is met de geldende regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C. Molema-Nankman)
en
Het Instituut mijnbouwschade Groningen (voorheen de Minister van Economische Zaken en Klimaat),verweerder
.
(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019
(het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een vergoeding van in totaal € 17.275,32 toegekend.
Bij besluit van 22 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan eiser een vergoeding van in totaal € 19.582,26 toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is N. Handgraaf, schade expert namens verweerder, verschenen.
Het bestreden besluit is namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, genomen door de deelcommissie bezwaar van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen.
Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen in werking getreden. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze wet is er een Instituut Mijnbouwschade Groningen. Op grond van artikel 21, eerste lid, van deze wet worden de besluiten die namens de minister in mandaat zijn genomen door de deelcommissie mijnbouwschade en de deelcommissie bezwaar aangemerkt als besluiten van het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Op grond van het vierde lid van artikel 21 neemt het Instituut de zaken over in de staat waarin ze zich bevinden. De rechtbank duidt in deze uitspraak daarom zowel de minister als het Instituut als verweerder aan.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
1.1.
Eiser is woonachtig aan [adres] te [plaats] . De woning is in 2003 gebouwd en eiser is de eerste eigenaar van de woning.
1.2.
Op 14 juni 2019 heeft eiser bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen melding gedaan van schade aan zijn woning, die naar zijn overtuiging het gevolg is van trilling van de bodem door aardbeving.
1.3.
In het kader van de behandeling van die melding is eiser op 24 juni 2019 in zijn woning bezocht door een schade-expert, in dit geval A. Engelen (Engelen). Tijdens dit bezoek heeft de deskundige de schades opgenomen.
1.4.
De deskundige Engelen heeft zijn bevindingen opgenomen in een rapportage van 30 juni 2019. De deskundige heeft 25 schades geconstateerd. Enkele van deze schades komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat deze eerder zijn behandeld en niet zijn verergerd. Ook constateert de deskundige schades die niet zijn veroorzaakt door mijnbouw. Voor de overige schades komt Engelen tot een schadebedrag van € 7.998,26.
1.5.
Het rapport is op 10 juli 2019 aan eiser toegezonden. Eiser heeft bij mail van 11 juli 2019 aangegeven het niet eens te zijn met het advies en dit later in verschillende mails aangevuld.
1.6.
Naar aanleiding van de zienswijze van eiser heeft de deskundige zijn rapportage herzien. Dit rapport dateert van 3 oktober 2019. Engelen komt nu tot een schadebedrag van
€ 16.552,43.
1.9.
Bij besluit van 31 oktober 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld het advies van Engelen te volgen en eiser een vergoeding van € 17.275,32 toegekend, dat is het eerdergenoemde schadebedrag vermeerderd met wettelijke rente ad € 127,89 en bijkomende kosten ad € 595,00.
2.1
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.2.
In het kader van de behandeling van eisers bezwaarschrift heeft de Tijdelijke Commissie Advisering Bezwaarschriften Mijnbouwschade Groningen (de bezwaaradviescommissie) op 21 januari 2020 een hoorzitting gehouden.
2.2.
Bij advies van 31 maart 2020 heeft de bezwaarcommissie verweerder geadviseerd om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en aan eiser een aanvullende schadevergoeding van € 2.151,42 te vermeerderen met wettelijke rente toe te kennen.
2.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan eiser een vergoeding van in totaal
€ 19.582,26 toegekend.
Schade aan de dakgoot, mijnbouwschade?
3.1.
Eiser is van mening dat de schade aan zijn dakgoot veroorzaakt is door een aardbeving. Vergnes geeft in haar rapport aan dat op de foto’s geen sporen van mechanische beschadiging zijn waar te nemen, zodat het bewijsvermoeden niet is weerlegd.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij op grond van de adviezen van onafhankelijk deskundigen terecht tot de conclusie is gekomen dat het bewijsvermoeden is weerlegd. Verweerder verwijst naar hetgeen de deskundigen hierover hebben opgemerkt.
