ECLI:NL:RBNNE:2021:2347

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
9139970 AR VERZ 21-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Transitievergoeding bij het intrekken van en ontbindende voorwaarde

In deze zaak verzoekt [verzoeker], die in dienst was bij G4S SECURITY SERVICES B.V., om een verklaring voor recht dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door G4S niet rechtsgeldig is. De arbeidsovereenkomst was aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat [verzoeker] over een geldig legitimatiebewijs diende te beschikken. Na de intrekking van zijn Wbpr-toestemming door de korpschef, heeft G4S de arbeidsovereenkomst als beëindigd beschouwd. [verzoeker] betwist de rechtsgeldigheid van deze opzegging en vraagt om een billijke vergoeding en een transitievergoeding. G4S verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd door het intreden van de ontbindende voorwaarde.

De kantonrechter overweegt dat de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] rechtsgeldig is. De kantonrechter stelt vast dat de intrekking van de Wbpr-toestemming door de korpschef heeft geleid tot het feit dat [verzoeker] niet langer kon worden tewerkgesteld, waardoor de arbeidsovereenkomst feitelijk inhoudsloos is geworden. De kantonrechter wijst erop dat de bescherming van de werknemer in het ontslagrecht niet betekent dat een ontbindende voorwaarde die in strijd is met de wet niet kan worden toegepast. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd en dat [verzoeker] geen recht heeft op een billijke vergoeding, maar wel op een transitievergoeding. G4S wordt veroordeeld om deze transitievergoeding aan [verzoeker] te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. Tevens wordt G4S veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer.: 9139970 AR VERZ 21-24
beschikking van de kantonrechter d.d. 4 juni 2021
[verzoeker],
wonende te Leeuwarden,
verzoeker,
gemachtigde: mr. H.D. Postma,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G4S SECURITY SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. T. Yekhlef.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en G4S worden genoemd.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ex artikel 7:681 lid 1 sub a BW;
- het verweerschrift ex artikel 7:681 lid 1 sub a BW;
- de mondelinge behandeling op 7 mei 2021 (die in verband met de coronamaatregelen heeft plaatsgevonden via Skype) en de op voorhand door de gemachtigde van G4S toegezonden pleitaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 18 mei 2011 in dienst getreden bij G4S. Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 2.321,04 per vier weken exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. Artikel 4 van de arbeidsovereenkomst luidt:
De overeenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat werknemer over een wettelijke vereist, geldig legitimatiebewijs beschikt. (…..)
(…..) Ingeval het legitimatiebewijs door de daartoe bevoegde instantie tussentijds wordt ingetrokken of niet wordt verlengd, dan eindigt het dienstverband van rechtswege op de dag waarop de werkgever verneemt dat het legitimatiebewijs is ingetrokken of niet wordt verlengd.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Particuliere Beveiliging van toepassing. Artikel 12 lid 4 van de CAO Particuliere Beveiliging luidt:
Een werkgever mag een werknemers slechts in dienst nemen en houden, indien de werknemer in het bezit is van de toestemming van de overheid om de functie van beveiliger uit te oefenen.
2.2.
[verzoeker] is op 7 december 2020 aangehouden als verdachte in een strafzaak en hij is in voorlopige hechtenis gesteld. Op 20 januari 2021 is de door de officier van justitie gevorderde verlenging gevangenhouding door de strafkamer van rechtbank afgewezen omdat de ernstige bezwaren, die tot het bevel gevangenhouding hadden geleid, niet langer aanwezig waren. De voorlopige hechtenis van [verzoeker] is daarbij opgeheven en [verzoeker] is in vrijheid gesteld.
2.3.
Op 4 februari 2021 heeft [verzoeker] een besluit van de korpschef politie-eenheid Amsterdam ontvangen met de mededeling dat de toestemming om voor G4S werkzaamheden te verrichten, zoals bedoeld in de zin van artikel 7 lid 2 van de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus (Wpbr), per direct was ingetrokken. Dit besluit vermeldt onder meer (voor zover van belang):
Het geen waar de verdenking zich op richt, is dat er op 21 en 25 augustus 2020 aangifte tegen u is gedaan van poging tot doodslag.
U wordt verdacht van het doen plegen of medeplegen dan wel medeplichtig te zijn van het aanbrengen van ernstige verwondingen, namelijk twee steekwonden in de buik van de aangever. Aangever/slachtoffer is hiervoor opgenomen in het M.C.L. ziekenhuis waar hij moest worden geopereerd.
U wordt er tevens van verdacht dat uw de aangever/slachtoffer hulpeloos zou hebben achtergelaten. Het is niet ondenkbaar dat aangever/slachtoffer had kunnen overlijden door de aan hem toegebrachte verwondingen.
