2.33.Met betrekking tot de kosten van Benthem Gratama ten bedrage van
€ 53.198,69 (inclusief btw, reiskosten en griffierechten) overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat Benthem Gratama 160 uren en 26 minuten heeft gedeclareerd in de onderhavige zaak. De rechtbank heeft in de bezwaren van Prorail aanleiding gezien om een aantal van de gedeclareerde uren buiten beschouwing te laten. De rechtbank doelt hierbij in het bijzonder op:
een deel van de gedeclareerde uren van Benthem Gratama inzake de behandeling van het tracébesluit. In de periode tussen 31 augustus 2019 en 21 februari 2019 heeft Benthem Gratama 16:55 uur voor een bedrag van € 270,00 per uur gedeclareerd (in totaal € 4.567,00). Benthem Gratama heeft erkend dat de behandeling van het bestemmingsplan in de onderhavige declaratie is meegenomen en dat de voorbereiding van deze behandeling is opgenomen in de declaratie. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat deze uren niet voor vergoeding in aanmerking komen. In de omstandigheid dat de bespreking ten tijde van de behandeling van het tracébesluit al doorvlochten was met onteigeningsdiscussies en omdat ingevolge artikel 50 Ow ook die preprocessuele kosten voor volledige vergoeding in aanmerking komen, ziet de rechtbank aanleiding om desondanks ongeveer eenvijfde deel van deze gedeclareerde uren wel voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Dit betekent dat een bedrag van € 3.650,00 in mindering strekt.
de uren die mr. Kerkhof heeft gedeclareerd in de periode tussen 13 mei 2019 en
13 juni 2019 en die betrekking hebben op het kort geding, zijnde volgens het door Benthem Gratama verstrekte urenoverzicht in totaal 9:30 uur en niet de door Prorail genoemd 8,3 uren. Dergelijke kosten vallen buiten de onteigeningsprocedure en komen daarom op grond van artikel 50 Ow niet voor vergoeding in aanmerking. Hoewel Benthem Gratama heeft gesteld dat de kosten voor het kort geding over de verjaring van grond niet zijn meegenomen in de declaratie in dit dossier, wordt in het overzicht van gedeclareerde uren van mr. Kerkhof in die periode onder meer melding gedaan van een “Bespreking kort geding” op 28 mei 2019 en van het opstellen van “stukken/adviezen verjaring” en het in dat kader opvragen van stukken. Daarin is echter ook een bespreking van 2:15 uur met Prorail en [gedaagden] over alternatieven en daarmee samenhangende correspondentie van 0:40 uur (3 en 4 juni 2019) opgenomen, waarvan naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat deze enkel betrekking hadden op het kort geding. De rechtbank zal deze uren in mindering brengen op het door Prorail genoemde aantal uren. Daarmee resteert er 6:35 uur, overeenkomend met een bedrag van € 1.777,50, die niet voor vergoeding in aanmerking komen.
de cassatie-uren. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft artikel 50 Ow uitsluitend betrekking op het geding voor de rechtbank (Vgl. HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0415 en HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4119). Dit betekent dat de kosten verband houdende met het in te stellen cassatieberoep niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 2.240,00 op de gedeclareerde kosten van Benthem Gratama in mindering brengen. de uren van de besprekingen van mr. Fuller en mr. Kerkhof, twee senior advocaten, met [gedaagden] op 22 januari 2019 (mr. Fuller 1:10 uur en mr. Kerkhof 1:30 uur) en op 5 maart 2019 (mr. Fuller 4:00 uur en mr. Kerkhof 4:10 uur). Van twee ervaren onteigeningsadvocaten als mrs. Fuller en Kerkhof mag verwacht worden dat zij dergelijke besprekingen alleen met hun cliënten voeren. Gesteld noch gebleken is van een noodzaak om deze besprekingen gezamenlijk te voeren. De rechtbank zal daarom 5:40 uur, zijnde een bedrag van € 1.530,00, buiten beschouwing laten.
Met betrekking tot de uren vanwege het vermeende kansloze verweer overweegt de rechtbank dat het niet aan Prorail is om te bepalen of een verweer “volstrekt kansloos” is. [gedaagden] heeft in deze procedure tegen de titel tot onteigening aangevoerd dat er geen noodzaak (meer) bestaat voor de onteigening van het perceel en dat Prorail geen serieuze onderhandelingen met hem heeft gevoerd. De rechtbank heeft daarop bij vonnis van
18 maart 2020 beslist. Het stond [gedaagden] vrij om gebruik te maken van de mogelijkheid om verweer te voeren tegen de onteigening. En het is vervolgens aan de rechtbank om daarover een oordeel te geven. De rechtbank passeert dan ook dit bezwaar van Prorail.
Omdat Prorail voor het overige de declaratie van Benthem Gratama onvoldoende specifiek heeft betwist en het overige aantal uren, mede gezien de periode waarin Benthem Gratama betrokken is geweest bij de zaak, in een redelijke verhouding staan tot het belang en de complexiteit van de zaak, zal de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaan. De rechtbank weegt daarin mee dat [gedaagden] ook nadat het onteigeningsvonnis onherroepelijk was geworden, volhardend is gebleken in zijn stelling dat de onteigening niet terecht was. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze overtuiging van [gedaagden] ertoe leidde dat er veelvuldig en uitgebreid overleg noodzakelijk was tussen Benthem Gratama en [gedaagden] Naar het oordeel van de rechtbank moet Prorail hiermee bekend worden geacht, gezien de vele inspanningen die ook zij heeft gedaan in dit dossier. Dat er veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden tussen de diverse betrokkenen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze niet binnen een redelijke omvang zijn gebleven.
Gelet op het voorgaande strekt in totaal een bedrag van € 9.197,50 (€ 11.128,98 inclusief btw) in mindering op de declaratie van Benthem Gratama. Dit betekent dat Prorail aan [gedaagden] ter zake van de declaratie van Benthem Gratama een bedrag van € 42.069,71 (inclusief btw, reiskosten en griffierechten) dient te vergoeden.