3.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW van toepassing is omdat de schade naar haar aard redelijkerwijs veroorzaakt zou kunnen zijn door bodembeweging als gevolg van gaswinning in het Groningenveld. De thans te beantwoorden rechtsvraag is of verweerder het bewijsvermoeden heeft weerlegd. Met betrekking tot deze vraag overweegt de rechtbank als volgt.
3.4.
Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt op grond van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW vermoed, dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Het bewijsvermoeden wordt door verweerder met succes weerlegt als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. In dat geval wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Zoals ook de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (AbRS) in haar uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374, overweegt, heeft verweerder de uitleg van het bewijsvermoeden in het voordeel van degenen die schade lijden, verscherpt ten opzichte van de uitleg die door de Hoge Raad is gegeven in zijn arrest van 19 juli 2019. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade onder publiekrechtelijke regie (Kamerstukken II, 2017-2018, 33 529, nr. 423).
3.5.
De rechtbank constateert dat verweerder zich in het bestreden besluit baseert op het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie. De commissie baseert zich op het rapport van Engelen en de verklaring van Handgraaf op de hoorzitting. Beide deskundigen hebben betoogd dat de schade is ontstaan door “mechanische belasting”. Handgraaf heeft nader uitgelegd wat hiermee wordt bedoeld: het uitzetten en krimpen van de zinken dakgoot. Handgraaf heeft gesteld dat het aantal in de oorspronkelijke goot aangebrachte rekstukken onjuist was om het uitzetten en krimpen te reguleren. In de aanvullende nota geeft Handgraaf nog aan dat door het uitzetten en krimpen van de lengte van de goot, welke in zink is uitgevoerd, en een te krappe doorvoer (gat in houten betimmering van de gevel) de beweging van uitzetten en krimpen wordt verhinderd, waardoor de uitloop vast loopt tegen het hout. Hierdoor scheurt de gesoldeerde verbinding los, met lekkage tot gevolg. Voorts is volgens Handgraaf op de foto te zien dat de uitloop deels in het verticale en deels in de bodem is gesoldeerd. Dit is een kwetsbaar detail en slecht uit te voeren. De rechtbank acht hiermee voldoende aannemelijk geworden dat de lekkage van de dakgoot is ontstaan door mechanische belasting. De enkele opmerking van Vergnes dat dit niet is te zien op de foto’s acht de rechtbank onvoldoende om hier anders over te oordelen.
Hoogte van de vergoeding voor schadeherstel
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich voorts richt tegen de wijze waarop de schade volgens verweerder hersteld moet worden en de kosten die deze wijze van herstel met zich mee brengen. Hierbij zijn de regels van het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht van toepassing, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat bij de begroting van (vermogens)schade degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij (met een redelijke mate van waarschijnlijkheid) zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraken van de Hoge Raad (HR) van 5 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BE9998) en van 10 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:208).
4.2.
Om inzicht te verkrijgen in de omvang van de schade en de kosten van herstel heeft verweerder zich laten adviseren door een onafhankelijke deskundige. De rechtbank stelt voorop dat, indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld AbRS van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
4.3.
Eiser heeft betoogd dat verweerder het bestreden besluit niet (mede) had mogen baseren op de reactie van de deskundige N. Handgraaf (Handgraaf) omdat deze de situatie ter plekke niet heeft gezien. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om eiser hierin te volgen. Engelen heeft de schades omschreven en door middel van foto’s op beeld vastgelegd. Zoals verweerder ook heeft aangegeven zijn de schades die zich bij eiser hebben voorgedaan dusdanig eenvoudig van aard dat de opname door Engelen voldoende beeld geven voor een andere deskundige, om over die schades een oordeel te geven.
5. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de herstelwijze en vergoeding die daarbij hoort op verschillende punten onvoldoende is, heeft eiser in beroep een rapport van Vergnes Expertise b.v. van 30 juni 2020 overgelegd. Verweerder heeft bij het verweerschrift een notitie gevoegd van Handgraaf, die daarin reageert op de stellingen van Vergnes.