Gelet op het feit dat het onderzoek nog in volle gang is, de aard van het misdrijf en het strafrechtelijk belang, kan ik hier geen informatie over delen.
Het feit dat de zaak nog in onderzoek is bij de politie, u in preventieve hechtenis heeft gezeten, maakt dat er nog serieuze verdenkingen tegen u bestaan. U heeft voor bovenstaande tot 20 januari 2021 in preventieve hechtenis gezeten in de Penitentiaire Inrichting te Almelo. Ondanks dat dit beëindigd is, betekent niet, dat er geen serieuze verdenkingen meer tegen u gericht zijn. Er zijn in het strafrechtelijk dossier voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat u nog immer verdachte bent in deze zaak en derhalve onvoldoende betrouwbaar bent om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten.
Als gevolg van de intrekking van de Wbpr-toestemmig heeft de beveiligingspas van [verzoeker] zijn geldigheid verloren.
2.4.
G4S is op 8 februari 2021 in kennis gesteld van de intrekking en zij heeft bij brief van 8 februari 2021 aan [verzoeker] te kennen gegeven dat de ontbindende voorwaarde in zijn arbeidsovereenkomst is vervuld, waardoor deze van rechtswege is geëindigd.
2.5.
[verzoeker] heeft bij brief van 3 maart 2021 hiertegen geprotesteerd en aangegeven dat de ontbindende voorwaarde niet rechtsgeldig is én dat deze niet in vervulling is gegaan.
2.6.
[verzoeker] heeft op 10 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef. Hierop is nog niet beslist.
2.7.
De strafzaak tegen [verzoeker] loopt nog.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Voor recht te verklaren dat de gedane opzegging van G4S van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is c.q. dat er sprake is van een onregelmatige opzegging, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
2. G4S te veroordelen om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van
€ 30.313,00, althans een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding, welk bedrag te vermeerderen is met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2021, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
3. G4S te veroordelen om aan [verzoeker] de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW ad
€ 8.190,27 te betalen, welk bedrag te vermeerderen is met de wettelijke rente vanaf
8 maart 2021;
4. G4S te veroordelen in de kosten van de procedure welke kosten zijn te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
[verzoeker] stelt dat de ontbindende voorwaarde zoals geformuleerd in de arbeidsovereenkomst in strijd is met het gesloten ontslagstelsel van de wet vanwege haar aard, inhoud en context. De ontbindende voorwaarde voldoet volgens [verzoeker] niet aan de door de Hoge Raad geformuleerde criteria voor de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst. Zo is zijn arbeidsovereenkomst niet inhoudsloos geworden omdat hij invulling aan zijn functie van beveiligingsemployé kan geven zonder dat hij daarvoor zijn beveiligingspas nodig heeft. Op die manier kan het tijdelijk ontbreken van de Wbpr-toestemming worden overbrugd. Daarnaast is intreden van de ontbindende voorwaarde afhankelijk van de subjectieve beoordeling van de omstandigheden door G4S. G4S waardeert die omstandigheden zo dat de ontbindende voorwaarde definitief is ingetreden. Het besluit van de korpschef om de Wbpr-toestemming in te trekken is echter niet definitief omdat de bezwaarschriftprocedure niet is afgerond. Er is daarom volgens [verzoeker] sprake van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst doordat de opzegtermijn niet in acht is genomen. [verzoeker] ziet af van vernietiging van de opzegging, maar verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding. Daarnaast maakt hij aanspraak op de transitievergoeding.

4.Het verweer

4.1.
G4S concludeert bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verzoek van [verzoeker] om een verklaring voor recht dat de opzegging door G4S van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is af te wijzen;
II. het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding af te wijzen;
III. het verzoek van [verzoeker] tot veroordeling van G4S tot betaling van de transitievergoeding af te wijzen;
IV. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
4.2.
G4S voert aan dat de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] per 8 februari 2021 van rechtswege is geëindigd als gevolg van het intreden van de ontbindende voorwaarde. De ontbindende voorwaarde in artikel 4 van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is rechtsgeldig. Als gevolg van de intrekking van de toestemming ingevolge artikel 7 lid 2 Wbpr is deze ontbindende voorwaarde vervuld en is de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege geëindigd, zonder dat G4S verplicht was een opzegtermijn in acht te nemen. [verzoeker] heeft daarbij volgens G4S geen aanspraak op een transitievergoeding.
5. De beoordeling
5.1.
