ECLI:NL:RBNNE:2021:2419

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
8959578
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na ontruiming van percelen door onterecht uitvoerbaar verklaard vonnis

In deze zaak heeft eiser X schadevergoeding gevorderd van gedaagde Y Vastgoed B.V. na een ontruiming van percelen die hij in gebruik had. De ontruiming volgde op een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de pachtkamer, dat later in hoger beroep door het hof is vernietigd. Het hof oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een pachtrelatie tussen X en Y, en dat Y onrechtmatig had gehandeld door de ontruiming uit te voeren. X stelde dat hij door de ontruiming schade had geleden omdat hij de percelen gedurende drie jaar niet kon gebruiken. Y voerde aan dat het hof het vonnis wat betreft de ontruiming had bekrachtigd, maar de pachtkamer oordeelde dat de rechtsgrond voor de ontruiming was komen te vervallen door het oordeel van het hof. De pachtkamer oordeelde dat Y de schade aan X moest vergoeden, maar dat X een verklaring van zijn accountant moest overleggen om de schade te onderbouwen. De zaak betreft ook een vordering in reconventie van Y tot betaling van de pachtprijs, die door de pachtkamer werd afgewezen omdat Y geen rechtsvordering kon instellen zonder goedkeuring van de grondkamer. De pachtkamer hield verdere beslissingen aan in afwachting van de benodigde verklaringen van de accountant.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Pachtkamer
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8959578 \ CV EXPL 21-77
Vonnis van de pachtkamer van 22 juni 2021
in de zaak van
X,
wonende te Smilde,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Bolt,
tegen
de besloten vennootschap
Y VASTGOED B.V.,
gevestigd te Kallenkote,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. P. Stehouwer,
Partijen zullen hierna X en Y worden genoemd.

1.De procedure1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit- het tussenvonnis van 9 maart 2021,- de akte wijziging van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie,- de mondelinge behandeling op 18 mei 2021 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De beoordeling conventie en in reconventie

Waar gaat het om in deze zaak?