Schade 1 en 2
5.1.1.Schades 1 en 2 betreffen scheurvorming in het metselwerk in de buitenmuur. Eiser is van mening dat een stevigere verbinding moet worden aangebracht. Dit betekent voor schade 1 het gebruik van 2 componentenmortel en voor schade 2, naast het toepassen van 2 componentenmortel, ook het aanbrengen van een spiraalanker.
5.1.2.Volgens verweerder is het herstel van het metselwerk en voegwerk qua sterkte afgestemd op het omliggende metselwerk. Het aanbrengen van een “stevigere verbinding” zoals Vergnes stelt, zal meer schade toebrengen en is bovendien een verbetering ten opzichte van voor de schadeveroorzakende gebeurtenis. Ten aanzien van de stelling dat schade 1 niet één, maar twee gescheurde bakstenen betreft, stelt verweerder dat op de foto’s niet goed is te zien dat er twee bakstenen zouden zijn gescheurd. Verweerder acht het overigens niet onwaarschijnlijk dat deze scheur is ontstaan in de periode tussen de opname door verweerder en de opname door Vergnes. Feitelijk maakt dit niets uit, verweerder heeft voor herstel van de voeg al gerekend met een te herstellen oppervlakte van 0,5 m².
5.1.3.
De verklaring van de deskundige dat bepaalde plekken niet extra verstevigd moeten worden om op die manier samenhang in het bouwwerk niet te ontwrichten, acht de rechtbank begrijpelijk en logisch. Gelet op het feit dat voor herstelwerk al 0,5 m² is gerekend, acht de rechtbank evenmin aannemelijk dat de schade vanwege het berekenen van één of twee bakstenen op een te laag bedrag is begroot.
Schade 6
5.2.1.Schade 6 betreft scheurvorming in de binnenmuur van de trapopgang. Volgens eiser loopt deze scheur niet alleen in de aansluiting maar ook in de wandafwerking door. Daarom kan niet worden volstaan met een flexibele voeg maar moet de wand worden voorzien van pleisterwerk. Verder is eiser van mening dat de opgenomen m2 niet juist zijn, er moet
4,00 m2 worden toegevoegd aan de herstelcalculatie en is de scheur niet 1,50 meter, maar 2,00 meter.
5.2.2.Verweerder blijft bij de stelling dat de scheuren zich bevinden op de aansluitingen van de verschillende materialen. In dergelijke situaties dient de aansluiting te worden “ingesneden” en te worden voorzien van een flexibele voeg (kit). Verweerder geeft aan dat een flexibele voeg op kleur de beste oplossing is, met de minste overlast. Hierdoor hoeven de wanden niet te worden overgedaan. Uit ruimhartigheid is wel het sauswerk van de wanden meegenomen. Ten aanzien van de meters: de hoeveelheden zijn volgens verweerder correct vermeld. Hier speelt het feit dat de opname van Vergnes een jaar later heeft plaatsgevonden mogelijkerwijs ook een rol.
5.2.3.
De enkele opmerking in het rapport van Vergnes dat in het wandvlak scheurvorming heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om twijfel te doen ontstaan omtrent de juistheid van de opname van verweerder en de beoordeling van de schade. Uit door Vergnes bijgevoegd fotomateriaal kan de schade in het wandvlak niet worden opgemaakt.
Schade 7
5.3.1.
Schade 7 betreft een scheur langs de aansluiting van wand en plafond. Het plafond is afgewerkt met spacwerk. Volgens eiser moet het spacwerk opnieuw worden aangebracht om de afwerking te herstellen op hetzelfde niveau waarin deze verkeerde voor het ontstaan van de schade. Alvorens daartoe over te kunnen gaan moet er eerst worden uitgevlakt en gestuct.