De bescherming van de werknemer, die onder meer tot uiting komt in het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, brengt mee dat de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering kan worden aanvaard. Een voorwaarde die redelijkerwijs niet met dat wettelijk stelsel is te verenigen, zal niet tot een beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. Van geval tot geval moet worden bezien of een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst is te verenigen met dat wettelijk stelsel. Daarbij komt het mede aan op de aard, inhoud en context van de voorwaarde (zie onder meer Hoge Raad 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0348). De kantonrechter overweegt in verband daarmee als volgt.
5.2.
De Wpbr voorziet in waarborgen voor de kwaliteit en de betrouwbaarheid van particuliere beveiligingsorganisaties en de wetgever heeft deze waarborgen noodzakelijk geacht, enerzijds omdat het werk van beveiligingsorganisaties kan raken aan de rechten van burgers (zoals het recht op privacy en bewegingsvrijheid) en anderzijds omdat beveiligingsorganisaties mede een publiek belang dienen: de preventie van criminaliteit.
5.3.
Op grond van artikel 7 lid 2 Wpbr mag een veiligheidsorganisatie of recherchebureau geen personen te werk stellen die belast zullen worden met werkzaamheden dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. In paragraaf 3.1. van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 is bepaald dat de toestemming is vereist voor al het personeel van een beveiligingsorganisatie en dus niet alleen voor het personeel dat beveiligings- of recherchewerkzaamheden verricht. De CAO Particuliere Beveiligingsorganisaties bepaalt dan ook dat een werkgever een werknemer slechts in dienst mag nemen en houden, indien de werknemer in het bezit is van de toestemming van de overheid om de functie van beveiliger uit te oefenen. Uit die regelgeving volgt dat, ook al zou [verzoeker] bepaalde werkzaamheden uit kunnen voeren zonder zijn veiligheidspas, hij geen werkzaamheden voor G4S mag verrichten. Ook voor het verrichten van die werkzaamheden is de toestemming van de korpschef vereist en deze toestemming is ingetrokken. [verzoeker] kan zonder deze toestemming, op grond waarvan zijn veiligheidspas zijn geldigheid heeft verloren, dan ook geen andere werkzaamheden voor G4S verrichten, waardoor zijn arbeidsovereenkomst feitelijk 'inhoudsloos' is geworden.
5.4.
Voorts overweegt de kantonrechter dat het verkrijgen en behouden van bedoelde toestemming in beginsel voor risico van [verzoeker] komt, nu dit in belangrijke mate samenhangt met zijn eigen gedrag. Hij heeft immers de verdenking op zich geladen dat hij zich aan een (relevant) strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarbij overweegt de kantonrechter dat de stelling van [verzoeker] dat hij onschuldig zou zijn en dat het voor de hand ligt dat hij zal worden vrijgesproken, niet nader is onderbouwd. [verzoeker] geldt nog steeds als verdachte van een (ernstig) misdrijf en het enkele feit dat vordering tot verlening van de gevangenhouding is afgewezen omdat de ernstige bezwaren, die tot het bevel tot gevangenhouding hadden geleid, niet langer aanwezig waren, is daarvoor in ieder geval geen indicatie. Een bevel tot gevangenhouding wordt immers slechts gegeven in geval van een ernstig gevaar voor vlucht, dan wel als uit de omstandigheden blijkt dat gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid dit vorderen. Die ernstige bezwaren waren kennelijk niet (langer) aanwezig. Dat er sprake zou zijn van gebrek aan bewijs met betrekking tot het strafbare feit waarvan [verzoeker] wordt verdacht, zoals [verzoeker] stelt, blijkt daaruit niet. Ook anderszins is dit gebleken.
5.5.
Ook de stelling van [verzoeker] dat er sprake is van een subjectieve beoordeling door G4S gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. De bevoegdheid tot het verlenen en/of intrekken van de beveiligingspas is uitsluitend in handen van de korpschef en zodra de korpschef heeft besloten de beveiligingspas in te trekken mag G4S [verzoeker] niet langer te werk stellen.
5.6.
Op grond van een en ander kan in dit geval niet worden geoordeeld dat mede gelet op de aard, inhoud en context van de voorwaarde deze redelijkerwijs niet met het wettelijk stelsel van het ontslagrecht is te verenigen.
5.7.
Volgens [verzoeker] is de voorwaarde niet definitief vervuld, omdat deze kan worden gevolgd door een andersluidende beslissing op het bezwaar. De verwachting is dat de Wpbr-toestemming zo spoedig mogelijk weer verstrekt zal worden, omdat deze ten onrechte is ingetrokken, aldus [verzoeker] . De rechtbank volgt [verzoeker] hierin niet. De kantonrechter verwijst daartoe naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 augustus 2014 (ECLIL:NL:GHAMS:2018:3532). Het gerechtshof heeft daarin overwogen:
3.7. (…..)