2.1.
Om de vraag of Y aan X schadevergoeding moet betalen omdat zij uitvoering heeft gegeven aan een eerder door deze rechtbank gewezen vonnis dat in hoger beroep is vernietigd. Y heeft het vonnis tenuitvoergelegd door de percelen grond die X in gebruik had, te ontruimen. X stelt dat hij schade lijdt doordat hij de grond gedurende drie jaren niet heeft kunnen gebruiken. Volgens Y heeft het hof het vonnis wat de ontruiming betreft, bekrachtigd.
Wat is de achtergrond van deze zaak?2.2. De pachtkamer gaat uit van de volgende feiten:
a. X is agrarisch ondernemer. Hij heeft de percelen aan de Nieuwe Ruiterweg, kadastraal bekend gemeente Havelte, sectie I nummer 3574 en 3575, samen 8.49.12 hectare, (hierna: de percelen) gepacht van de voormalige eigenaar. In het kader van projectontwikkeling heeft de vorige eigenaar de percelen verkocht aan Hofstede Ommen Vastgoed B.V. (hierna: Hofstede) met de afspraak dat levering zal plaatsvinden wanneer Hofstede de percelen nodig heeft. In de tussentijd heeft X het gebruik van de percelen gehad en hiervoor een vergoeding betaald aan de voormalige eigenaar. Op 3 januari 2005 heeft de voormalige eigenaar de percelen geleverd aan Hofstede die de percelen dezelfde dag heeft doorgeleverd aan Mega Projecten B.V. (hierna: Mega).
De percelen zijn vanwege een dreigend faillissement van Mega via een veiling verkocht aan Y en op 25 maart 2016 aan Y geleverd.
b. Tussen X en Y is een verschil van mening ontstaan over de vraag of X een pachtaanspraak heeft op de percelen. X heeft bij dagvaarding van 11 februari 2016 schriftelijke vastlegging van de pachtverhouding gevorderd. Y heeft in reconventie de ontruiming van de beide percelen gevorderd. Bij vonnis van 4 april 2017 heeft de pachtkamer de vordering tot vastlegging afgewezen en de vordering in reconventie tot ontruiming toegewezen. Redengevend daarvoor was dat X, nadat hem drie keer uitstel was verleend, geen akte uitlating heeft genomen ten aanzien van de hem in het tussenvonnis van 6 december 2016 verstrekte bewijsopdracht, namelijk het bewijs dat voor het gebruik van de percelen een tegenprestatie was overeengekomen met Mega. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
c. X heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Y heeft het vonnis kort daarna laten betekenen en aangekondigd dat zij aanspraak zou maken op de dwangsommen als X de percelen niet tijdig zou verlaten. X heeft Y verzocht om hangende de uitkomst van het hoger beroep de gebruikssituatie voort te zetten. Omdat Y daarin niet mee ging, heeft X de percelen onder protest ontruimd en aan Y ter beschikking gesteld. Y heeft de percelen vervolgens aan derden verpacht. X heeft Y aansprakelijk gesteld voor alle schade die hij door deze ontruiming zou lijden.
d. Bij arrest van 24 september 2019 heeft de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de pachtkamer van 4 april 2017 in conventie vernietigd en in reconventie bekrachtigd wat de ontruiming betreft. Het hof heeft verder, opnieuw recht doende, de reguliere pachtovereenkomst tussen Y als verpachter en X als pachter met betrekking tot de percelen vastgelegd met ingang van het pachtjaar 1996 voor de wettelijke duur van zes jaar en tegen een pachtprijs van € 2.500,00 voor het geheel. De reden hiervoor is dat na bewijslevering is komen vast te staan dat X een tegenprestatie heeft betaald en dat de reguliere pachtovereenkomst vanaf 2005 is voortgezet. De vordering tot ontbinding is toegewezen omdat volgens het hof het bestemmingsplan onherroepelijk is gewijzigd in een andere dan landbouwkundige bestemming en het belang van Y bij ontbinding zwaarder weegt dan dat van X.
e. X vordert na wijziging van eis, verkort weergegeven, veroordeling van Y tot betaling aan X van € 33.849,17, althans een door de pachtkamer vast te stellen schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2017 en met de proceskosten.
f. Y voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. In reconventie vordert hij, samengevat, veroordeling van X tot betaling van € 33.246,02, te vermeerderen met een deel van de waterschapslasten over 2016 tot en met 2019, en vermeerderd met de rente over dit bedrag. Y heeft na de eis in reconventie een gemachtigde in de arm genomen die het verweer ter zitting mondeling heeft aangevuld.
Heeft X recht op schadevergoeding vanwege de uitspraak van het Hof? Ja2.3. Volgens vaste rechtspraak moet worden aangenomen dat de partij die door dreiging met executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van dat vonnis voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, in beginsel onrechtmatig handelt en schadeplichtig is wanneer het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd (vgl. onder meer HR 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5863). De partij die wegens onrechtmatige executie aansprakelijk is, is in beginsel verplicht de daardoor veroorzaakte schade volledig te vergoeden (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600).
2.4.
X stelt dat op grond van het eindarrest van het hof vaststaat dat Y als verpachter is tekortgeschoten omdat zij niet heeft voldaan aan de verplichting om X als pachter het ongestoorde genot te geven van de percelen. X wijst erop dat het hof de pachtovereenkomst tot en met 24 september 2019 heeft vastgelegd zodat X recht had op het gebruik. Y had geen reden om het vonnis van de pachtkamer ten uitvoer te leggen.