5.3.2.Voor herstel van de scheur is het aanbrengen van een flexibele voeg voldoende, aldus verweerder. Het vergoeden van het opnieuw schilderen van het plafond is daarmee ruimhartig. Het uitvlakken en opnieuw aanbrengen van een stuclaag is totaal overbodig en kostenverhogend.
5.3.3.
Gelet op bijgevoegd fotomateriaal vermag de rechtbank, net als de deskundige van verweerder, niet in te zien waarom het gehele plafond opnieuw gestuct zou moeten worden aangezien de scheur zich beperkt tot de aansluiting van het plafond en de muur. De rechtbank ziet geen reden de voorgestelde herstelwijze door de deskundige van verweerder voor onjuist te houden.
Schade 8 en 10
5.4.1.Deze schade betreft scheurvorming in een binnenmuur. Volgens Vergnes loopt de scheur door in de wandafwerking, sierpleister, zodat nieuw stucwerk en sierpleister moet worden aangebracht. Bovendien meet de wand geen 24,00m² maar 27,00m².
5.4.2.Verweerder stelt dat ook hier sprake is van scheuren bij de aansluiting van verschillende materialen. Aansluiting tussen verschillende materialen is altijd onderhevig aan krimp en kruip. De verticale scheur betreft een scheur bij een bouwkundige aansluiting en niet midden in een vlak, zodat dit niet hoeft te worden opengekapt. Voorts geeft Handgraaf aan dat in het bestreden besluit omwille van ruimhartigheid is uitgegaan van 27,00m², terwijl uit bouwtekeningen blijkt dat de oppervlakte van de wand niet meer is dan 22,67m².
5.4.3.De rechtbank acht de stellingen van de deskundige van eiser onvoldoende om aan te nemen dat concrete twijfel bestaat ten aanzien van de juistheid of de volledigheid van het rapport van de deskundige van verweerder. Voorts is in het bestreden besluit bij vergoeding van de schade uitgegaan van 27,00m², zodat ook daarin geen reden bestaat om aan te nemen dat de schade tot een te laag bedrag zou zijn vergoed.
Schade 9
5.5.1.Dit betreft scheurvorming in de binnenwanden van één van de slaapkamers. Vergnes meent dat niet kan worden volstaan met het aanbrengen van een flexibele voeg aangezien de scheur ook doorloopt in de wandafwerking. Verder moet de scheurvorming onder het raam worden hersteld met 2 componentenmortel.
5.5.2.De omschreven herstelmethode is ruim voldoende voor deze schade, aldus verweerder. Het herstellen van de krimpscheur met 2 componentenmortel is misplaatst.
5.5.3.Uit het rapport van Engelen blijkt dat vergoedingen worden gerekend voor het repareren van het stucwerk, het overzetten van de stucwerkwanden ten behoeve van sauswerk en dat een meerprijs is gerekend voor sierpleister. Er is dus geen sprake van het enkel aanbrengen van een flexibele voeg. De deskundige van eiser heeft voorts niet aangegeven waarom de voorgestane herstelmethodiek onvoldoende zou zijn. Voorts is evenmin nader verklaard waarom 2 componentenmortel onder het raam zou moeten worden toegepast. De rechtbank ziet daarom geen reden om de deskundige van verweerder niet te volgen.
Schade 11, 12, 13 en 14
5.6.1.Deze schades betreffen scheurvorming, horizontaal en verticaal, op de bovenverdieping. Vergnes geeft aan dat de scheurvorming tussen de wand en het plafond, dan wel tussen wanden, doorloopt in de wandafwerking dan wel het plafond zodat niet kan worden volstaan met het aanbrengen van een flexibele voeg. De wand of het plafond zal helemaal opnieuw moeten worden gepleisterd of gestuct. Verder is er bij schade 11 sprake van een wand van 32,00m² en niet van 30,00m².
5.6.2.