Het hof gaat echter ervan uit dat de arbeidsovereenkomst tussen appellant (
lees [verzoeker] , de kantonrechter)en G4S reeds is geëindigd met de intrekking van de toestemming per 30 januari 2013 en dat dit niet anders wordt doordat deze intrekking op een later moment wordt opgevolgd door een andersluidende beslissing op bezwaar. Met de beslissing op bezwaar wordt immers niet ongedaan gemaakt dat de toestemming per 30 januari 2013 was ingetrokken en dat dit vanaf die dag eraan in de weg stond dat [appellant] de bedongen arbeid verrichtte. De intrekking van 30 januari 2013 heeft dan ook, naar de letterlijke tekst van de betreffende bepaling maar ook naar de bedoeling daarvan, tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst per die datum van rechtswege eindigt. De bedoeling van de bepaling is immers dat het dienstverband eindigt op het moment dat de werknemer wegens het ontbreken van de vereiste toestemming zijn werkzaamheden niet meer mag verrichten.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat door de intrekking van de toestemming de arbeidsovereenkomst tussen G4S en [verzoeker] per 8 februari 2021 is geëindigd. Dat er in de bezwaarprocedure mogelijk een andersluidende beslissing kan worden genomen, maakt dat niet anders.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen G4S en [verzoeker] van rechtswege is geëindigd en dat het verzoek van [verzoeker] om hem een billijke vergoeding toe te kennen wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn (die in de gegeven omstandigheden niet aan de orde is), voor afwijzing gereed ligt.
5.9.
In verband met het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst maakt [verzoeker] aanspraak op een transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW. Deze bedraagt volgens [verzoeker] € 8.190,27. G4S betwist dat [verzoeker] aanspraak kan maken op een transitievergoeding, waarbij zij zich baseert op een vonnis van de kantonrechter Utrecht van 18 april 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:3216). Als er al aanspraak zou bestaan op een transitievergoeding, dan bedraagt die volgens G4S € 8.137,00.
5.10.
Of werknemer recht heeft op een transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst eindigt door het intreden van de ontbindende voorwaarde, is niet uitdrukkelijk in de wet geregeld. In artikel 7:673 lid 1 sub a onder 3 BW wordt alleen gesproken over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege.
5.11.
Het beroep van G4S op de uitspraak van de kantonrechter Utrecht gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet op. De kantonrechter Utrecht oordeelde dat werkgever geen transitievergoeding verschuldigd was, omdat de voor de functie vereiste toestemming niet door werkgever was ingetrokken en de arbeidsovereenkomst daarom niet door of vanwege werkgever was beëindigd. De kantonrechter ging daarbij niet uit van de wettekst, waarin staat dat voor het recht op de transitievergoeding is vereist dat de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van werkgever
niet is voortgezet. De kantonrechter is van oordeel dat als de arbeidsovereenkomst is geëindigd (als gevolg van de vervulling van een ontbindende voorwaarde dan wel anderszins) de werknemer ingevolge art. 7:673 lid 1 BW aanspraak kan maken op een transitievergoeding. Een transitievergoeding is, bij wijze van uitzondering, niet verschuldigd, wanneer het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW. Nu G4S geen beroep heeft gedaan op ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] , kan [verzoeker] zijn aanspraak op een transitievergoeding niet worden ontzegd.
5.12.
[verzoeker] heeft de transitievergoeding berekend op € 8.190,34, uitgaande van een bruto maandsalaris van € 2.338,95. Uit de door G4S overgelegde loonstroken blijkt dat het salaris van [verzoeker] € 2.321,04 bruto per vier weken bedroeg. Onduidelijk is echter hoe G4S vervolgens het door haar ter zitting genoemde bedrag van € 8.137,00 heeft berekend. De kantonrechter zal daarom volstaan met de vaststelling dat [verzoeker] aanspraak heeft op de wettelijke transitievergoeding met veroordeling van G4S om deze vergoeding aan [verzoeker] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
5.13.
G4S zal als de (deels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 85,00 voor griffierecht en € 498,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met € 124,00 aan nakosten indien G4S niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze veroordeling voldoet.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
stelt vast dat [verzoeker] aanspraak heeft op de wettelijke transitievergoeding en veroordeelt G4S deze vergoeding aan [verzoeker] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt G4S in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 583,00, te vermeerderen met € 124,00 aan nakosten indien G4S niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze veroordeling voldoet;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021 door
mr. R. Giltay, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c: 471