2.5.
Y voert aan dat X geen vordering heeft omdat het hof in het dictum het vonnis van de pachtkamer, wat de ontruiming betreft, heeft bekrachtigd. Het hof heeft de ontruiming vanaf 2017 immers in stand gehouden, aldus Y. Y heeft slechts gevolg gegeven aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis en door de bekrachtiging van de ontruiming is geen sprake van een genomen executierisico. Y wijst erop dat
als de pachtkamer dit standpunt volgt, de vordering in reconventie geen stand houdt omdat Y dan geen recht heeft op een pachtvergoeding van X.
2.6.
Het is juist dat het hof in het dictum het vonnis van de pachtkamer in reconventie heeft bekrachtigd maar evengoed heeft het hof in hetzelfde dictum het vonnis in conventie vernietigd. Het dictum van het arrest van het hof bevat dus zowel een vernietiging als een bekrachtiging. Bij de interpretatie van dat dictum is daarom van belang wat de strekking van het arrest is. Volgens het hof was wel sprake van een pachtrelatie tussen X en Y en daarom is deze vastgelegd. Dat het hof de pachtovereenkomst per 24 september 2019 vervolgens heeft ontbonden, heeft (alleen) te maken met een reden die pas in hoger beroep inhoudelijk ter beoordeling is opgekomen, namelijk de bestemmingsplanwijziging. Dit staat los van de vraag of sprake is van een pachtrelatie. Had deze ontbindingsgrond zich niet voorgedaan, dan zou het Hof de pachtovereenkomst zeer waarschijnlijk niet hebben ontbonden, maar ter goedkeuring hebben doorgestuurd naar de grondkamer.
2.7.
Met het oordeel van het hof is de rechtsgrond komen te ontvallen aan de door Y uitgevoerde ontruiming ter uitvoering van het vonnis. Die rechtsgrond was immers dat volgens de pachtkamer (bij gebreke van bewijslevering) niet is komen vast te staan dat sprake was van een pachtrelatie tussen Y en X, zodat X de percelen grond zonder recht of titel gebruikte, maar daarover heeft het Hof, nadat het bewijs in hoger beroep door X wél was geleverd, dus anders geoordeeld. X heeft daarom gelijk met zijn stelling dat tussen X en van 1996 tot en met 24 september 2019 een pachtrelatie heeft bestaan en dat Y op grond daarvan X het gebruik had moeten bieden van de percelen.
2.8.
De pachtkamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat Y door X te dwingen tot uitvoering van het vonnis, onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij daarom schadeplichtig is.
Wat is de hoogte van de schadevergoeding?2.9. De schadevergoeding moet worden berekend door met elkaar te vergelijken de situatie waarin de geëxecuteerde als gevolg van de tenuitvoerlegging daadwerkelijk verkeert, en de situatie waarin hij zou hebben verkeerd als de tenuitvoerlegging niet had plaatsgevonden (vgl.: HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1823). In dit geval betekent dit dat moet worden gekeken wat de opbrengst van de percelen zou zijn geweest als het vonnis niet ten uitvoer zou zijn gelegd. Daarbij moet uiteraard ook rekening worden gehouden met de kosten die X als gevolg van de pacht zou hebben gemaakt.
2.10.
X stelt dat Y de vermogensschade van X moet vergoeden door hem in de positie te brengen waarin hij zou hebben verkeerd als hij de beschikking over het land zou hebben gehad in 2017, 2018 en 2019. De schade bestaat volgens X uit het gemiddelde resultaat per hectare in de betreffende jaren op het bedrijf, door de accountant berekend op € 1.389,00 per hectare. Omdat dit saldo tevens de kosten omvat, dus ook de betaalde pachtprijs (respectievelijk € 18.610,00, € 19.158,00 en € 23.542,00), heeft X deze bedragen in mindering gebracht op het totale resultaat, omdat de pachtprijs anders dubbel in mindering zou worden gebracht. X komt daarmee op een gemiddeld resultaat per hectare van € 1.730,00 bruto. Hierop moeten dan de (volgens de veranderpercentages jaarlijks gewijzigde) geldende pachtkosten over de desbetreffende jaren van in totaal € 10.220,16 nog in mindering moeten worden gebracht. De berekening van de schadeloosstelling luidt volgens X dan als volgt:
€ 1.730,00 bruto x 8.49.12 hectare = € 44.069,33 minus € 10.220,16 = € 33.849,17.
X wijst op het door zijn accountant ingebrachte overzicht dat is gebaseerd op de jaarstukken. X wil de jaarstukken liever niet overhandigen omdat deze gevoelige privéinformatie bevatten en hij bang is dat de stukken op straat komen te liggen. Hij biedt aan de accountant een verklaring te laten afleggen. De kwestie over de onderpacht is volgens X achterhaald door het oordeel van het hof dat sprake is (geweest) van een pachtrelatie tussen partijen.
2.11.
Y betwist de berekening van X omdat de schade volgens hem onvoldoende is onderbouwd met boekhoudkundige gegevens. Zo is er geen jaarrekening overgelegd terwijl de in de procedure bij het hof overgelegde jaarstukken lagere cijfers lieten zien. Y voert aan dat zij de berekening wil kunnen toetsen, maar dat het niet de bedoeling is om de discussie bij het Hof opnieuw te voeren.
2.12.
De pachtkamer laat de door Y opgeworpen discussie over de vraag of sprake is van onderpacht en de gevolgen daarvan voor de schadevergoeding, buiten beschouwing. Dit standpunt is immers reeds door het hof verworpen.
2.13.