Verweerder geeft aan dat het aanbrengen van een flexibele voeg en het overschilderen van de wand dan wel het plafond een goede herstelwijze oplevert. Er is geen sprake van structuurverlies zodat het opnieuw stuken of pleisteren van de wand niet nodig is. Voorts stelt verweerder dat dit slaapkamer 2 betreft op de bouwtekeningen. Nameting levert een totaal van 30,00m² op zonder aftrek van het raamkozijn, hetgeen derhalve een ruimhartige berekening betreft.
5.6.3.
De rechtbank kan verweerder volgen in diens stelling dat deze schades zodanig zijn, dat deze hersteld kunnen worden door het aanbrengen van een flexibele voeg en het opnieuw schilderen van de wand. De deskundigen Engelen en Handgraaf hebben immers beiden aangegeven dat deze scheuren zich bevinden in bouwkundige aansluitingen en niet (midden) in een vlak. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de berekening van de oppervlakte van de kamer door de deskundige van verweerder voor onjuist te houden. Aangegeven is dat deze berekening is gebaseerd op de bouwtekening, terwijl Vergnes geen enkele nadere onderbouwing geeft.
Schade 18, 19 en 20
5.7.1.Deze schades betreffen verticale en horizontale scheurvorming in de keuken. Volgens eiser is verweerder bij de schadevergoeding uitgegaan van een onjuist aantal m², er moet 45m² worden vergoed. Ook hier is eiser van mening dat het sierpleisterwerk opnieuw aangebracht moet worden om structuurverschil te voorkomen. Ook moet een kostenpost worden opgenomen voor het de- en hermonteren van de keukenkastjes.
5.7.2.Verweerder geeft aan dat op advies van de bezwaarschriftencommissie al 45m² herstelwerkzaamheden zijn toegekend. Er is geen reden om de wanden opnieuw te bepleisteren, bij een goede uitvoering van het sauswerk zal er nauwelijks structuurverschil optreden.
5.7.3.De rechtbank constateert dat er zowel 45m2 herstelwerkzaamheden zijn toegekend, in het rapport van Engelen een aparte post is opgenomen voor meerprijs sierpleister en ook een kostenpost voor het verplaatsen en/of de- of hermonteren van meubelstukken en vaste inrichting. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder tot een te laag bedrag aan herstelwerkzaamheden heeft vergoed.
Schade 23
5.8.1.Eiser is van mening dat verweerder voor het demonteren van een convector in de woonkamer een te laag bedrag heeft gerekend.
5.8.2.Verweerder betoogt dat het de- en hermonteren van een convector radiator in basis gelijk is aan een normale radiator. Verweerder geeft aan dat een bedrag van €273,91 excl.21% BTW is opgenomen voor het de- en hermonteren van deze radiator, terwijl Vergnes voor een gewone radiator €136,58 excl. 21% BTW rekent. Nu ook eiser niet aangeeft waarom het door verweerder gehanteerde bedrag te laag zou zijn, ziet de rechtbank geen reden om verweerder niet te volgen.
Schade 25
5.9.1.Deze schade betreft scheurvorming in een binnenmuur in het toilet op de begane grond. Eiser stelt dat de scheurvorming in de wandafwerking doorloopt, zodat het enkel herstellen met een flexibele voeg en schilderen van de wand onvoldoende is aangezien er dan structuurverschil zou ontstaan.
5.9.2.Ook hier is volgens verweerder sprake van een krimpscheur, veroorzaakt door krimp en werking van de verschillende materialen onderling. Ook hier is verweerder van mening dat het aanbrengen van een flexibele voeg en het sausen van de wanden voldoende is. Bij een goede uitvoering zal er nauwelijks sprake zijn van structuurveranderingen. De rechtbank ziet ook hier geen aanleiding om verweerder niet te volgen.
6. Gelet op bovenstaande overwegingen ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder bij het nemen van een besluit niet van de adviezen van de ingeschakelde deskundigen mocht afgaan. Er is dus geen grond voor het oordeel dat aan eiser een ontoereikende schadevergoeding is uitgekeerd.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is gedaan op 14 april 2021 en de eerstvolgende maandag daarop in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.