De pachtkamer stelt verder vast dat Y ter zitting niet (langer) heeft betwist dat X terecht de gemiddelde opbrengst per hectare van zijn bedrijf over 2017, 2018 en 2019 (inclusief de oogst van 2019) tot uitgangspunt voor de schadeloosstelling heeft genomen en dat het er daarom niet om gaat wat er daadwerkelijk op de percelen is verbouwd in die jaren. Ook staat vast dat X bij de berekening van de schade rekening heeft gehouden met de pachtprijs, zij het dat Y in reconventie op een hoger bedrag uitkomt. De pachtkamer is met X van oordeel dat niet de regionormen, maar de veranderpercentages van toepassing zijn op de jaarlijkse wijzigingen van die pachtprijs, nu de pachtovereenkomst dateert van voor 2007.
Het verweer van Y gaat verder voornamelijk over de onderbouwing van de cijfers van de accountant. Y wil aan de hand van de jaarstukken kunnen controleren of de berekening klopt. De pachtkamer overweegt dat Y niet met concrete gegevens heeft onderbouwd op grond waarvan zij twijfelt aan de juistheid van de berekening van de accountant en op grond waarvan het nodig is de jaarstukken in te zien. De pachtkamer ziet daarin geen reden om X op te dragen de jaarstukken in het geding te brengen. Aan Y moet echter worden toegegeven dat de verklaring van de accountant summier is. Deze bestaat alleen uit een excelsheet dat ook niet op briefpapier van de accountant is afgedrukt, noch door hem is ondertekend. Daarom zal de pachtkamer X opdragen om een (ten overstaan van een notaris) beëdigde verklaring van de accountant over te leggen waarin deze de juistheid van de gegevens onder ede bevestigt.
2.14.
De pachtkamer draagt X verder op om een toelichting te geven (eventueel door de accountant) op het (onder 2. en 3. van de 'akte wijziging van eis, tevens akte overlegging productie in conventie en conclusie van antwoord in reconventie') berekende bedrag van € 1.730,00 als bruto saldo per hectare, nu de pachtkamer uit de overgelegde informatie niet kan achterhalen waarop dit bedrag is gebaseerd. Datzelfde geldt dus voor de totale opbrengst van € 44.069,33.
2.15.
De pachtkamer houdt de beslissing hierover aan in afwachting van de hiervoor onder 2.13. en 2.14. opgedragen verklaringen.
Heeft Y in reconventie recht op betaling van de pachtprijs?2.16. Y vordert in (voorwaardelijke) reconventie de met terugwerkende kracht berekende reguliere pachtprijs over 2016 tot en met 2019 ad € 24.784,12 en de opbrengst van het land over 2019 van € 8.461,70 die vanwege de ontbinding volgens hem niet aan X zou zijn toegekomen. Zij stelt hiervoor dat als sprake is geweest van pacht tot
24 september 2019, X haar de marktconforme pachtprijs had moeten betalen en de opbrengst van de oogst niet aan X was toegekomen.
2.17.
X voert aan dat het eindarrest niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard zodat de ontbinding pas op 24 december 2019 een feit is geworden. Had hij het land nog in gebruik gehad, dan had hij de vruchten van het land in 2019 nog kunnen plukken. Dat het hof vanwege de feitelijke situatie de ontbinding niet per einde teeltseizoen maar per datum van het arrest heeft vastgesteld, doet niet af aan het recht van X op de (fictieve) opbrengst van de oogst in 2019. Bovendien heeft Y als verpachter geen aanspraak op de vruchten van het land maar alleen op de pachtsom. Verder voert hij aan dat Y de percelen na de ontruiming tot heden aan derden heeft verpacht en dat hij hiervoor reeds een pachtvergoeding en de helft van de waterschapslasten heeft ontvangen.
2.18.
De pachtkamer is van oordeel dat de vordering in reconventie wat betreft de gevorderde pacht om meerdere redenen afgewezen moet worden. De door het hof vastgelegde pachtovereenkomst is niet door de grondkamer goedgekeurd. Dit betekent op grond van artikel 7:322, eerste lid, BW dat Y geen rechtsvordering tot betaling van de pachtprijs tegen de pachter kan instellen. Y is daarom niet-ontvankelijk in haar vordering. Daarbij komt dat niet in geschil is dat Y de percelen heeft verpacht aan derden en hij daarvoor de pachtprijs en de helft van de waterschapslasten heeft ontvangen van die pachters. Nu de percelen niet aan X in gebruik zijn gegeven, valt hoe dan ook niet in te zien op welke grond X pachtgeld verschuldigd zou zijn aan Y. Deze (fictieve) kosten zijn slechts relevant bij de vaststelling van de hoogte van de schadeloosstelling in conventie.
2.19.
Ook de vordering in reconventie die ziet op de opbrengst van 2019, moet worden afgewezen. Een verpachter heeft immers geen recht op de vruchten van het land maar op de pachtsom.
2.20.
De pachtkamer houdt iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie aan.

3.De beslissing

De pachtkamer
in conventie
verwijst de zaak naar de rol van
6 juli 2021voor het nemen van een akte door X met daarin
- een beëdigde verklaring van zijn accountant over het resultaat van het akkerbouwbedrijf van X over de jaren 2017, 2018, 2019, zoals weergegeven onder 2.13;
- een toelichting op de berekening van het gemiddeld resultaat per hectare van € 1.730,00, zoals weergegeven onder 2.14;
stelt Y in de gelegenheid om op de rol van twee weken na de akte van X een antwoordakte nemen,
in conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter-voorzitter mr. A.S. Venema-Dietvorst en E. van Zanten en G. Groothuis, leden, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.
typ/conc: 361/cd
coll: